a troubled bridge over water?

61
955 2002 007 "A troubled bridge over water?" Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug Scriptie van het afstudeerproject, vakgroep experimentele en arbeidspsychotogie, Rijksuniversiteit Groningen

Upload: others

Post on 18-Dec-2021

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

9552002

007

"A troubled bridge over water?"Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug

Scriptie van het afstudeerproject, vakgroep experimentele en arbeidspsychotogie,Rijksuniversiteit Groningen

Voorwoord

De scriptie van m'n afstudeerproject 'meting van rijgedrag op de gerenoveerde

Zeelandbrug' is bij deze voltooid. Aangezien ik dit nooit alteen had kunnen doen (ik ben

nametijk nóg student), wil ik de volgende mensen bedanken.

Als eerste wit 1k natuurlijk m'n stagebegeleider Frank Steyvers en mentor Karel

Brookhuis hartetijk danken voor hun tijd, inzet en moeite bij het mede tot stand laten

komen van het uitgevoerde onderzoek en dit bijbehorend versiag. Het personeel van het

Audiovisueel Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen en met name Jan Veeman wit

ik bedanken voor de huip bij het monteren van de camera (en de gezellige reis naar

Zeetand). Dankzij het personeel van de Provinciale Onderhoudsdienst van de

Zeelandbrug zijn we naar de constructie gebracht, zijn de banden verwisseld, de

weersomstandigheden bijgehouden en is betangrijke informatie opgestuurd, bedankt.

Verder wit ik dhr. Rothengatter bedanken voor het vinden van een relevant artikel en

bedank 1k Maaike omdat ze vaak om negen uur 's ochtends een bakje koffie met me

wilde drinken. M'n vrienden wit ik hartetijk bedanken voor hun gezetschap van de

afgelopen maanden. Bedankt, Yvonne dat je het drie weken met me hebt uitgehouden in

een stacaravan van zeven vierkante meter, waar ik aan de Franse Riviera aan m'n scriptie

heb gewerkt.

Pap en mam, dit versiag en de but van 27 september heb ik grotendeels aan jullie te

danken. Mijn dank is erg groot.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug

Samenvatting

In het jaar 2000 is er een renovatie geweest van de Zeelandbrug. Aangezien er eerst

sprake van zou zijn dat de wegbreedte kleiner zou worden in verband met nieuwe

betonnen barriers, heeft de provincie Zeeland de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd

om onderzoek te doen naar veilige wegbreedtes. Hierbij is videomatenaal geanalyseerd

van het verkeer rijdend over de ruim vijf kilometer lange Zeelandbrug van de

oorspronkelijke indeling en drie altematieven met leuning.

Naar aanleiding van de gedane aanbevelingen van de universiteit, heeft de provincie

Zeeland de volgende aanbevelingen meegenomen in de renovatie: breng een dubbele

doorgetrokken streep aan op de wegas, probeer de njstroken zo breed mogelijk te maken

en zorg voor akoestische belijning. De opnamen van het verkeer rijdend over de

Zeelandbrug voor de huidige voormeting zijn gemaakt in het vootjaar van 2002 met

behuip van een camera aan de zijkant van de weg. Deze videofragmenten zijn

geanalyseerd en vervolgens vergeleken met de hiervoor genoemde beschikbare analyses

van verschillende indelingsvarianten met de oude leuning op de Zeelandbrug en met de

gegevens uit de rijsimulator. De tweede nameting (camera boven het wegdek, als in de

voormeting) zal in het najaar van 2002 plaatsvinden.

Naar aanleiding van de vooronderzoeken en de gevonden literatuur is de volgende

hypothese opgesteld: ten opzichte van de oude situatie, zullen nu minder

lijnoverschrijdingen plaatsvinden, wat de veiligheid op de brug vergroot.

Uit dit eerste deel van de nameting kan worden opgemaakt dat ten opzichte van de

oude situatie het verkeer beter tussen de belijning is gaan rijden. Verder is het veiliger

dan vroeger om over de Zeelandbrug te rijden door onder andere een enorme reductie van

het aantal inhaalmanoeuvres op de brug en door minder slingergedrag door met name

bussen en vrachtwagens bij tegenliggers ten opzichte van de oude brug, waardoor de kans

op ongevallen met vrachtwagens en bussen kleiner is.

Echter de invloed van de onderhoudsconstructie op het fietspad brengt wel met zich

mee dat het verkeer op de linker (westelijke) njstrook meer tegen de wegas aanrijdt. Als

gevolg van perspectiefvertekening wat komt door de positie van de camera aan de zijkant

in plaats van boven de weg, is het tweede deel van de nameting noodzakelijk, waarbij de

camera wel recht boven het midden van de rijbaan kan geplaatst worden.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug

1. Inleiding 1

1.1 Vooronderzoeken____________________________________________________ 1

1.2DoeI 3

1.3Derijtaak 3

1.4 Taakanalyse van het njden over de Zeelandbrug____________________________ 7

1.5 Koershouden 9

1.6 Koershouden tussen belijning

__________________________________________

11

1.6.1 Invloed van markerings- of ooghoogte op koershouden tussen belijning____ 13

1.7 Koershouden tussen tegenliggers en de barrier

___________________________

13

1.8 Invloed van zijwind en zicht op koershouden

___________________________

15

1.9 Hypothese 16

2. Methode 16

2.1 Onderzoeksopzet

________________________________________________

16

2.2 Metingen 18

3. Resultaten 22

3.1 Inleiding 22

3.2 Laterale positie 223.2.1 Laterale positie - personenauto's__________________________________ 243.2.2 Laterale positie - bussen en vrachtauto's______________________________ 273.2.3 Laterale positie - overzicht

___________________________________________

313.2.4 Laterale positie - zijwind_____________________________________________ 34

3.3 Sneiheid 35

3.4 Vergelijking met simulatordata

___________________________________________

35

4. Discussie 37

5. Conclusie 40

6. Literatuur 41

7. Bijiagen 48

1. Inleiding

Drie jaar geleden is er een renovatie geweest van de Zeelandbrug. Ondanks dat er tot op

dat moment relatief weinig ongelukken waren gebeurd op de Zeelandbrug, wilde men de

veiligheid op de brug toch proberen te vergroten, want voorkomen is beter dan genezen.

De leuningen die op de oude brug waren geplaatst, zouden bij een ongeluk, waarbij een

voertuig tegen de leuning zou botsen, mogelijk niet voldoende weerstand kunnen bieden

met als gevoig dat het voertuig ofwel te water zou raken ofwel op de fietsstrook terecht

zou komen. Aangezien er de kans bestond dat dit in beide gevallen mensenlevens zou

kunnen kosten, is besloten om de leuningen te vervangen door barriers. Echter de barriers

zouden breder worden dan de constructie met de leuningen, wat noodzakelijkerwijs zou

leiden tot een nieuwe inrichting van de weg, want het brugdek was een gegeven.

1.1 Vooronderzoeken

Om te kijken of het in gebruik nemen van de barriers en daarmee het opnieuw inrichten

van het wegdek, consequenties zou kunnen hebben voor de veiligheid op de weg, heeft de

provincie Zeeland de Rijksuniversiteit Groningen de opdracht gegeven om de veiligheid

op de weg bij mogelijke nieuwe wegvarianten te gaan onderzoeken. Het onderzoek

bestond uit twee delen.

Ten eerste zijn er, aan de hand van drie op de brug aangebrachte varianten van

belijning op de weg, onderzoeken op de Zeelandbrug uitgevoerd. Met behuip van een

videocamera is het verkeer op de oude brug en de drie varianten opgenomen en deze

gegevens zijn geanalyseerd. Gekeken is naar afstand van de voertuigen tot aan de

belijning, oftewel positie op de rijstrook. Er is een onderverdeling gemaakt in grootte van

het voertuig (auto, bus of vrachtauto) en de aan- of afwezigheid van tegenliggers. Verder

zijn de omgevingsinvloeden meegenomen, zoals zicht, aanwezigheid en sterkte van

(zij)wind.

Ten tweede zijn beelden van de Zeelandbrug geImplementeerd in de rijsimulator en

ritten van proefpersonen in de simulator hebben geresulteerd in data over verschillende

variabelen die van directe invloed zijn op het rijgedrag op de Zeelandbrug. Het voordeel

van een simulatoronderzoek ten opzichte van het onderzoek op de Zeelandbrug zelf is dat

er in de simulator ook een variant kon worden bekeken waarbij de fietsstrook virtueel

werd vervangen door een voetpad met als gevolg extra brede rijstroken.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug

Uit dit onderzoek (Steyvers & van Wolffelaar, 1998) is gebleken dat de veiligste

situatie zich voordoet wanneer er in tegenstelling tot de oude situatie een dubbele

doorgetrokken streep op de wegas wordt aangebracht om inhalen op de Zeelandbrug

tegen te gaan. Verder is het advies uitgebracht om de variant met de meest brede

rijstroken aan te brengen. Hierbij moet worden vermeld dat provincie Zeeland de

fietsstrook graag wilde behouden met name in verband met de recreatie in de

zomermaanden.

Steyvers (1999) heeft vervolgens een nader preferentie- en belevingsonderzoek

uitgevoerd naar wegdek- en barrierkleuren op de Zeelandbrug. Uit dit onderzoek is

gebleken dat plaatsing van acoustische belijning, zowel aan de wegkant als op de

geplande doorgetrokken streep, een hulpmiddel kan vormen om de laterale positiekeuze

te bepalen. Daarnaast is diepzwart asfalt niet geschikt, omdat het dan niet meer een goed

waameembare achtergrond is om op te rijden (vooral niet bij regen of njden in de nacht).

Basalt- of porfiergrijs asfalt met wine of lichtgrijze barrier worden het meest

gewaardeerd en geprefereerd. Ook geel scoort hoog, dit is vooral gunstig bij mist. Tot

slot worden een barrier met opgeplaatste staken (jalons) of een lage leuning het meest

gewaardeerd en geprefereerd. Van windschermen hebben de proefpersonen een afkeer.

Dinnissen (1999) heeft met behuip van het materiaal van het onderzoek van Steyvers

& van Wolffelaar (1998) een analyse uitgevoerd naar het inhaalgedrag op de

Zeelandbrug. Het effect van de aanwezigheid van de klapbrug en verschillen tussen beide

rijstroken is in dit onderzoek meegenomen. Tussen de varianten is verschil in

inhaalgedrag geconstateerd. Echter de positiekeuze op de weg is weinig verschillend voor

beide rijstroken en het soort verkeer. Tevens heeft wind weinig invloed op de

positiekeuze op de weg.

Tijdens de vooronderzoeken is er vanuit gegaan dat plaatsing van de barriers veel

ruimte in beslag zou nemen. In de nameting van deze vooronderzoeken, waarvan hier

verslag wordt gedaan, is gebleken dat deze ruimte wel kon worden gebruikt. De barriers

konden namelijk toch smaller worden gemaakt met als gevolg dat er voor bredere

rijstroken kon worden gekozen. Dc fietsstrook kon daardoor behouden blijven. Echter

hoe de brug er precies uit is komen te zien na de renovatie, zal nog nader beschouwd

worden.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 2

1.2 Doe!

Het algemene doe! van het besturen van een voertuig is het op de plaats van bestemming

komen, zonder daarbij ongelukken te veroorzaken (Van der Hulst, 1999). Om dit doe!

verder uit te diepen, wordt in paragraaf 1.4 aan de hand van een taakanalyse gekeken hoe

de rijtaak op de Zeelandbrug kan worden uitgevoerd, wat in de paragrafen 1.5 t/m 1.8

vervolgens uitgebreid wordt behandeld. Kritiek op de traditionele taakana!ysemethoden is

dat ze beschreven worden als sequentieel gedrag. Dit wordt uitgevoerd in een vaste,

normatieve volgorde, terwiji complex gedrag niet op zo'n eenvoudige manier mag

worden omschreven (Vicente, 1995, van der Huist, 1999). De taakanalyse van het huidige

onderzoek dient echter alleen om inzicht te krijgen in de problernatiek bij het rijden op de

Zeelandbrug. Verder wordt de positie op de weg van verschi!!ende voertuigen gerneten,

waarbij het onmogelijk is om over comp!exe gedragingen uitspraken te doen. Vandaar

dat in de vo!gende paragraaf eerst dieper wordt ingegaan op de comp!exiteit van de

rijtaak en in dat !icht kunnen de andere paragrafen worden bekeken.

1.3 De rijtaak

Het besturen van een motorvoertuig is een zeer comp!exe taak aangezien er tijdens het

rijden met vee! factoren rekening moet worden gehouden. Deze factoren kunnen

omschreven worden op drie taalcniveaus van autorijden, namelijk op strategisch, tactisch

en contro!e-niveau (Janssen, 1979).

In figuur 1 is de samenhang tussen de drie taakniveaus weergegeven (Michon, 1989).

