cd&v | home - schenken...respons door bart ooghe julie ryngaert een kind, een geschenk? over het...
TRANSCRIPT
Christen-Democratische Reflecties - jg.5 - nr. 3 - december 2017
Met bijdragen van Toon Vandevelde, Katrien Schaubroeck, Erika Racquet & Ludwig Forrest, Stijn Baert & Jens Detollenaere, Koen Magerman, Julie Ryngaert, Charlotte Declerck.
SchenkenSchenkenSchenken
CDR – Christen-Democratische Reflectiesjg.5, nr.3, december 2017
RedactieraadWouter BekeCornelis BosBenjamin DalleJan De MaeyerNiko GobbinGeert JanssensFrank JudoMaxime PenenJan SmetsIngrid Vanden BergheMieke Van Hecke
AbonnementJaarabonnement (3 nummers): leden CD&V: € 20, niet-leden: € 30Apart nummer: leden CD&V: € 10, niet-leden: € 20
Websitewww.cdenv.be/ceder
ISSN2034-6964
Verantwoordelijke uitgeverBenjamin Dalle, Directeur CEDER, Wetstraat 89, 1040 Brussel
Gedrukt op papier met FSC-label.
Inhoud
Boekbesprekingen
Trias | Inleefreis Tanzania
Editoriaal
Erika Racquet & Ludwig ForrestFilantropie 2.0: moderne methoden, maar menselijke betrokkenheid blijft centraal.Respons door Niels de Kort
Katrien SchaubroeckVrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is.Respons door Helga Pletzers
Stijn Baert & Jens DetollenaereDenk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger.Respons door Ellen Van Grunderbeek
Koen MagermanArbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?Respons door Bart Ooghe
Julie RyngaertEen kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie.Respons door Emilie Noë
Charlotte DeclerckDe Erfwet 2017 in het licht van het na te streven evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen.Respons door Katrien Schryvers
p. 5
p. 37
p. 17
p. 45
p.59
p. 71
p. 89
p. 103
p. 109
Toon VandeveldeInleidende bijdrage: Geven en geluk.
p. 9
Inhoud
Beste lezer,
De komende periode gaan de meesten op zoek naar mooie geschenken voor onder
de kerstboom of op nieuwjaarsfeestjes. De eindejaarperiode is het uitgelezen moment om
stil te staan bij de betekenis van ‘schenken’ voor onze samenleving.
“La vie ne fait pas de cadeau”, zong Jacques Brel in zijn bekende chanson “Orly”.
Onderzoek toont echter aan dat de Belgen vrijgevig zijn. En niet enkel voor hun familie en
vrienden, maar ook voor goede doelen of ten aanzien van mensen die het moeilijk hebben.
Uit de in de lente van 2017 door de Koning Boudewijnstichting en Itinera uitgebrachte
Barometer Filantropie bleek dat de bereidheid van de Belg om goede doelen te steunen
sinds 2011 nooit zo groot is geweest als nu. In 2016 deden twee op de drie Belgen minstens
één gift en gaven ze gemiddeld 165 euro. Hoopgevend is dat met voorsprong de jongeren
(18 tot 44 jaar) vrijgeviger zijn en de toekomst positief inschatten.
Het valt op dat ons land, ondanks het bestaan van een sterk geïnstitutionaliseerde
solidariteit via de sociale zekerheid en sociale bijstand, ook internationaal vrij goed scoort
op het vlak van schenken en vrijwilligheid. In de ‘World Giving Index 2017’ van de Charities
Aid Foundation (CAF) bijvoorbeeld, komt België op de 42ste plaats voor schenken en op de
39ste plaats voor vrijwilligerswerk (op 139 landen).
Schenken kan inderdaad gaan over het schenken van geld, maar gaat veel breder
dan dat. Een bijzondere plaats verdient het schenken van tijd door vrijwilligerswerk.
De maatschappelijke en morele waarde hiervan kan moeilijk worden overschat. Het
is een van de meest concrete uitingen van sociaal engagement en betrokkenheid. Een
essentieel kenmerk van schenken, is dat de idee van rechtstreekse wederkerigheid
(‘do ut des’) afwezig is. We schenken geld of tijd omdat we ergens belang aan hechten,
omdat we willen bijdragen aan een maatschappelijk doel. Schenken verschilt sterk van
de geïnstitutionaliseerde vormen van solidariteit, zoals de sociale zekerheid. Het is geen
verhaal van rechten en plichten, maar wel een van vrijwilligheid, verantwoordelijkheid en
engagement. De oude woorden ‘naastenliefde’ en ‘barmhartigheid’ typeren dit goed: we
willen iets doen voor de ander, maar hoeven geen tegenprestatie te verwachten.
Voor christendemocraten zijn alle vormen van vrijwillig engagement zeer
belangrijk. Ze versterken het maatschappelijk weefsel tussen overheid en individu,
bevorderen de maatschappelijke samenhang, geven uiting aan betrokkenheid en ledigen
maatschappelijke noden waar overheden niet altijd een antwoord op kunnen geven. Het
is de beste uiting van een betrokken samenleving, waarin mensen zich kunnen tonen als
sociale wezens die geven om hun naaste. Het gaat over engagement waarbij men zich goed
kan voelen door bij te dragen aan het belang van de ander of van de gemeenschap. Een beter
Editoriaal
5Editoriaal
voorbeeld van #IkBenWij is moeilijk denkbaar. Het is de perfecte aanvulling op de door de
overheid georganiseerde solidariteit.