Het strategisch niveau beschnjft de manier waarop mensen hun verplaatsingen

voorbereiden, dat wil zeggen, hoe zij hun bestemming, route en voertuig kiezen. Daarbij

spe!en onder andere overwegingen inzake kosten en risico's een be!angrijke rol. Deze

p!annen worden bovendien beInvloed door de algemene opvattingen en gevoe!ens

(attitudes) die weggebruikers koesteren met betrekking tot verkeer en vervoer, hun

persoon!ijke omstandigheden en verder door factoren zoals de behoefte aan ontspanning

of comfort. Het tactisch niveau beschrijft op welke wijze weggebruikers zich gedragen

als zij reageren op de omstandigheden van het moment, zoals inhalen. Dit

manoeuvregedrag wordt in belangrijke mate gedicteerd door de heersende situatie. Er kan

een interactie optreden tussen de diverse niveaus. Wanneer er bijvoorbeeld een omleiding

is, zal op strategisch niveau een nieuwe route en tijdsplanning moeten worden uitgedacht,

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 3

Tjdsconstante

Algemenc planncn

i)oel Strategisch niVeaU Navigatic > 10 s

route- en

snelhcidscriteria

Gecontroleerde

omgevingsinvloeden __________.._...JSChI,, I

acticpatrtxien I — lOs

feedback criteria

AutornatischeControle-niveau

Omgevingsinvloeden actieplannen <1 $

Figuur 1: Hiërarchische structuur van de rijtaak (Michon, 1989).

terwiji tegelijkertijd op tactisch niveau nieuwe daaraan gekoppelde handelingen moeten

worden uitgevoerd. Onder het controleniveau tenslotte vallen de elementaire taken die

uitgevoerd moeten worden om het mogelijk te maken aan het verkeer deel te nemen. Dit

zijn de meest fundamentele taken van het besturen van een motorvoertuig, zoals gas

geven, remmen, schakelen et cetera. Veel van deze taken gebeuren automatisch, maar

moeten worden gecontroleerd in specifieke gevallen, bijvoorbeetd rijden op een gladde

weg, of wanneer iemand vastzit in de modder. De tijdsconstanten geven aan in welk

tijdsbestek de taakathandeling normaliter plaatsvindt. De invloed van de omgeving op het

besturen van een motorvoertuig kan worden verklaard aan de hand van een tactisch

taakniveau, waarbij vooral onbewust en soms bewust beslissingen worden gemaakt over

de wijze van manoeuvreren door de wegomgeving.

De rijtaak voor bestuurders van motorvoertuigen kan ook op een geheel andere wijze

worden bekeken. Riemersma (1989) maakt een onderscheid tussen makkelijke en

moeilijke taken door de Yerkes-Dodsonhypothese bij de rijtaak te betrekken (zie figuur

2).

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 4

00

4)

UI-

U

>

V

.1

Mate van arousal

Figuur 2: Yerkes-Dodsonhypothese die de relatie tussen prestatie, activatieniveau entaakmoeilijkheden beschrzjft.

Te zien is dat bij een makkelijke taak weinig arousal of intensiteit van aandacht nodig

is om tot cen goede prestatie te komen. Mogelijke fouten bij het rijden over een brug

zouden bijvoorbeeld kunnen worden gemaakt door: nonchalante of oververmoeide

bestuurders die bij de moeilijke taak te weinig arousal hebben, onervaren chauffeurs die

bij de moeilijke taak een te hoog arousal hebben of overmoedige experts die bij de voor

hun makkelijke taak een te laag arousal hebben. Dit wordt benadrukt door EEG-

onderzoek van Lemke (1982). Langdung njden in monotone condities kan een negatieve

invloed kan hebben op alertheid van bestuurders en veroorzaakt een minder subtiele

controle over het stuur tijdens het koershouden. Bezwaren tegen het gebruik van de

Yerkes-Dodsonhypothese worden genoemd in Willems (1981), waarin met name het te

algemene karakter van de (uit 1908 afkomstige) hypothese wordt bekritiseerd.

Dc relatie tussen fouten en aandacht in het verkeer wordt benadrukt door Smiley

(1989). Zij vermeldt dat van de fouten die bestuurders van motorvoertuigen maken, ruim

vijftig procent van deze fouten bestaan uit aandachts- en waamemingsfouten en slechts

tien procent uit reactiefouten.

Hale et al. (1990) haalt naast bovengenoemde modellen, het model van Rasmussen

erbij om fouten te kunnen opsporen in de rijtaak. Rasmussen (1987) maakt een

onderverdeling in niveaus van besteding van aandacht aan de rijtaak. In oplopende mate

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 5

Laag Hoog

zijn dit: vaardigheidsniveau, regelniveau en kennisniveau. De combinatie van de

modellen van Michon en Rasmussen worden met voorbeeldsituaties weergegeven in de

volgende matrix:

Strategisch niveau Tactisch niveau Controte niveau

Kennisniveau Rijden in een vreemde stad Voorkomen van slippen van lemands eerste rijieseen wagen op een gladde weg

Regelniveau Keuze tussen twee bekende Passeren van voertuigen Rijden in een onbekenderoutes wagen

Vaardigheidsniveau Rijden naar huislwerk Aan komen rijden op een Bochten nemenbekend kruispunt

Figuur 3: Matrix van de rijtaak (zie Hale et a!., 1990).

Hale zegt dat de meeste fouten worden gemaakt op het kennisniveau. Op regel- en

vaardigheidsniveau zijn bestuurders meer met gerichte aandacht op een rustige wijze

bezig met de rijtaak. Fouten maken tijdens het rijden over de Zeelandbrug kunnen in de

bovenstaande figuur voornamelijk worden gegroepeerd in de rechteronderhoek, waarbij

het passeren van voertuigen c.q. tegenhiggers een goed voorbeeld is.

Brown (1990) definieert een ongeva! als 'een niet-geplande uitkomst van ongeschikt

gedrag'. In de periode 1990-1995 hebben zich veertig ongevallen voorgedaan op de

Zeelandbrug, als gevoig van menselijke fouten. Er waren duidelijk meer ongevallen in

het donker en in de schemenng: 35% op de Zeelandbrug tegen 17% gemiddeld op

Nederlandse wegen (Steyvers & van Wo!ffelaar, 1998). Bevindingen van Lenné et al.

(1997) en Ranney et al. (1999) bevestigen dit. De verkeersongevallen bij werk-in-

uitvoering, frontale botsingen en ongevallen met vrachtauto's zijn extra

vertegenwoordigd (Steyvers & van Wolffelaar, 1998). Brown (1990) benadrukt dat een

goede ongevaisrapportage en —analyse alleen niet voldoende is. Aan de hand van deze

gegevens en modellen over fouten moet het doe! worden geste!d om, zo mogelijk, de

situatie veiliger te maken.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 6

Risico's nemen komt voor op alle niveaus in het hierboven genoemde model van

Hale (Summala, 1996). Vandaar dat er op de Zeelandbrug is geprobeerd om risico's te

voorkomen met behuip van de dubbele doorgetrokken streep op de wegas, een

snelheidslimiet van tachtig km/u en bijbehorende snelheidscontroles.

Om een goed beeld te krijgen van wat flu eigenlijk de rijtaak op de Zeelandbrug

inhoudt, zal dit met behuip van een taakanalyse in de volgende paragraaf worden

uitgediept.

1.4 Taakanalyse van het rijden over de Zeelandbrug

Hackman (1969) omschrijft een benadering voor een taakanalyse in termen van

gedragsvereisten ('behaviour requirements'), waarin de handelingen naar voren komen

die een persoon moet verrichten om tot een gewenst resultaat te komen. Michon (1985)

maakt de volgende onderverdeling:

- een feitelijke beschnjving van de rijtaak, 'task requirements'

- een beschnjving van de gedragsvereisten, 'performance objectives'

- een beschrijving van de vermogensvereisten, 'ability requirements'.

De hierboven gemaakte verdeling voor een goede taakanalyse komt overeen met de

drie dimensies van Rasmussen. In een eerder gepubliceerd artikel van Rasmussen (1983)

wordt dit verduidelijkt aan de hand van een taxonomie van prestaties van mensen:Goals

Figuur 4: De taxonomie van kennis, regels en vaardigheden van menselijke verrichtingen (zieRasmussen, 1983).

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 7

Knowledge-BasedBehaviour

Sensory Input Signals Actions

Rasmussen legt de betekenis van signalen ('signals'), tekens ('signs') en symbolen

('symbols') uit met respectievelijk de voorbeelden: een continue afstand tussen

voorligger en de persoon zeif, de marge waarbinnen de lijnen moet worden gebleven om

zich veilig voort te kunnen bewegen en het verderop een auto zien remmen en hierop

anticiperen.

Hetzelfde probleem dat zich bij de modellen voor de rijtaak voordoet, is dat er bij

taakanalyses vanuit wordt gegaan dat een perfecte chauffeur achter het stuur zit

(Brookhuis, 1989). Het voordeel van zo'n taakanalyse is echter dat er een volledige,

uitputtende omschrijving wordt gegeven van de taak van de chauffeur die z'n voertuig in

dit onderzoek over de brug moet manoeuvreren (zie ook Stammers et al., 1990). Dc

taakanalyse van het koershouden over de Zeelandbrug ziet er als volgt uit:

1. Koershouden op de (Zeeland)brug met als doel veilig naar de overkant te komen.

1.1 Het rijden tussen de belijning.

1.1.1 Kijken naar de belijning en de positie van het voertuig ten opzichte van de

belijning.

1.1.2 De situatie dat het voertuig zich te dicht bij de wegas bevindt.

1.1.2.1 Met weinig kracht een beetje naar rechts sturen tot de gewenste positie is bereikt.

1.1.2.2 Hierna moet mogelijk nog een beetje naar links worden tegengestuurd om het

voertuig weer in de gewenste richting over de weg te laten rijden. In Wickens et

al. (1998) wordt dit omschreven als de eerste-orde controletaak.

1.1.3 De situatie dat het voertuig zich te dicht bij de rechter doorgetrokken streep

bevindt.

1.1.3.1 Zie 1.1.2.1, maardan rechts in plaats van links en vice versa.

1.1.4 Situaties dat als gevolg van windverplaatsing, door hetzij zijwind, hetzij invloed

van tegenliggers, het voertuig uit koers raakt.

1.1.4.1 Zie 1.1.2.1 en 1.1.3.1

1.1.5 Het rijden tussen de tegenliggers en de barriers. Dit kan worden gezien als soort

van afgeleide van het njden tussen de belijning, zie de stappen 1.1.1 tIm 1.1.4.1.

Opmerking hierbij: aan de ene kant is er iets meer speling ten opzichte van de

belijning aangezien de tegenliggers en barrier zich op een bepaalde afstand van de

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 8

belijning bevinden. Aan de andere kant worden de gevolgen van gemaakte fouten

meteen opgevolgd door fysiek contact tussen het voertuig en de tegenligger of de

barrier. Met andere woorden: de gevolgen bij het maken van fouten bij deze vorm

van koershouden hebben een veel grotere impact dan bij het maken van fouten

tijdens koershouden tussen belijning

1.5 Koershouden

Algemene theorieen over koershouden, onaThankelijk van mogelijke invloeden van de

wegomgeving worden besproken in regelmodellen. In oudere regelmodellen wordt er

vanuit gegaan dat de bestuurder van het voertuig zich bij het koershouden en

manoeuvreren richt op een 'aim point'. Het meest bekende voorbeeld hiervan is het

'cross-over' model, afkomstig uit de luchtvaart (Allen & McRuer, 1977, Baxter &

Harrison, 1979). De bestuurder wordt hierbij verondersteld door middel van

stuurcorrecties het voertuig in de richting van het aim point te bewegen.

Bezwaren die worden genoemd door Godthelp (1989) en Riemersma (1987) zijn: er

wordt vanuit gegaan dat de bestuurder continu z'n aandacht bij de stuurtaak heeft, de

bestuurder wordt verondersteld de voertuigpositie en -beweging waar te nemen vanuit

een vogelvluchtpositie en het model neemt aan dat er een perfecte chauffeur achter het

stuur zit op basis van een perfecte waameming. Carson & Wierwille (1978) komen aan

deze bezwaren tegemoet door in hun model een waarnemingsdrempel op te nemen en

Godthelp & Riemersma (1982) geven aan hoe de bestuurder vanuit z'n voertuig de weg

als perspectief zal waarnemen, zie figuur 5. Dc waarnemingsdrempel, naar voren

gekomen uit de beide hierboven beschreven onderzoeken, bedraagt 0.10 rn/s.

In vroege oogbewegingsstudies hebben Mourant & Rockwell (1970,1972)

aangetoond dat ervaren chauffeurs meer oogfixaties laten zien op de randen van de weg

en ze verder voor zich uit kijken. Ervaren chauffeurs gebruiken volgens hen meer perifere

(dat wil zeggen informatie afkomstig uit de 'ooghoeken') informatie dan onervaren

chauffeurs. Summala (1998) heeft hier onderzoek naar gedaan door mensen te laten

kijken naar ledjes in de auto die op 7, 23 en 38 graden ten opzichte van het verdwijnpunt

van de weg waren gepositioneerd. Uit dit onderzoek is onder andere gebleken dat

onervaren chauffeurs at bij plaatsing van de ledjes op 23 graden minder goed presteerden

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 9

Figuur 5: Het door de bestuurder waargenomen beeld van de bebakening en/of de markering,waarbij ziy de laterale positie waarneming voorstelt.

op koershouden en dat ervaren chauffeurs bij 38 graden een vermindenng in prestaties

tijdens het rijden lieten zien. Dit geeft aan dat de ervaren chauffeurs inderdaad meer

gebruik maken van perifere informatie. Echter hoe deze informatie in combinatie met

motorische vaardigheden Ieidt tot betere prestaties tijdens het besturen van een voertuig,

is moeilijk vast te leggen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat onervaren chauffeurs bij

zo'n simpele taak soms bijna even goed scoren als ervaren chauffeurs, vooral na een

korte training.

Hughes & Cole (1988) laten zien dat er meer geconcentreerde perifere fixaties

plaatsvinden in het wegbeeld wanneer proefpersonen de opdracht krijgen om extra goed

koers te houden.

Bij koershouden maakt de chauffeur, naast het vergaren van de visuele stimuli

verkregen door de ramen, gebruik van de fysieke karakteristieken van z'n voertuig, met

name door middel van referentiepunten afhankelijk van de breedte en lengle van z'n

wagen. Bij het wegvallen van deze hulpmiddelen tijdens het rijden, bijvoorbeeld door een

beperking in het zichtsveld, zou dit kunnen leiden tot een verslechtering van bet rijgedrag

(Kao & Nagamachi, 1969). Echter breedte van het voertuig is voor een chauffeur minder

belangrijk dan de breedte van de weg (DeFazio et aL, 1992).

Wikman et a!. (1998) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van rijervaring en

taken in de auto op koershouden op wegen met verschillende breedte. Op de bredere

autosneiwegen kon beter worden koersgehouden in vergelijking met smallere normale

wegen. Verder werd door experts ten opzichte van de bestuurders met weinig rijervaring

minder tijd besteedt aan de taken in het voertuig.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 10

Koershouden kan, zoals in de taakanalyse naar voren is gekomen, ook vanuit een ander

perspectief worden bekeken. Godthelp (1989) vermeldt dat de meeste modellen ervan

uitgaan dat de strategie van de bestuurder erop gencht is koersfouten zoveel mogelijk te

beperken. In dit geval wordt met koershouden meesta! het manoeuvreren van het voertuig

tussen de belijning bedoeld. Met uitzondering van mogelijke invloed van geluid

afkomstig van acoustische belijning, vomit voor de bestuurder belijning slechts visuele

feedback om zich op een veilige manier voort te bewegen. In Steyvers (1994) wordt dit

duidelijk gemaakt door de functionaliteit van de wegrnarkering te omschrijven: "Wegen

worden gemarkeerd om te voorkomen dat voertuigen van de weg raken (kantstrepen) en

om te voorkomen dat voertuigen elkaar raken (middenas-markering)".

Naast koershouden tussen belijning kan naar een andere dimensie worden gekeken,

namelijk het koershouden tussen de fysieke elementen in de wegomgeving. Dit komt

extra duidelijk naar voren op tweebaanswegen en bruggen, waarin koersfouten bij

tegenliggers en barriers, leuningen of wegranden grotere implicaties kunnen hebben in

vergelijking met koersfouten gemaakt bij het koershouden tussen belijning op een

autosneiweg. Beide, hierboven besproken dimensies van koershouden zullen in de

paragrafen 1.6 en 1.7 worden besproken.

1.6 Koershouden tussen belijning

Het belang van belijning bij koershouden komt naar voren in een artikel van Riemersma

(1989). Hier wordt gesteld dat de visuele informatie voor het koershouden beter is

naarmate de hoek tussen de weg en de horizon en de hoeksnelheid beter kunnen worden

waargenomen. Dit zal het geval zijn als de begrenzing van de weg (wegbelijning) een

duidelijker contrast heeft, op grotere afstand kan worden waargenomen en meer continu

van karakter is (zie ook Riemersma, 1987). Vooral bij het rijden in de nacht met regen is

er extra behoefte aan duidelijke belijning (Blaauw, 1985, McKnight et al., 1998).

Steyvers (1994) beaamt dat zichtbare wegbelijningen in het algemeen een positief effect

OP de veiligheid hebben. Een kanttekening die geplaatst wordt, is dat de njstrook niet erg

smal mag worden en dat de belijning consequent moet worden toegepast als onderdeel

van een totaalbeeld van de weg in relatie tot de functie en het gewenste gebruik ervan.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 11

Invloed van belijning op rijgedrag is onderzocht in De Waard et al. (1995). Hier is op

een experimentele weg extra dikke en brede belijning aangebracht en vervolgens is

gekeken naar gereden sneiheid en naar de laterale positie (LP). Een verlaging van de

sneiheid en een constante LP waren het gevoig (zie ook Steyvers & de Waard, 2000).

Wanneer in de literatuur wordt gezocht naar koershouden en belijning, dan komen

hier twee stromingen naar voren, 'Time-to-Line Crossing' (TLC) en standaard deviatie

laterale positie (SDLP). Met TLC wordt de voertuigheweging in het tijdsdomein

beschreven, waardoor het mogelijk wordt de zijdelingse voertuigpositie, de rijsnelheid en

het stuurgedrag van de bestuurder geIntegreerd te beschouwen (Godthelp, 1989). Bij de

SDLP wordt de standaard deviatie gemeten van de laterale positie van het voertuig op de

rijstrook. Voordelen van de TLC boven de SDLP en de LP worden genoemd in de

literatuur. Snelheidsafhankelijkheid van een effect van kijktijd is in Godthelp (1984) naar

voren gekomen uit de TLC analyse en niet uit geIsoleerde (dat wil zeggen zonder een

relatie met de beschikbare ruimte en tijd) data van de laterale positie en van het aantal

graden van het stuurwiel. Dit illustreert bet nut van de TLC als een integrale kwantificatie

van het goed kunnen rijden. Verder blijkt uit Godthelp (1989) dat de TLC tegemoet kan

komen aan en onderzoek mogelijk maakt naar één van de bezwaren van modellen van

koershouden, namelijk de situatie dat iemand tijdelijk z'n aandacht niet richt op de

rijtaak.

Echter in het huidige onderzoek kan niet zomaar gebruik worden gemaakt van (één

van) beide maten van koershouden, aangezien er wordt gewerkt met video-opnamen op

een vaste positie op de brug. Voor de zojuist beschreven TLC en SDLP zijn continue

registraties nodig van het rijgedrag van één proefpersoon. Echter, de SDLP kan worden

afgeleid uit de gemiddelden van alle voertuigen. In het huidige onderzoek zal uitsluitend

gewerkt worden met de LP en de SDLP van verschillende voertuigen, waarbij een

vergelijking met de SDLP via interproefpersoon-observatie kan worden gemaakt.

Zoals eerder is vermeld, gaan de meeste modellen ervan uit dat de strategie van de

bestuurder erop gericht is koersfouten zoveel mogelijk te beperken (Godthelp, 1989).

Godthelp en Konings (1981) hebben dit duidelijk gemaakt in een experiment waarin

proefpersonen over een rechte weg reden en ofwel de opdracht kregen om zo recht

mogelijk over de weg te rijden of om aspecten uit de omgeving op te noemen. Hieruit is

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 12

gebleken dat de variatie in de laterale positie op de weg bij het rechtrijden kleiner was

dan bij het benoemen.

Onderzoek met de SDLP kan volgens Godthelp (1989) interpretatieproblemen

opleveren. Er wordt gerefereerd aan een onderzoek van O'Hanlon et al. (1982) waarin

wordt gekeken naar invloed van diazepam op het rijgedrag. Een waarde van de SDLP van

0.30 m wordt als kritisch beschouwd bij het rijden op een autosnelweg. Hierbij is echter

van invloed met welke sneiheid op de autosneiweg wordt gereden en ook de breedte van

de njstrook en van het voertuig zijn factoren die mee kunnen spelen bij het interpreteren

van de SDLP.

1.6.1 Invloed van markerings- of ooghoogte op koershouden tussen belzj'ning

Er is enig onderzoek gedaan naar anticiperen op grond van waarneming van het

wegverloop en/of op basis van voorkennis. Riemersma (1982) en Godthelp & Riemersma

(1982) hebben onderzoek gedaan naar het effect van hoogte van wegmarkeringen op het

voorspellen van het wegverloop. Hieruit is gebleken dat bij hoge wegmarkeringen zich

een hoog foutenpercentage voordoet in het doen van voorspellingen over het wegverloop

en een laag percentage bij lage wegmarkeringen. Vervolgens kan dus worden gesteld dat

voor bestuurders van voertuigen met een grote zithoogte (bussen en vrachtwagens) in

vergelijking met bestuurders van voertuigen met een kleine zithoogte (auto's en motoren)

een duidelijker beeld wordt gevormd van het wegverloop. Voor de eerstgenoemde

bestuurders bevindt de wegmarkenng zich namelijk dichter bij de grond. Tevens wordt

uit figuur 5 uit de vorige paragraaf duidelijk dat hoogte in het perspectiefbeeld van

invloed kan zijn op inzicht in het wegverloop.

Een wederkerend nadeel is dat er ook in dit model vanuit wordt gegaan dat de

bestuurder continu z'n volledige aandacht bij de rijtaak heeft, terwiji dit in werkelijkheid

niet altijd zo hoeft te zijn. Dergelijke beschrijvingen van rijgedrag zijn daarom in principe

ongeschikt om de mate waarin de bestuurder tijd kan besteden aan andere aspecten van

de rijtaak, te verkiaren.

1.7 Koershouden tussen tegenliggers en de barrierOver invloed van tegenhiggers op rijgedrag is enig onderzoek gedaan. In Björkman

(1963) en Semb (1969) moesten chauffeurs een schatting maken van de sneiheid van een

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 13

tegemoetkomende auto. Proefpersonen bleken een overschatting te maken van de

sneiheid en daardoor dachten ze dat de tegenligger eerder aan hen voorbij zou komen.

Daamaast hebben Summala et al. (1981) naar aanleiding van bevindingen van onderzoek

van Helander (1978) de stuurbewegingen gemeten van proefpersonen voor, tijdens en

nadat ze werden gepasseerd door een tegenhigger. Uit beide onderzoeken is opmerkelijk

genoeg gebleken dat bij smalle en brede wegen er twee seconden voordat de beide

voertuigen elkaar passeren, eerst een lichte stuurbeweging naar links wordt gemaakt,

gevolgd door een correctie naar rechts.

Dit komt echter niet overeen met resultaten uit onderzoeken van Tnggs (1980, 1997).

Uit het eerste onderzoek is gebleken dat rond de 3.6 seconden zowel langzame als snehle

voertuigen zich afwenden van de wegas. In het tweede onderzoek zijn at random

voertuigen gevolgd op een tweebaansweg, waarbij de laterale positie is gemeten voor,

tijdens en na het passeren van een voertuig. Zoals in figuur 6 zichtbaar is gemaakt, blijkt

dat alleen de groep voertuigen met een grote initiële afstand tot de wegas, tussen de vier

en zes seconden voor het passeren van de tegenligger, een kleine beweging maakt

richting de wegas. De rest van de groepen voertuigen die kleinere initiële afstanden

hadden tot aan de wegas, vertoonden geen beweging richting de wegas. De laterale

positie was voor alle voertuigen op het moment van passeren van de tegenhigger vergroot

ten opzichte van de wegas, met andere woorden de bestuurders ontwijken de tegenligger

door een beweging te maken richting de zijkant van de weg.

Invloed van barriers of objecten aan de rechterzijkant van de weg is eveneens onderzocht,

onder andere in een Amerikaans onderzoek van Lisle & Hargroves (1980). Er is gekeken

naar de LP en SDLP van voertuigen ten opzichte van de barrier. Aanwezigheid van een

barrier brengt een kleinere SDLP met zich mee, wat inhoudt dat er meer aandacht wordt

besteedt aan de rijtaak. Dc voertuigen bevonden zich ten opzichte van de situatie zonder

barrier meer aan de rechterkant van de rijstrook, maar niet significant verschillend.

Verschil in LP komt wel naar voren in het onderzoek van Jessurun et al. (1990). Als

gevoig van de aanwezigheid van een geluidsscherm aan de rechterkant van de weg, vond

er een verandering van de LP naar links plaats, evenals een toename in de mentale

belasting.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 14

Figuur 6: Gemiddelde afstand van het midden van de auto tot aan de wegas alsfiinctie van hetinterval voor en na het passeren van de tegenligger voor vier groepen onderverdeeld op basisvan hun initiële positie op de weg (zie Triggs, 1997).

1.8 Invloed van zijwind en zicht op koershouden

In Godthelp (1989) is, zoals eerder vermeld, summier de invloed van zijwind op de

interpretatie van de laterale positie en op de waamemingsdrempel besproken, namelijk

dat er interpretatieproblemen zouden kunnen ontstaan bij invloed van zijwind.

Daarentegen is uit het onderzoek van Steyvers & van Wolffelaar (1998) naar voren

gekomen dat het effect van zijwind niet significant van invloed bleek te zijn op de LP en

SDLP.

Tenkink (1988) heeft gekeken naar de relatie tussen de sneiheid van het voertuig en

de mate van zicht. Uit literatuur waren al suggesties gedaan dat bestuurders pas hun

sneiheid aanpassen op het moment dat de maximale zicht afstand kleiner is dan de

minimale stopafstand. Er is gebleken dat problemen met koershouden niet alleen een

determinant is voor de snelheidskeuze. Het kan zijn zoals Allen et al. (1977) hebben

geponeerd dat een toename in benodigde aandacht voor inteme problemen kan zorgen.

Deze problemen slaan dan niet op koershouden, aangezien Riemersma (1982) en

Godthelp (1984) ook hebben aangetoond dat snelheidskeuze onafhankelijk van

Meting van rijgecirag op de gerenoveerde Zeelandbrug 15

a.e6SS

III I 4 4 1 1 1 .4.4

kfors M.sflng -. Aft ""i

koershouden is, maar misschien zijn de problemen wel gerelateerd aan keuze van de

sneiheid.

Hildreth et a!. (2000) hebben gekeken naar invloed van volledige zichtsbeperking op

rijgedrag. Hieruit is naar voren gekomen dat het vertoonde rijgedrag aan de hand van

twee modellen kan worden verklaard. Ten eerste zijn stuurhandelingen gekoppeld aan

perceptuele variabelen, zoals laterale positie. Ten tweede zetten de chauffeurs een soort

van visuele target voort, als richtpunt om naar toe te rijden. Mocht er plotseling een

mistbank opdoemen, dan zijn dit mogelijke theorieën van hoe een bestuurder zou kunnen

reageren.

1.9 Hypothese

Naar aanleiding van de vooronderzoeken en de gevonden literatuur is de volgende

probleemstelling opgesteld: zijn de gedane aanbevelingen van inv!oed geweest op het

actuele rijgedrag ten opzichte van het rijgedrag in de voorgaande onderzoeken?

Dc hypothese is: ten opzichte van de oude situatie, zullen flu minder

!ijnoverschnjdingen plaatsvinden, wat de veiligheid op de brug vergroot.

Het resultaat za! inzicht geven in de verandering van het verkeersgedrag voor zover

dat mogelijk is mede beInvloed door de gedane aanbevelingeri. Dit geeft tezamen met de

huidige nameting van het vooronderzoek, ook meteen de theoretische relevantie weer. De

maatschappelijke relevantie is het nagaan of het doen van aanbevelingen uit dit soort

onderzoek kan leiden tot een verhoging van de verkeersveiligheid.

2. Methode

2.1 Onderzoeksopzet

Voor het onderhoud van de Zeelandbrug is een constructie op het fietspad geplaatst. Op

deze constructie zijn met behuip van een camera (JVC TK-C1360 digitale videocamera

met ½ inch CCD) in het voorjaar van 2002 opnames gemaakt van het verkeer rijdend

over de Zee!andbrug. Aangezien er toevallig passerend verkeer als data-materiaal wordt

gebruikt, is er in dit onderzoek niet gewerkt met individueel bekende proefpersonen. Dc

tijden van de opnamen staan in tabel 1 vermeld.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 16

Tabel 1: Opnameschema Zeelandbrug. Het schema was niet strikt bindend, maar Icon met enige

soepeiheid en naar eigen oordeel wegens de omstandigheden worden toe gepast.

Week 23 (03-O9juni) & week 24 (10-l6juni)

vrijdag: 07 juni 11-l4uur (middaguren)

vrijdag: 07 juni 15-18 uur (avondspits)

vrijdag: 07 juni 18-21 uur (avonduren)

maandag: 10 juni 07-10 uur (ochtendspits)

maandag: 10 juni 12-15 uur (middaguren)

maandag: 10 juni 16-19 uur (avondspits)

donderdag: 13 juni 07-10 uur (ochtendspits)

donderdag: 13 juni 15-18 uur (avondspits)

De videocamera was op ruim vijf meter boven het wegdek bevestigd aan de paal

waarop zich een windmeter beyond en op dusdanige wijze geplaatst dat de horizon nog

net te zien was (zie figuur 7). De camera was naar het noorden gericht, zodat er van

invallende zon geen sprake was. Voor een overzicht van de situatie, zijn een paar

fotoprints toegevoegd (zie de laatste bladzijde van dit versiag).

De voormeting bestond uit onderzoek op de oude brug en drie proefvakken. De

huidige situatie is dat de brugleuningen vervangen zijn door smalle barriers, een dubbele

doorgetrokken streep op de wegas is aangebracht en de rijstrookbreedte drie meter is.

Van de proefvakken uit de voormeting zal de derde variant tezamen met de oude brug als

vergelijkingsmateriaal dienen. Voor deze variant is gekozen omdat doorgetrokken strepen

op de wegas zijn aanbevolen en aangebracht op het wegdek. Om een goed beeld te

krijgen van hoe de oude situatie en proefvak drie waren en hoe de brug er flu uitziet, is in

figuur 8 een beeld van de drie voorgenoemde situaties geschetst.

De opnamen werden vastgelegd met een (JVC SR-L900E timelaps PAL-VHS)

videorecorder welke samen met een monitor in een af te sluiten roestvrijstalen kast waren

geplaatst. Het personeel van de Provinciale Onderhoudsdienst van de Zeelandbrug heeft

de banden verwisseld en de weersomstandigheden genoteerd in een Iogboek (zie

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 17

2

Figuur 7: Schets van de camera-opstelling op de constructie aan de linkerkant van het brugdekvan de Zeelandbrug. De constructie is hier getekend zoals deze gezien wordt vanaf dezuidkant,zodat aan de linkerkant het portaal is waar defletsstrook doorheen gaat. Met veridaring by deschets:1 constructie ten behoeve van onderhoud van de Zeelandbrug geplaatst over hetfietspad2 een videocamera bevestigd op ruim 5 m hoogte3fietspad4 njbaan voor motorvoertuigen5 nieuw geplaats:e barriers

figuur 9). Bij beide voorgenoemde hebben zich geen problemen voorgedaan.

2.2 Metingen

De video-opnames zijn met behuip van het computerprogramma LATPOSAN verwerkt.

Ben duidelijke omschrijving wordt gegeven in Steyvers & van Wolffelaar (1998):

'Voor het meten van de laterale positie werd een computerprogramma ontwikkeld in

Visual Basic. Op het beeldscherm van een computer werd met een speciale video-

overlaykaart (Screen machine) en een resident programma het videobeeld gezet. Het

analyseprogramma maakte het mogelijk een dwarslijn te tekenen van de buitenkant van

de belijning van de linkerrijstrook tot de buitenkant van de belijning van de

rechterrijstrook. Omdat de afstand hiertussen bekend was, was hiermee ook de schaal in

het videobeeld ter hoogte van deze dwarslijn bekend.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug18

4

11.6m

2.58 0.47 IilJS

3.42

0.15

7.80

I I I10.3310.381

0.15 0.15

2.58 0.47

I

0.54 2.80

0.15

7.80

I I

0.3012.80 0.76 p0.381

0.15 0.15 0.15

2.70

7.78

I0.3hI0lI I I°I

3.00

I

0.15 0.15 0.15 0.15

Figuur 8: Schetsen van van boven naar beneden de oorspronkelijke brug, proefvak 3 in depilotstudie van de voormeting (Steyvers & van Wolffelaar, 1998) en de huidige brug, gebruiktvoor de nameting. De dimensies van de diverse lijnen en intervallen swan in defiguur afgebeeld.De opgegeven maten zjn de ontwerpmaten; in werkelijkheid kon er enige variatie (enkelecentimeters) optreden.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 19

Datum:

Starttijd:

Weer:

Temp. <0 0-5 5-10 10-15 15-20 20-25 25-30 >30

Windk. 0-1 2-3 4-5 6-7 8-9 10-11

Windr. N NO 0 ZO Z ZW W NW

Neersi. geen dauw motregen regen hagel sneeuw

Bewolk. geen 1/3 1/2 2/3 geheel

Zicht <50 m 50-

200m

200-

500m

500-

l000m

1000-

5000m

>5000 m

Opm

Figuur 9: Voorbeeld van een tabel voor een video-opname uit het video-logboek.

Vervolgens werd met de enkelbeeldbediening van de analyserecorder (Panasonic

video cassetterecorder AG 7330) het beeld van een passerend voertuig zodanig geplaatst

dat deze met de voorwielen (linkerrijstrook) of de achterwielen (rechterrijstrook) tegen de

dwarslijn stond, waarna met de muis de buitenste randen van het voertuig (niet de

spiegels) werden aangeklikt. Hiermee was de positie van het voertuig op de weg bekend

aismede de breedte. Vervolgens werd met een code aangegeven welke verkeerssituatie

het betrof: vnj njdende personenauto, vrij rijdende bus of vrachtwagen, personenauto met

tegenligger, vrachtwagen of bus met tegenhigger, of inhaalmanoeuvre. (...) Vrij rijdend

werd gedefinieerd als het niet aanwezig zijn van een tegenligger binnen Ca. honderd

meter van het te meten voertuig. (...) Zie voor een voorbeeld figuur 10.' Er kon voor het

verkeer rijdend van noord naar zuid (linkerrijbaan) echter niet direct worden bepaald of

er wel of niet een tegenligger aankwam, aangezien de camera naar het noorden was

gericht. Daarom is bij elk voertuig op de linkerrijbaan het beeld ruim vier seconden (wat

overeenkomt met de eerder genoemde honderd meter bij een gemiddelde sneiheid van

tachtig km/u van het verkeer op de Zeelandbrug) naar voren gespoeld om te kijken wat de

verkeerssituatie voor het desbetreffende voertuig was.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 20

---\--+ -

Figuur 10: Voorbeeld van een analyse-venster van het computerprogramma voor de verwerkingvan de panoramische videobeelden van de Zeelandbrug. Het videobeeld werd stil gezet zodanigdat er een voertuig met de wielen voor of achter de dwarslijn stond. De afstand tussen de tweebuitenste vertikale convergerende li:jnen was bekend (en dus ook de beeldschaling): deze werdenlangs de buitenkanten van de kantlijnen neergezet. Ook werd de wegas gemarkeerd (middelstevertikale stippellzjn). Daarmee kon op de dwarslijn elke dwarspositie worden vastgesteld. Vaneen voertuig werden de buitencontouren gemarkeerd met de muis (niet de spiegels) waarmee delateraie positie links en rechts ten opzichte van respectievelijk de asbelijning en kantlijnenberekend kon worden. Met codes werd verder de conditie en de situatie (personenauto versus busof vrachtwagen; vrij rijdend versus tegenligger; inhaalmanoeuvre) aangegeven en per voertuig ineen bestand opgeslagen.

Gezien de hoeveelheid videomateriaal (8 x 3 = 24 uur) en de beperkte analysetijd is

besloten van elke videotape alleen het eerste uur te meten en van de rest alleen de

inhaalmanoeuvres te identificeren.

Door de provincie Zeeland zijn gegevens opgestuurd over ongevallen op de

Zeelandbrug. Deze gegevens beslaan echter een te korte periode om een goede

vergelijking te kunnen maken met de periode 1990-1995.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 21

IPILIPIJ. LLJ

odel Ia adeZIL1bus freecaooseigbJbus

3. Resultaten

3.1 Inleiding

In dit resultatengedeelte zullen ten eerste de resultaten van deze nameting worden

uitgezet tegen de resultaten uit de voormeting, in het bijzonder de conditie van de oude

brug en proefvak drie. Ten tweede wordt de snelheid van voertuigen op de Zeelandbrug

nader beschouwd. Ten slotte zullen de betrouwbaarheidsindices van deze nameting

worden vergeleken met die van het simulatoronderzoek uit de voorrneting.

3.2 Laterale positie

Er zijn meer dan 6400 voertuigen ingevoerd, waarbij net als in de voormeting

personenauto's smaller dan 1.30 meter en breder dan 2.25 meter en motoren zijn

uitges!oten. Verder zijn personenvoertuigen met een aanhanger breder dan het voertuig

zeif (bijvoorbee!d een caravan of een brede kar) wel als tegenhigger voor een ander

voertuig meegenomen, maar de coordinaten van het voertuig zijn niet ingevoerd. Reden

hiervoor is dat de positie van het voertuig op de weg met een brede aanhanger anders kan

zijn dan wanneer de aanhanger niet achter de personenauto had gezeten.

Een bijkomstigheid wat zich in de voormeting niet en in deze nameting we! heeft

voorgedaan is dat de camera zich niet boven, maar aan de (linker)zijkant van de weg

beyond. Dit bracht een perspectiefvertekening met zich mee waar voor de linkerrijbaan

gecorrigeerd moest worden met een vermenigvuldigingsfactor van 3.15/3.30 en voor de

rechterrijbaan was deze factor 3.45/3.30. Bij het nog uit te voeren tweede dee! van de

nameting zal dezelfde cameraopstelling worden gebruikt als in de voormeting

(videocamera boven het midden in plaats van aan de zijkant van de rijbaan).

Een nadee! ten opzichte van de voormeting wat met bovenstaand probleem te maken

heeft, was dat de linkerwielen van met name bussen en vrachtwagens voor de

Iinkerrijbaan en de rechterwie!en voor de rechterrijbaan zeer slecht of niet zichtbaar

waren. Hierdoor konden voertuigbreedte en precieze afstand van de wielen tot de

be!ijning niet goed worden vastgesteld. Echter de wielen aan de andere kant van bet

voertuig waren goed zichtbaar en vandaar dat gekozen is voor een standaardbreedte van

2.45 m voor bussen en vrachtwagens. Deze breedte is deels uit alkomstig uit de

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 22

voormeting en deels uit een klein exploratief onderzoek op internet naar breedtes van

vrachtwagens en bussen.

Een overzicht van de voertuigen in de verschillende categorieen is te zien in tabel 2

waarin voor de volledigheid de, voor deze nameting relevante, gegevens uit de

voormeting tevens vermeld staan. Uiteindelijk zijn voor deze eerste nameting 6397 en

tezamen met proefvak 3 en de oorspronkelijke brug 15297 voertuigen overgebleven.

Tabel 2: Overzicht van aantallen voertuigen.

personen auto's

tegenliggersvrij

vrachtaut0's en bussen

vrij tegenliggers

Oudebrug 2687 1227 414 203

Proefvak3 2492 1297 374 206

Nameting 1 3908 1899 407 183

Ten opzichte van de voormeting zijn er twee belangrijke verschillen waar de nadruk

op Iigt. Ten eerste is het inhaalgedrag op de brug in dit onderzoek niet meegenomen

aangezien er van tevoren vanuit was gegaan dat er niet zou worden ingehaald door de

dubbele doorgetrokken streep op de wegas. Dit is bevestigd door het feit dat er in de

gehele video-analyse (van 24 uur) slechts zeven maal is ingehaald door motorrijders en

personenauto's. Ten tweede wordt het verschil in rijgedrag tussen de linker- en de

rechterrijbaan ook bekeken aangezien het verkeer en daarrnee het rijgedrag op de

linkerrijbaan (westelijke rijbaan) mogelijk is beInvloed door de aanwezigheid van de

constructie op de fietsstrook. In de voormeting was er namelijk een constructie links,

boven en rechts van de weg, waardoor mogelijke beInvloeding van aanwezigheid van de

constructie aan één zijde waarschijnlijk werd gecompenseerd door aanwezigheid van de

constructie aan de andere zijde. Alle gegevens uit de voormeting die eerst bij elkaar

waren gezet zijn daarom flu afzonderlijk in een linker- en rechterrijbaan opgesplitst en

deze zijn verder in de berekeningen meegenomen.

Uit de video-analyse zijn afstand van het voertuig tot aan de as van de weg, breedte

van het voertuig en afstand van het voertuig tot de rechterzijlijn gegenereerd. Met behuip

van een multivariate variantieanalyse zijn deze gegevens in een 3x2x2-design getoetst.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 23

Dit zijn respectievelijk de drie condities (originele brug, proefvak 3 van de voormeting en

de nameting), de verkeerssituatie (aan- of aiwezigheid van een tegenhigger) en rijstrook

(de linker, ofwel westelijke rijstrook en de rechter, ofwel oostelijke rijstrook). Aangezien

er een toetsing plaatsvindt ten opzichte van de originele brug, is een simpele contrast

vergelijking in MANOVA gemaakt. Verder is de breedte van de voertuigen van invloed

bij de bepaling van de afstand tot de wegas en de zijhijn en om met deze invloed rekening

te houden, zal breedte als covariaat worden meegenomen. Eerst worden de resultaten van

personenauto's en vervolgens de resultaten van bussen en vrachtauto's getoond. Een

overzicht van deze resultaten wordt daarna getoond en ten slotte wordt ingegaan op

invloed van zijwind op laterale positie.

3.2.1 Laterale positie - personenauto 's

In de figuren 11 tot en met 14 worden de gemiddelde afstanden tot de wegas en tot de

rechterzijlijn per rijstrook, per conditie en per situatie voor personenauto's weergegeven.

Daaronder staan in tabel 3 de bijbehorende standaarddeviaties. Het valt OP bij het zien

van de grafieken dat de aanwezigheid van tegenliggers een toename van afstand tot aan

de wegas en afname van afstand tot aan de zijlijn met zich meebrengt (hoofdeffect van

verkeerssituatie: afstand tot wegas F(1,1351 1) = 314.54; p <0.001 en afstand tot zijlijn

F(1,1351 1) = 302.2; p <0.001).

Verder rijden de voertuigen OP de hinkerrijbaan dichter tegen de wegas aan in

vergehijking met de voertuigen op de rechterrijbaan die dichter bij de rechterzijlijn rijden

(hoofdeffect van rijstrook: afstand tot wegas F(1,1351 1) = 600.57; p <0.001 en aistand

tot zijlijn F(1,13511) = 75.56; p <0.001). Ten opzichte van de originele brug, worden bij

proefvak 3 en in de huidige situatie dichter bij de zijlijn en wegas gereden (hoofdeffect

van conditie: afstand tot wegas F(2,1351 1) = 348.72; p <0.001 en afstand tot zijhijn

F(2,13511) = 4537.24;p <0.001).

Tenslotte zijn er nog twee interactie-effecten gevonden. Het eerste betreft het verschil

in laterale positie tussen de oorspronkelijke brug, proefvak 3 en de huidige situatie en op

welke njstrook men rijdt. Ten opzichte van de oude situatie is de afstand tot de wegas op

de rechtemjstrook vergroot en dus de afstand tot de zijlijn kleiner geworden. Echter op

de linkerrijstrook was bij proefvak 3 de afstand tot de wegas kleiner geworden en deze is

in de nameting groter ten opzichte van de originele situatie. De aistanden van de

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 24

Personenauto's op Iinkerrijbaan

1.2 -

UIUI

UI

4-04-VCUI4-UI

N4-04-VCUI4-UI

Personenauto's op Iinkerrijbaan

1.0

0.8 -t-

0.6 -i----

0.4

0.2

DVrijD Tegeni.

Conditie

Figuur 11: Gerniddelde laterale positie voor personenauto 's op de linkerrijbaan, waarbij afstandtot de wegas per conditie en situatie wordt weergegeven. (Voor defiguren 11 tIm 14 geldt: Ouden Exp. 3 zijn afkomstig uit de voormeting en betekenen respectievelijk de oorspronkelijke brugen proefvak 3)

1.2

1

0.8

0.6

0.4

0.2

Oud Exp. 3 Nameting

DVrijo Tegenl.

Conditie

Figuur 12: Gemiddelde laterale positie voor personenauto 's op de linkerrijbaan, waarbij afstandtot de rechterzijlijn per conditie en situatie wordt weergegeven.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 25

Personenauto's op rechterrljbaan

1.2

o 0.6—

I

Exp. 3

Conditie

-- DVrij

OTegeni.

Figuur 13: Gemiddelde laterale positie voor personenauto 's op de rechterrijbaan, waarbijafstand tot de wegas per conditie en situatie wordt weergegeven.

Personenauto's op rechterrijbaan

Figuur 14: Gemiddelde laterale positie voor personenauto 's op de rechterrzjbaan, waarbijafstand tot de rechterzzjlijn per conditie en situatie wordt weergegeven.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 26

Oud Nameting

1.2---1.0 1----

0.8

0.4÷---

0.2t---Oud Exp. 3 Nameting

Conditie

personenauto's tot de zijlijn zijn in proefvak 3 en de nameting kleiner dan de oude

situatie (interactie tussen conditie en rijstrook: aistand tot wegas F(2,1351 1) = 193.79; p<0.001 en afstand tot zijlijn F(2,1351 1) = 591.42; p <0.001). In paragraaf 3.2.3 wordtdit interactie-effect uitvoerig besproken.

Bij het interactie-effect tussen conditie en situatie is te zien dat verschillen tussen de

positie van personenauto's met of zonder tegenliggers kleiner zijn bij proefvak 3 en denameting dan bij de oorspronkelijke brug (afstand tot wegas F(2,1351 1) = 57.75; p <0.001 en afstand tot zijlijn F(2,1351 1) = 61.13; p <0.001). Het interactie-effect tussensituatie (wel of geen tegenliggers) en rijstrook is niet gevonden, dus er zijn geenverschillen in laterale positie wanneer er op de linker- of rechterrijstrook al dan niet eentegenligger is.

In tabel 3 waar de standaarddeviaties van de gemiddelden staan, is te zien dat de

standaarddeviaties van de nameting tussen die van de oude brug en proefvak 3 in liggenen dat er niet grote verschillen optreden bij aan- of afwezigheid van tegenliggers.

Tabel 3: Standaarddevjatjes voor de gemiddelde laterale positie van personenauto 's ten opzichte vande wegas en de rechterzijlzjn uitgesplitst per conditie, rijstrook en situatie.

linker (westelijke) rijbaan rechter (oostelijke) njbaanVrij tegenliggers vrij tegenhiggers

Oorspronkelijke brug wegas 0.25 0.23 0.26 0.24zijlijn 0.27 0.25 0.27 0.25

Proefvak 3 wegas 0.18 0.18 0.20 0.19zijlijn 0.19 0.18 0.21 0.20

Nameting wegas 0.22 0.21 0.20 0.19zijlijn 0.22 0.20 0.21 0.21

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 27

3.2.2 Laterale posirie - bussen en vrachtauto'sIn de figuren 15 tot en met 18 worden de gemiddelde afstanden tot de wegas en tot de

rechterzijlijn per rijstrook, per conditie en per situatie voor bussen en vrachtauto's

weergegeven. Daaronder staan in tabel 4 de bijbehorende standaarddeviaties. Net als bij

de personenauto's is te zien dat de aanwezigheid van tegenliggers een toename van

afstand tot aan de wegas en afname van afstand tot aan de zijlijn met zich meebrengt

(hoofdeffect van verkeerssituatie: afstand tot wegas F(1,1786) = 28.87; p <0.001 en

afstand tot zijlijn F(1,1786) = 29.24; p <0.001).

Bussen en vrachtwagens rijden op de linkerrijbaan dichter tegen de wegas aan in

vergelijking met de voertuigen op de rechterrijbaan die dichter bij de rechterzijlijn rijden

(hoofdeffect van rijstrook: afstand tot wegas F(1,1786) = 151.46; p <0.001 en aistand tot

zijlijn F(1 ,1786) = 38.71; p <0.001). Net als bij personenauto's wordt er ten opzichte van

de originele brug in proefvak 3 en in de nameting dichter bij de zijlijn en wegas gereden

(hoofdeffect van conditie: afstand tot wegas F(2,1786) = 27.47; p <0.001 en aistand tot

zijlijn F(2,1786) = 533.51;p <0.001).

In de grafieken zijn verschillen in laterale positie te zien tussen de oorspronkelijke

brug, proefvak 3 en de huidige situatie en op welke rijstrook men rijdt. Ten opzichte van

de oude situatie is de afstand tot de wegas op de rechterrijstrook vergroot en dus is de

afstand tot de zijlijn kleiner geworden. Echter op de linkerrijstrook zijn bussen en

vrachtauto's dichter bij de wegas gaan rijden en in proefvak 3 rijden ze ten opzichte van

de oorspronkelijke brug verder van de zijlijn dan in de huidige situatie (interactie tussen

conditie en rijstrook: afstand tot wegas F(2,1786) = 30.8; p <0.001 en afstand tot zijlijn

F(2,1786) = 80.68; p <0.001). Hierop zal in de volgende paragraal dieper in worden

gegaan.

Het tweede interactie-effect is dat tussen conditie en situatie. Net als bij

personenauto's is in de grafieken zichtbaar gemaakt dat verschillen tussen de positie van

voertuigen met of zonder tegenliggers kleiner zijn bij proefvak 3 en de nameting dan bij

de oorspronkelijke brug (afstand tot wegas F(2,1786) = 5.52; p < 0.01 en aistand tot

zijlijn F(2,1786) = 6.51; p <0.01). Wederom is het interactie-effect tussen situatie (we!

of geen tegenliggers) en rijstrook niet gevonden, dus er zijn geen verschillen in laterale

positie wanneer er op de linker- of rechterrijstrook al of niet een tegenligger is.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 28

Vrachtauto's en bussen op Iinkerrijbaan

Exp. 3 Nameting

Conditle

Figuur 15: Gemiddelde laterale positie voor bussen en vrachtauto 's op de linkerrijbaan, waarbijafstand tot de wegas per conditie en situatie wordt weergegeven. (Voor defiguren 15 tIm 18geldt: Oud en Exp. 3 zijn afkomstig uit de voormeting en betekenen respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvak 3)

1.2I1

C

0.820.6C

Vrachtauto's en bussen op Iinkerrijbaan

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug

-

1

0,8DVrij

6 0,6 Olegeni.•0C 0,4 ---

0

Oud

-- DVrij- OTegeni.

0

Oud Exp. 3 Nameting

Conditie

Figuur 16: Gemiddelde laterale positie voor bussen en vrachtauto 's op de linkerrijbaan, waarbijafstand tot de rechterzqlijn per conditie en situatie word: weergegeven.

29

Vrachtauto's en bussen op rechterriJbaan

1.2 -

1 -

0.8 — - - - -•Vrij

°.6t OTegeni.

0.4—---

0.2 ---- --

Exp. 3 Nameting

Conditie

Exp. 3 Nameting

Conditie

0)

4-04-0C4-

Oud

Figuur 17: Gemiddelde laterale positie voor bussen en vrachtauto 's op de rechterrijbaan,waarbij afstand tot de wegas per conditie en situatie wordt weergegeven.

Vrachtauto's en bussen op rechterrljbaan

1.2 ± --I•- 1C

DVrij0.6 olegeni.0.4 -i----

0.2-----

Oud

Figuur 18: Gemiddelde laterale positie voor bussen en vrachtauto 's op de rechtemjbaan,waarbij afstand tot de rechterzijlijn per conditie en situatie wordt weergegeven.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 30

In tabel 4 is te zien dat in de nameting de standaarddeviaties van de gemiddelden van

vrachtwagens en bussen in de buurt liggen van proefvak 3. Ten opzichte van

personenauto's in tabel 3 zijn de standaarddeviaties van de gemiddelden van bussen en

vrachtwagens kleiner.

3.2.3 Laterale positie - overzicht

De cumulatieve verdelingen van de laterale posities van de voertuigen op het brugwegdek

zijn afgebeeld in figuren 19 tIm 26. Hoewel dat voor het lezen onhandig is, zijn deze

figuren om een andere praktische redenen in bijiage 1 opgenomen. Te zien is dat in de

meeste gevallen het verkeer op de brug flu 'strakker rijdt' dan op de niet-gerenoveerde

brug. De grafieken zijn net als bij proefvak 3 steiler, wat impliceert dat een groot dee! van

voertuigen zich op een zekere laterale positie bevindt en de spreiding van laterale posities

van voertuigen over de rijbaan minder groot is. Vooral op de rechterrijbaan zijn

overeenkomsten tussen proefvak 3 en de nameting, in figuur 20 vallen ze zelfs volledig

samen. De laterale positie van bussen en vrachtwagens op de Iinkerrijstrook begint bij

dertig centimeter vanaf de zijlijn. Tevens is hierin te zien dat bij tegenhiggers chauffeurs

van voertuigen verder bij de wegas vandaan njden en dat, vooral bij bussen en

vrachtwagens, er op de rechterrijstrook tegen de rechterzijlijn aan wordt gereden.

Het interactie-effect tussen conditie en rijstrook, waarbij voertuigen op de linkerbaan

meer richting de wegas reden en voertuigen op de rechterrijstrook verder van de wegas af

reden, is uit de gegevens van de nameting ook duidelijk naar voren gekomen. Er waren

name!ijk op de rechterrijbaan 83 overschrijdingen van de rechterzij!ijn (2 x personenauto

zonder tegenhigger (t!), 3 x personenauto met tI, 51 x bus/vrachtwagen zonder U, 27 x

bus/vrachtwagen met t!, er waren totaal geen overschnjdingen van de rechterzijlijn op de

Iinkerrijbaan). Echter het aanta! overschrijdingen van de wegas of linkerzij!ijn is bijna

alleen maar voorgekomen op de Iinkemjbaan, name!ijk twee overschnjdingen van de

wegas en 154 maal een overschrijding van de doorgetrokken streep (42 x personenauto

zonder ti, 5 x personenauto met tI, 86 x bus/vrachtwagen zonder tI, 21 x bus/vrachtwagen

met t!, s!echts 4x rechterrijbaan).

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 31

Tabel 4: Standaarddeviaties voor de gemiddelde laterale positie van bussen en vrachtauto 's tenopzichte van de wegas en de rechterzijlijn uitgesplitst per conditie, rijstrook en situatie.

linker (westelijke) rijbaan rechter (oostelijke) rijbaanvrij tegenhiggers vnj tegenliggers

Oorspronkelijke brug wegas 0.18 0.22 0.24 0.20zijlijn 0.18 0.19 0.25 0.21

Proefvak 3 wegas 0.15 0.15 0.16 0.16zijlijn 0.17 0.15 0.19 0.17

Nameting wegas 0.15 0.13 0.18 0.17zijlijn 0.15 0.13 0.18 0.17

Aan de hand van gegevens uit bovenstaande gegevens en paragrafen zijn hieronder

figuren 27 en 28 (respectievelijk zonder en met tegenhiggers) gemaakt om extra inzicht te

verkrijgen in verschillen in rijgedrag op de Zeelandbrug tijdens de verschihlende

condities. De zwarte balk geeft de gemiddelde breedte van de voertuigen weer en de witte

uiteinden stellen de spreiding voor waarin 95% van de voertuigen zich bevindt. Deze

spreiding is berekend door gemiddelde laterale positie +1- 1.96 x standaarddeviatie van de

laterale positie te berekenen. Dat betekent tevens dat zich buiten de witte balkjes nog

2.5% van de voertuigen aan de ene kant en 2.5% van de voertuigen aan de andere kant

bevinden.

Duidelijk is te zien dat de bovenste zwarte balkjes (van bussen en vrachtwagens)

breder zijn dan de onderste zwarte balkjes (van personenauto's) aangezien

eerstgenoemden breder zijn. Dc witte balkjes van personenauto's zijn weer breder

aangezien er meer variatie in de laterale positie is ten opzichte van bussen en

vrachtwagens. Verder vail (met name in de nameting) op dat het, voornamelijk

vrachtverkeer op de hinkerrijbaan meer tegen de wegas gepositioneerd heeft in

tegenstelhing tot het verkeer op de rechterrijbaan dat meer tegen de rechterzijhijn rijdt.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 32

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 33

linker of westelijkerijstrook

rechter of oostelijlnjstrook

rr.

Figuur 27: Overzicht van laterale posities en spreiding hiervan van voertuigen zondertegenliggers op beide rijstroken. Van boven naar beneden zijn de oude brug. proefvak 3 en dehuidige brug geschetst, waarbij het bovenste balkje (1) posities van bussen en vrachtwagens enhet onderste balkje (2) posit ies van personenauto 's representeren (horizontale schaal 1:76.9,vertikale schaal niet relevant).

3.2.4 Laterale positie - zijwindEen invloed van zijwind is niet aangetroffen. De windkracht tijdens de nameting

varieerde van 2 tot 5 Beaufort. Uit de gegevens blijkt dat er slechts een alwijking van

enkele centimeters is tussen de laterale posities bij de verschillende windsnelheden. Er is

hier geen significant verschil geconstateerd, waarschijnlijk omdat deze geringe

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 34

linker of westelijkerijstrook rijstrook

1

2 I I..-l

r-.

Figuur 28: Overzicht van laterale posities en spreiding hiervan van voertuigen met tegenliggersop beide rijstroken. Van boven naar beneden zijn de oude brug, proefvak 3 en de huidige bruggeschetst, waarbij het bovenste balkje (1) posities van bussen en vrachtwagens en het onderstebalkje (2) posities van personenauto 's representeren (horizontale schaal 1:76.9, vertikaje schaalniet relevant).

windsnelheden niet of nauwelijks van invloed zijn op de laterale positie van bet verkeer

op de weg.

3.3 Sneiheid

Snelheidsmetingen zijn gedurende de nameting in tegenstelling tot de voormeting niet

verricht. Om aan de hand van de videobeelden de sneiheid van het verkeer op de

Zeelandbrug te kunnen bepalen, zijn beelden zonder perspectiefvertekening en met meer

details noodzakelijk. Vandaar dat in dit versiag niet nader op de rijsnelheid wordt

ingegaan.

3.4 Vergelzjking nzet simularordata

In dit gedeelte worden de resultaten uit het gedeelte van het simulatoronderzoek van de

voormeting vergeleken met de data van de nameting. Hierbij horen de volgende

opmerkingen:

Als vergelijkingsmateriaal is voor altematief 2 uit het simulatoronderzoek gekozen,

aangezien deze gesimuleerde brug het meest overeenkomt met de huidige brug (dat wil

zeggen dubbele doorgetrokken streep en een bijna even brede rijstrook). In bet

simulatoronderzoek waren steeds regelmatig tegenliggers aanwezig, maar werd het

rijgedrag niet uitgesplitst op de aan- of afwezigheid hiervan. Vandaar dat deze data van

de huidige meting over dit aspect zijn gemiddeld. Verder hebben alle proefpersonen in

het simulatoronderzoek op de rechter (oostelijke) baan gereden, de gegevens van de

linkerrijbaan uit deze nameting zullen dus niet worden gebruikt. Dc gegevens van bussen

en vrachtwagens die afzonderlijk zijn verwerkt in het simulatoronderzoek zijn gemiddeld,

aangezien er geen onderscheid tussen voorgenoemden is gemaakt in deze nameting. Uit

§ 3.2.4 is gebleken dat zijwind in de nameting nauwelijks van invloed was, vandaar dat in

deze vergelijking de gegevens van de conditie zonder invloed van zijwind van het

simulatoronderzoek gebruikt zijn. Ten slotte zijn gegevens uit het simulatoronderzoek

gebruikt van de snelheidslimiet van tachtig km/u, omdat dit snelheidsregime in de

werkelijke situatie van deze nameting ook gold.

De betrouwbaarheidsintervallen van de data zijn berekend aan de hand van het

gemiddelde +1- 1.96*SD/1(aanta1 observaties). In tabel 5 is een overzicht weergegeven.

Aangezien deze betrouwbaarheidsintervallen cijfermatig moeilijk te begrijpen zijn, zijn

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 35

de intervallen voor het simulatoronderzoek van de voormeting en de nameting in figuur

29 weergegeven als spreidingsmaten.

Tabel 5: Betrouwbaarheidsintervallen voor het simulatoronderzoek uit de voormeting en denameting, waarbij de getallen van het interval respecrievelijk afstand tot de wegas en afstand totde rechterzijlijn voorstellen.

Personenauto' s bussen en vrachtauto' s

Simulatoronderzoek van 0.36 tot 0.95 m van 0.13 tot 0.48 m

Nameting van 0.95 tot 0.82 m van 0.72 tot 0.24 m

Het betrouwbaarheidsinterval van de nameting van personenauto's beslaat een

kleinere ruimte dan het vergelijkbare betrouwbaarheidsinterval van het

simulatoronderzoek. Te zien is dat er een grotere spreiding is bij personenauto's in het

simulatoronderzoek ten opzichte van vrachtauto's en bussen in het simulatoronderzoek.

Verder is bij de berekening van betrouwbaarheidsintervallen bijna geen spreiding

geconstateerd bij de nameting.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 36

Personenauto simulatorPersonenauto nameting

I

Vrachtauto/bus simulatorVrachtaut&bus nameting

Figuur 29: Betrouwbaarheidsintervallen van het simulatoronderzoek en de nametingweergegeven als spreidingsmaten, met boven de gegevens van personenauto 's en onder gegevensvan bussen en vrachtwagens.

4. Discussie

In het huidige onderzoek is, met behuip van een camera aan de zijkant van de weg

gemonteerd op een constructie op de fietsstrook van de Zeelandbrug, gekeken naar

laterale posities van personenauto's, bussen en vrachtauto's njdend over deze brug. Er is

met name gekeken naar aan- of afwezigheid van tegenliggers en op welke rijstrook men

reed. Deze gegevens zijn vergeleken met gegevens van de oorspronkelijke brug en met

proefvak 3 in de pi!otstudie van de voormeting (Steyvers & van Wolffelaar, 1998).

Daarnaast is een verge!ijking gemaakt met een gesimuleerde brugvariant in genoemd

onderzoek.

Voor zowel personenauto's als bussen en vrachtauto's zijn de hoofdeffecten van

rijstrook en aan- of afwezigheid van tegenhiggers duidelijk naar voren gekomen. Het

verschil tussen rijden op de linker- of rechterrijstrook heeft hoogstwaarschijnlijk te

maken met de, toch we! imposante constructie op de fietsstrook, gebruikt voor het

onderhoud van de Zeelandbrug. Waarschijn!ijk is de inv!oed van de constructie dusdanig

dat chauffeurs van voertuigen hiermee rekening houden en vervolgens de positie van hun

voertuig op de weg aanpassen, wat ook is gebleken uit onderzoeken van Lisle &

Hargroves (1980) en Jessurun et al (1990). Het verkeer op de linkerrijstrook rijdt

namelijk meer tegen de wegas aan en het verkeer op de rechterrijstrook rijdt meer tegen

de zij!ijn aan. In de voormeting was deze constructie ook aanwezig, echter toen bestond

de constructie ook uit een dee! boven en een deel aan de ooste!ijke kant van de brug, dus

toen was het gehee! meer symmetrisch.

Tevens is de inv!oed van tegen!iggers bij personenauto's, bussen en vrachtauto's te

zien. Op zowel de linker- als rechterrijstrook wordt bij de verkeerssituatie met

tegenhiggers een beweging in de nchting van de rechterzijlijn gemaakt. Deze invloed van

tegenliggers op de latera!e positie van voertuigen was ook te zien in de onderzoeken van

onder andere Summala et al. (1981) en Triggs (1980, 1997). Tijdens het analyseren van

de video's is de suggestie ontstaan dat de hoedanigheid van de tegen!igger van inv!oed

zou kunnen zijn. Wanneer de tegenligger een vrachtwagen of bus is, kan het zijn dat de

invloed op het njgedrag groter is dan wanneer de tegen!igger een personenauto is. Zoa!s

in de in!eiding is gesuggereerd, is de aanwezigheid van fysieke objecten in de

wegomgeving (bijvoorbeeld de tegenliggers en barriers) van grotere invloed dan de

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 37

A

belijning, doordat 'koersfouten bij tegenliggers en barriers, leuningen of wegranden

grotere implicaties kunnen hebben in vergelijking met koersfouten gemaakt bij het

koershouden tussen belijning'.

Bij zowel personenauto's als bij bussen en vrachtauto's is dichter bij de wegas en

dichter bij de zijlijn gereden. Dit komt doordat ten opzichte van de oorspronkelijke brug

in proefvak 3 uit voormeting en in de huidige situatie er smallere rijstroken zijn.

Bij het interactie-effect van conditie en njstrook bij personenauto's is te zien dat

zowel afstand tot de zijlijn als afstand tot de wegas toeneemt. Dit komt waarschijnlijk

door perspectiefvertekening aangezien de camera zich niet boven maar aan de zijkant van

de brug beyond. Om dit te ondervangen is voor de breedte van vrachtwagens en bussen

een standaard-waarde genomen. Het was echter zeer moeilijk om breedtes van

personenauto's te standaardiseren, aangezien deze breedtes kunnen vanëren van ruim één

tot twee meter. Het gevoig is dat de gemiddelde breedte van personenvoertuigen

ongeveer tien centimeter lager uitviel dan tijdens de voormeting, wat consequenties kan

hebben voor het onderzoek, bijvoorbeeld een verschoven of verkeerde laterale positie van

het verkeer. In het nog uit te voeren tweede deel van de nameting komt dit probleem niet

meer naar voren, want dan wordt de camera, net als in de voormeting boven de weg

gemonteerd.

Ten opzichte van de oude situatie zijn de laterale positie-verschillen tussen de aan- of

afwezigheid van tegenliggers kleiner geworden, zoals bij de interactie tussen conditie en

verkeerssituatie te zien is. Aangezien onder andere slingergedrag een maat is voor

veiligheid op de brug, is de huidige situatie waarbij minder dan vroeger wordt

uitgeweken voor tegenhiggers, veiliger. Dit zou kunnen komen door de duidehijke

belijning, die ook een acoustische component heeft bij overschrijdingen. Bij

lijnoverschrijdingen krijgt de bestuurder van het voertuig auditieve feedback over de

laterale positie van bet voertuig op de weg. Deze belijning speelt hoogstwaarschijnlijk

een grote rol bij de interactie tussen conditie en rijstrook bij bussen en vrachtwagens.

Voorgenoemden njden ten opzichte van personenauto's meer tegen de zijlijn op de

rechterrijstrook (zie figuren 17 en 18), waarbij het zou kunnen dat de acoustische

belijning dient als referentiepunt voor een veilige laterale positie op de weg. Daarnaast

wekken de gegevens uit paragraaf 3.2.3, waarin te zien is dat met name bussen en

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 38

vrachtwagens tegen de belijning aan njden, de indruk dat door aanwezigheid van

acoustische belijning op de huidige brug minder lijnoverschrijdingen plaatsvinden (zie

figuren 27 en 28). In de inleiding is de relatie tussen waameming en aandacht en fouten

in het verkeer beschreven aan de hand van een artikel van Smiley (1989). Zij vermeldt

dat van de fouten die bestuurders van motorvoertuigen maken, ruim vijftig procent van

deze fouten bestaan uit aandachts- en waamemingsfouten en slechts tien procent uit

reactiefouten. Wanneer de belijning met acoustische effecten bij lijnoverschrijdingen

ervoor zorgt dat bij het overschrijden van de belijning de chauffeur meteen z'n aandacht

weer heeft gericht op de weg, kunnen in vergelijking met de oorspronkelijke brug

ongelukken eerder voorkomen worden. Het ziet er dus naar uit dat de laterale positie van

voertuigen tussen de belijning op de huidige Zeelandbrug veiliger is dan bij de originele

situatie of zelfs bij de pilots van de voormeting.

Uit de videoregistratie is verder gebleken dat wanneer twee personenauto's dicht

achter elkaar rijden, het achterste voertuig ten opzichte van het voorste voertuig dichter

bij de wegas rijdt. Voor de tweede nameting of mogelijk vervolgonderzoek kan het

relevant zijn dit te registreren en mee te nemen als beInvloedende factor van laterale

positie van voertuigen op de weg. Tevens zou de invloed van de klapbrug en daarmee

gepaard gaand de grote hoeveelheid verkeer op ofwel de linker- of rechterrijbaan kunnen

worden meegenomen. Snelheidsmetingen zouden in de tweede nameting of in een

mogelijk vervolgonderzoek nog verricht kunnen worden. Zo kan gekeken worden wat de

sneiheid is van het verkeer dat over de Zeelandbrug rijdt en of men zich daadwerkelijk

aan de snelheidslimiet van tachtig km/u houdt. Deze snelheidslimiet brengt in

vergelijking met de snelheidslimiet van honderd km/u een veiliger situatie met zich mee,

aangezien dan zowel personenauto's als bussen en vrachtauto's dezelfde snelheid kunnen

en moeten rijden en er dan minder chauffeurs van personenauto's zijn die de drang

kunnen hebben om bijvoorbeeld een vrachtauto in te halen.

Ten slotte wordt nog kort ingegaan op het simulatoronderzoek uit voormeting. Er is

bijna geen spreiding geconstateerd bij de nameting. Aangezien met grote aantallen

observaties is gewerkt, wordt de spreiding bijna gereduceerd tot nul. In de simulator is

uitsluitend de visuele situatie van de Zeelandbrug geImplementeerd. Het ontbreken van

acoustische effecten bij Iijnoverschnjdingen in het simulatoronderzoek, kan een

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 39

verkJaring zijn voor de verschillen tussen de simulatormeting en deze videometing op de

echte brug.

In de voormeting is gekeken naar de invloed van verschillende wegbreedtes op bet

rijgedrag op de Zeelandbrug. Achteraf blijkt dat de wegbreedte toch nagenoeg behouden

kon blijven, zodat effecten vooral aan belijningsverandenngen en de aanwezigheid van

de barriers kunnen worden toegeschreven.

5. Conclusie

Aanbevelingen uit de vooronderzoeken waren: breng een dubbele doorgetrokken streep

aan op de wegas, probeer de rijstroken zo breed mogelijk te maken en zorg voor een

belijning met acoustische effecten bij overschrijdingen. Uit de huidige meting kan

worden opgemaakt dat ten opzichte van de oude situatie het verkeer beter tussen de

belijning is gaan rijden. Verder is bet veiliger dan vroeger om over de Zeelandbrug te

rijden door onder andere een enorme reductie van het aantal inhaalmanoeuvres op de

brug en door minder slingergedrag van met name bussen en vrachtwagens bij

tegenliggers ten opzichte van de oude brug, waardoor de kans op ongevallen met

vrachtwagens en bussen kleiner is.

Echter de invloed van de constructie brengt wel met zich mee dat bet verkeer op de

linker (westelijke) rijstrook meer tegen de wegas aanrijdt. Als gevolg van

perspectiefvertekening is een tweede nameting noodzakelijk met een camera recht boven

de rijbaan. Hierbij zouden tevens snelheidsmetingen kunnen worden uitgevoerd.

Aan bet begin van dit versiag is het algemene dod van het besturen van een voertuig

omschreven als: 'Het op de plaats van bestemming komen, zonder daarbij ongelukken te

veroorzaken (Van der Huist, 1999).' Om er aan bij te dragen dat bestuurders dit doel

kunnen nastreven en uitvoeren, is een voorlopig advies naar aanleiding van deze eerste

nameting: zorg voor een goed onderhoud van de acoustische belijning.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 40

6. Literatuur

Allen, R.W., & McRuer, D.T. (1977). The effect of adverse visibility on driver steering

performance in an automobile simulator. Society of automotive engineers, SAE

paper 770239, Detroit.

Allen, R.W., O'Hanlon, J.F., McRuer, D.T. et a!. (1977). Driver's visibility requirements

for roadway delineation. Vol. 1: Effects of contrast and configuration on driver

performance and behavior. FHWA-report FHWA-RD-77-165. Hawthorne, CA:

STI.

Baxter, J., & Harrison, J.Y. (1979). A nonlinear model describing driver behavior on

straight roads. Human Factors, 21, 87-97.

Blaauw, G.J. (1985). Vehicle guidance by delineation systems at night. Ergonomics,

28(12), 1601-1615.

BjOrkman, M. (1963). An exploratory study of predictive judgments in a traffic situation.

Scandinavian journal of psychology, 4, 65-76.

Brookhuis, K.A. (1989). Taakanalyses. In: C.W.F. van Knippenberg, J.A. Rothengatter &

J.A. Michon, Handboek sociale verkeerskunde. Assen: van Gorcum.

Brown, I.D. (1990). Accident reporting and analysis. In: J.R. Wilson & E.N. Corlett,

Evaluation of human work: a practical ergonomics methodology. Philadelphia:

Taylor & Francis.

Carson, J.M., & Wierwille, W.W. (1978). Development of a strategy model of the driver

in lane keeping. Vehicle system dynamics, 7, 223-253.

DeFazio, K., Wittman, D., & Drury, C.G. (1992). Effective vehicle width in self-paced

tracking. Applied ergonomics, 23(6), 382-386.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 41

Dc Waard, D., Jessurun, M., Steyvers, F.J.J.M., Raggatt, P.T.F., & Brookhuis, K.A.

(1995). Effect of road layout and road environment on driving performance,

drivers' physiology and road appreciation. Ergonomics, 38(7), 1395-1407.

Dinnissen, V. (1999). Nadere analyse van het rzjgedrag op de Zeelandbrug. Stageverslag.

Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Godthelp, J. (1984). Studies on human vehicle control. Utrecht: drukkerij Elinkwijk By.

Godthelp, J. (1989). De rijtaak in een auto. In: C.W.F. van Knippenberg, J.A.

Rothengatter & J.A. Michon, Handboek sociale verkeerskunde. Assen: van

Gorcum.

Godthelp, J., & Konings, H. (1981). Levels of steering control: some notes on the time to

line crossing concept as related to driving strategy. Proceedings first european

annual conference on human decision making and manual control. Deift, The

Netherlands, 373-357.

Godthelp, J., & Riemersma, J.B.J. (1982). The vehicle guidance in road workzones.

Ergonomics, 25(10), 909-916.

Hackman, J.R. (1969). Toward understanding the role of tasks in behavioural research.

Acta psychologica, 31, 97-128.

Hale, A.R., Stoop, J., & Hommels, J. (1990). Human error models as predictors of

accident scenarios for designers in road transport systems. Ergonomics, 33(10-

11), 1377-1387.

Helander, M. (1978). Drivers' steering behavior during traffic events: a case of

perceptual tropism? Human factors, 20, 68 1-690.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 42

Hildreth, E.C., Beusmans, J.M.H., Boer, E.R., & Royden, C.S. (2000). From vision to

action: experiments and models of steering control during driving. Journal of

experimental psychology: human perception and performance, 26(3), 1106-1132.

Hughes, P.K., & Cole, B.L. (1988). The effect of attentional demand on eye movement

behaviour when driving. In: A.G. Gale et al. (Eds), Vision in vehicles II.

Amsterdam: Elsevier, North Holland.

Janssen, W.H. (1979). Routeplanning en geleiding: Een literatuurstudie. Soesterberg:

Instituut voor Zintuigfysiologie TNO. Rapport IZF 1979 C-13.

Jessurun, M., Steyvers, F.J.J.M., De Waard, D., Dekker, K., & Brookhuis, K.A. (1990).

Beleving, waarneming en activatie tijdens het rijden over een deel van de A2.

Haren: Verkeerskundig Studiecentrum, Rijksuniversiteit Groningen. Rapport VK

90-18.

Kao, H.S.R., & Nagamachi, M. (1969). Visual-manual feedback mechanism in human

vehicular performance. Ergonomics, 12(5), 741-751.

Lemke, M. (1982). Correlation between EEG and driver's actions during prolonged

driving under monotonous conditions. Accident analysis and prevention, 14 (1),

7-17.

Lenné, M.G., Tnggs, T.J., & Redman, J.R. (1997). Time of day variations in driving

performance. Accident analysis and prevention, 29(4), 431-437.

Lisle, F.N., & Hargroves, B.T. (1980). Evaluation of the performance of portable precast

concrete traffic bathers. Transportation research record, 769, 30-37.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 43

McKnight, A.S., McKnight, A.J., & Tippetts, A.S. (1998). The effect of lane line width

and contrast upon lanekeeping. Accident analysis and prevention, 30(5), 617-624.

Michon, J.A. (1985). A critical view of driver behavior models: what do we know, what

should we know? In: L.A. Evans & R.C. Swing (Eds), Human behavior and

traffic safely. New York: Plenum press.

Michon, J.A. (1989). Modellen van bestuurdersgedrag. In: C.W.F. van Knippenberg, J.A.

Rothengatter, & J.A. Michon, Handboek sociale verkeerskunde (pp 207-23 1).

Assen: Van Gorcum.

Mourant, R.R., & Rockwell, T.H. (1970). Mapping eye-movement patterns to the visual

scene in driving: an exploratory study. Human factors, 12, 81-87.

Mourant, R.R., & Rockwell, T.H. (1972). Strategies of visual search by novice and

experienced drivers. Human factors, 14, 325-335.

O'Hanlon, J.F., Haak, T.W., Blaauw, G.J., & Riemersma, J.B.J. (1982). Diazepam

impairs lateral position control in highway driving. Science, 217, 79-8 1.

Ranney, T.A., Simmons, L.A., & Masalonis, A.J. (1999). Prolonged exposure to glare

and driving time: effects on performance in a driving simulator. Accident analysis

and prevention, 31, 601-610.

Rasmussen, J. (1983). Skills, rules, and knowledge; signals, signs, and symbols, and other

distinctions in human performance models. IEEE Transactions on Systems, Man,

and Cybernetics, SMC-13, 257-266.

Rasmussen, J. (1987). The definition of human error and a taxonomy for technical system

design. In: J. Rasmussen, K. Duncan and J. Leplat (Eds), New technology and

human error. Chichester: Wiley.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 44

Riemersma, J.B.J. (1982). Perception and control of deviations from a straight course.

Soesterberg: Instituut voor zintuigfysiologie TNO. Rapport IZF 1979 C-6.

Riemersma, J.B.J. (1987). Visual cues in straight road driving. Soest: drukkerij Neo

Print.

Riemersma, J.B.J. (1989). Waamemen van weg en omgeving en rijgedrag. In: C.W.F.

van Knippenberg, J.A. Rothengatter & J.A. Michon, Handboek sociale

verkeerskunde. Assen: van Gorcum.

Semb, G. (1969). Scaling automobile speed. Perception & psychophysics, 5(2), 97-10 1.

Smiley, A. (1989). Cognitieve vaardigheden van autobestuurders. In: C.W.F. van

Knippenberg, J.A. Rothengatter & J.A. Michon, Handboek sociale verkeerskunde.

Assen: van Gorcum.

Stammers, R.B., Carey, M.S., & Astley, J.A. (1990). Task analysis. In: J.R. Wilson &

E.N. Corlett, Evaluation of human work: a practical ergonomics methodology.

Philadelphia: Taylor & Francis.

Steyvers, F.J.J.M. (1994). Effecten van wegbelzjning op rijgedrag en verkeersveiligheid—

een literatuuroverzicht. Haren: Verkeerskundig Studiecentrum, Rijksuniversiteit

Groningen. Rapport WR 94-05.

Steyvers, F.J.J.M. (1999). Preferentie- en belevingsonderzoek naar wegdek- en

barrierkleuren op de Zeelandbrug. Groningen: COy, faculteit PPSW,

Rijksuniversiteit Groningen. Rapport COV 99-04.

Steyvers, F.J.J.M., & de Waard, D. (2000). Road-edge delineation in rural areas: effects

on driving behaviour. Ergonomics, 43(1), 223-238.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 45

Steyvers, F.J.J.M., & van Wolffelaar, P.C. (1998). Naar een nieuwe rijstrookindeling op

de Zeelandbrug: wetenschappelijk versiag. Groningen: COV, faculteit PPSW,

Rijksuniversiteit Groningen. Rapport COV 98-06.

Summala, H., Leino, M., & Vierimaa, J. (1981). Drivers' steering behavior when meeting

another car: the case of perceptual tropism revisited. Human factors, 23(2), 185-

189.

Summala, H. (1996). Accident risk and driver behaviour. Safety science, 22(1-3), 103-

117.

Summala, H. (1998). Forced peripheral vision driving paradigm: evidence for the

hypothesis that car drivers learn to keep in lane with peripheral vision. In: A.G.

Gale (Ed), Vision in vehicles VI. Amsterdam: Elsevier, North Holland.

Tenkink, E. (1988). Lane keeping and speed choice with restricted sight distances. In:

J.A. Rothengatter & R.A. de Bruin (Eds), Road user behaviour: theory and

research. Assen: van Gorcum.

Triggs, T.J. (1980). The influence of oncoming vehicles on automobile lateral position.

Human factors, 22, 427-433.

Tnggs, T.J. (1997). The effect of approaching vehicles on the lateral position of cars

travelling on a two-lane rural road. Australian psychologist, 32(3), 1-5.

Van der Huist, M. (1999). Adaptive control of safety margins in driving. Proefschrift,

Rijksuniversiteit Groningen.

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 46

Vicente, K. (1995). A few implications of an ecological approach to human factors. In: J.

Each, P. Hancock, J. Caird & K. Vicente (Eds), Global perspectives on the

ecology of human-machine systems. Hilisdale, NJ: Lawrence Eribaum Associates.

Wickens, C.D., Gordon, S.E., & Liu, Y. (1998). An introduction to human factors

engineering. New York: Longman.

Wikman, A.S., Nieminen, T., & Summala, H. (1998). Driving experience and time-

sharing during in-car tasks on roads of different width. Ergonomics, 41(3), 358-

372.

Willems, P.J. (1981). inleiding in de psychologie van menselijke verrichtingen. Deventer:

Van Loghum Slaterus.

Meting van njgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 47

7. Bijlagen

Bijlage 1: cumulatieve grafieken

Bijiage 2: foto's van (montage van de videocamera op) de Zeelandbrug

Meting van rijgedrag op de gerenoveerde Zeelandbrug 48

3

iU

100%- ..

____ __________

90%

_._____._\\ 80%

__ __ ______

70%

\.. 30%

20%

10%

0%

2 19 1.8 1.7 16 1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 0.9 08 0.7 0.6 0.5 0.4 03 0.2 0.1 0

Afstand tot 4*1(m)

60%

______

—Oud50% -—Exp3

Nwa81g

Figuur 19: Cumulatieve verdeling van personenauto's rijdend op de Iinkerrijbaan zonder tegenliggers. Voorde drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen de afstand tot de wegasen in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijn respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste deel van de nameting van de Zeelandbrug 49

Personenautos vrIj ilJd.nd op IInk.rrb.an

—Otd--Ei.3

N3mSUIQ

0%

-0.5 -0.4 .0.3 -0.2 -0.1 0 0.1 02 0.3 0.4 05 0.6 0.7 0.6 0.9 1 1.1 12 1.3 1.4 1.5

Afstand totws (in)

Personenautos wIJ rljdend op II,*.nIbaan

Personenautos vilj ilJd.nd op echenbsa

—out• Nsntng

3

___________

-—Exp.3• PQraIg

Figuur 20: Cumulatieve verdeling van personenauto's rijdend op de rechternjbaan zonder tegenliggers.Voor de drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen de afstand tot dewegas en in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet, waarbij Exp. 3 en de Nametingidentiek zijn. (Oud en Exp. 3 zijn respectievelijk de oorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de vooimeting,

Nameting spreekt voor zich)

Eerste deel van de nameting van de Zeelandbrug 50

jSO%

.0.5 .0.4 -0.3 -0.2 .0.1 0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8 0.9 1 1.1 12 1.3 14 1.5

Ailtand tot wsS (m)

P.rsonenauto's vdj ,ijd.nd op rschtsrrebsal

2 1.9 1.8 17 16 1.5 14 1.3 1.2 1.1 1 0.9 0.8 0.7 06 05 0.4 03 0.2 0.1 0

AfttandtOt4n(m)

N

Iaaa

U

Personenauto's met tegenligger op IInk.rrijbaan

— ---——-.———— .—----—-—-— —— 60%

40%

30%

20%

0%

2 19 18 17 16 15 14 13 12 II 1 0.9 08 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 02 0 1 0

At stand tot zIjIIJn (m)

Figuur 21: Cumulatieve verdeling van personenauto's rijdend op de linkemjbaan met tegenliggers. Voor dedne condities is het cumulaneve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen de afstand tot de wegas en inde onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijn respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste deel van de nameting van de Zeelandbrug 51

40%

t30%

20%

fl%

-0.5 -04 -03 -02 -0.1 0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.6 0.9 I II 12 13 14 15

Atatand tot wig.. (m)

Personenauto's met tegenfigger op Ilnkerrijbaan

— -—. —Esip.3

Narirç

Cui— .— . -E,p.3

Navirg

N

IaaaIaU

E0%

Personenautos met togenligger op rechterriJbaan

80%

70

60%

40%

30%t

20%

0%-0.5 -04 -03 -02 -0.1 0 0.1 02 0.3 0.4 0.5 0.8 0.7 0.8 0.9 1 II 12 13 14 1.5

At.tand tot wsgal (m)

Figuur 22: Cumulatieve verdeling van personenauto's rijdend op de rechterrijbaan met tegenliggers. Voorde drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen de afstand tot de wegasen in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud cii Exp. 3 zijn respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste dccl van de nameting van de Zeelandbrug 52

N

aaaa

a

aaIp

U

Otd— - — - —E,q.3

Naiir

Personenauto's met tegenhigger op rechterrijbaan

N

Iaa

a

apIpU

— . —. .Exp.3

2 1918 1706 1.51403 1.2 II 1 0.90.8 0.70.6 0.50.4 0.3 02 0.1 0-0.1-02

Atstand tot zIJIIjn (m)

Buss.n sn wacMautos n1J rMdend op Ink.rrljbaan

Buuen en wachtautos vilj rdend op Inkeffljbaan

—Oud——E3

100%

90%

80%

70%

60%j

____

OUd50% I--"ExP.3

L PTthg401

30%

20%

10%

0%

1.5 1 4 1.3 1.2 1.1 1 09 0.8 0.7 0.8 0.5 0.4 03 0.2 0.1 0 .0.1 -0.2

At dtotn(m)

Figuur 23: Cumulatieve verdeling van bussen en vrachtauto's njdend op de linkerrijbaan zondertegenliggers. Voor de drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen deafstand tot de wegas en in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijnrespectievelijk de oorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste dccl van de nameting van de Zeelandbrug 53

S

a

-0.5 -0.4 .0.3 -0.2 -0.1 0 0.1 0.2 0.3 0.4 05 0.6 07 0.6 0.9 1 1.1 12 1.3 14 1.5

ASutand tOwS$ (m)

Bussen en vrachtautos vvlJ rildend op reChterrlj,aan

—o'--Eiq3

Namstig

at

50% Exp.3IT5819

Figuur 24: Cumulatieve verdeling van bussen en vrachtauto's rijdend op de rechterrijbaan zondertegenliggers. Voor de drie condities is het cumulatieve aantal voeTtuigen in de bovenste figuur tegen deafstand tot de wegas en in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijnrespectievelijk de oorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Narueting spreekt voor zich)

Eerste dccl van de nameting van de Zeelandbrug 54

70%

20%

10%

0%

-0.5 -0.4 -0.3 -0.2 -0.1 0 0.1 0.2 0.3 0.4 05 0.8 07 0.8 0.9 1 1.1 1.2 1.3 14 1.5

Mitand tot wsps (m)

&issen en wachtajtos vdj ,ljdend op recM&rIun

0%15 1.4 1.3 12 1.1 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 -0.1 -0.2 -0.3 .0.4 -0.5

Afstandtot4n(m)

Figuur 25: Cumulatieve verdeling van bussen en vrachtauto's rijdend op de linkemjbaan met tegentiggers.Voor de drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste flguur tegen de afstand tot dewegas en in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijn respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvalc 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste deel van de nameting van de Zeelandbrug 55

Bussen en vrachtautos met tegeniggec op nken1Jbaai

3

i

-0.5 -0.4 0.3 -0.2 -0.1 0 0.1 02 0.3 0.4 05 06 0.7 08 0.9 I Ii 12

AMend tot wes (m)

Bussen en wachtauto's met t.genlggsr op Ink.fflJbaa

1.3 1.4 1.5

—-—•E4.3mmg

3

__________

--—-Exp3

1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 0.9 08 0.7 0.6 0.5 0.4 03 0.2 01 0 -0.1 -02 -0.3

Afsbndtotn(m)

3NI3

1Al7.

90%

\,.80%

70%

—_________________ ._______________ 60%50%

\..40%

\ \...30%

\ 20%\\ \'.. 10%

Sc—- —r 0%

1.5 1.4 1.3 1.2 1.1 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 01 0 -0.1 -02 -0.3 -0.4 -0.5 -0.6

AfstandtotUn(m)

13

Figuur 26: Cumulatieve verdeling van bussen en vrachtauto's njdend op de rechterrijbaan met tegenliggers.Voor de drie condities is het cumulatieve aantal voertuigen in de bovenste figuur tegen de afstand tot dewegas en in de onderste figuur tegen de afstand tot de zijlijn uitgezet. (Oud en Exp. 3 zijn respectievelijk deoorspronkelijke brug en proefvak 3 uit de voormeting, Nameting spreekt voor zich)

Eerste dccl van de nameting van de Zeelandbrug 56

Buuen en vrachtautos met tegenhigger op rechterrhjbaan

—Oud

-05 -0.4 0.3 -0.2 -0.1 0 0.1 0.2 0.3 0.4 05 06 0.7 0.8 0.9 1 1.1 12 1.3 1.4 1.5

Ailtand tot wss (m)

Bussen en vrachtaitos met eg.nhIgger op ,.dtenhjbssn

Dhr. Veeman is bezigmet de montage van decamera op deconstructie van deZeelandbrug. De fotois naar het zuidengenomen, waarbij tezien is dat de cameranaar het noordengericht is. In deopenstaande ijzerenbak zaten devideorecorder en eenmonitor.

De verrijdbare constructieten behoeve van hetonderhoud van deZeelandbrug staand op defietsstrook.

Zicht op defietsstrook (links) ende rijbaan (rechts)van de Zeelandbrug.Dit is ongeveerhetzelfde beeld alsbij de video-opnamen zijngebruikt.

Eerste deel van de nameting van de Zeelandbrug 57