Christendemocraten voegen ook de daad bij het woord. Veel van onze leden en
sympathisanten zijn actief als vrijwilliger of zetten zich in voor de goede zaak. CD&V
is ook structurele partner van Trias, een internationale ontwikkelingsorganisatie die
ondernemende mensen in het Zuiden steunt. Eind november trok een delegatie van
CD&V naar Tanzania om ter plaatse kennis te maken met de werking en projecten van
Trias. U leert er meer over achteraan dit nummer.
Vrijgevigheid en giften hebben ook een belangrijke economische betekenis.
Volgens cijfers van Giving USA ontvingen alleen al in de Verenigde Staten
liefdadigheidsinstellingen 390 miljard dollar aan giften in 2016. In eigen land worden
jaarlijks meer dan 200 miljoen euro giften gedaan die in aanmerking komen voor een
belastingsvermindering. En dan hebben we het nog niet gehad over de internationale
giften binnen families (de zogenaamde ‘remittances’). Volgens cijfers van de Wereldbank
waren er in 2016 wereldwijd 575 miljard dollar ‘remittances’, waarvan 429 miljard dollar
naar de ontwikkelingslanden. Ter vergelijking: de officiële ontwikkelingshulp bedroeg in
datzelfde jaar 143 miljard dollar.
Volgens de enquête naar de arbeidskrachten (EAK) van 2014 vertegenwoordigt het
vrijwilligerswerk in België bijna 130.000 voltijdse equivalenten (VTE). Samen presteren
deze vrijwilligers meer dan 220 miljoen uren onbetaalde arbeid. Dit ligt bijvoorbeeld ver
boven het volume van de financiële sector (176,3 miljoen uren) en het ligt niet zover van
de bouw (308,8 miljoen uren) of de gezondheidszorg (310,8 miljoen uren).
De overheid doet heel wat ter ondersteuning van schenken en vrijwillige inzet,
onder meer door voordelige fiscale bepalingen, door het creëren van een aangepast
wettelijk kader en door het ondersteunen van verenigingen en organisaties die werken met
vrijwilligers. Het beleid moet er blijvend op gericht zijn om vrijwillige inzet te waarderen
en te ondersteunen. Er moet op worden toegezien dat nieuwe arbeidsvormen zoals het
verenigingswerk, de diensten van burger tot burger en de deeleconomie, hieraan geen
af breuk doen.
In dit nummer van CDR wordt schenken zeer breed behandeld door academici
en ervaringsdeskundigen. De bijdragen gaan onder meer over het schenken van geld en
filantropie, over het schenken van tijd via vrijwilligerswerk, schenken in de arbeidsrelatie,
het ‘schenken’ van een kind, en de laatste ‘schenking’ bij overlijden.
Antoon Vandevelde, econoom en filosoof aan het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte van de KULeuven, leidt dit nummer in met een brede bijdrage over ‘geven
en geluk’. Hij wijst erop dat wij door en door sociale wezens zijn die gewaardeerd willen
6 Editoriaal
worden door de ander en verwijst naar het werk ‘Essai sur le don’ van de Franse antropoloog
Marcel Maus. Deze stelde dat alle menselijke samenlevingen worden gestuurd door een
drievoudige verplichting, namelijk om te geven, om te ontvangen en om terug te geven.
In alle verhoudingen heerst er een zekere wederkerigheid, meestal informeel en soms
formeel. Belangrijk is dat er voldoende vertrouwen is binnen een samenleving, ook ten
aanzien van de instellingen. Vandaar dat er voor wordt gepleit om de prestaties van onze
overheidsdiensten te verbeteren om zo het vertrouwen van de burger te versterken.
Katrien Schaubroeck, docente aan het Departement Wijsbegeerte van de
Universiteit Antwerpen en auteur van het boek ‘Gewone Helden. Een kleine ethiek van het
vrijwilligerswerk ’, gaat in haar bijdrage in op het geven van tijd door vrijwilligerswerk.
Haar centrale stelling is dat vrijwilligerswerk goed is in de morele zin van het woord, goed
voor de samenleving en goed voor het individu. Ze verzet zich tegen de beweging van
het ‘effectief altruïsme’ dat vanuit een utilitaristische filosofie stelt dat altruïsme, in het
bijzonder via giften, vooral efficiënt moet zijn. Ze ziet een viertal bezwaren tegen deze
beweging die voorbij gaat aan de intrinsieke waarde van vrijwilligerswerk. Die waarde zit
niet in waar vrijwilligerswerk toe leidt, maar in wat het uitdrukt: het geven van tijd via
vrijwilligerswerk drukt zorgzaamheid uit.
De bijdrage van Ludwig Forrest en Erika Racquet, beiden verbonden aan de
Koning Boudewijnstichting, behandelt filantropie en het schenken van geldsommen.
De ‘Filantropie 2.0’ hanteert nieuwe methoden, zoals ‘venture philantropy’, sociaal
investeren of crowdfunding, maar de persoonlijke betrokkenheid van de donor blijft
cruciaal. Zij willen maatschappelijke impact en willen hun middelen efficiënt inzetten.
De auteurs gaan ook nader in op de eerder vermelde Barometer Filantropie en besluiten dat
de filantropische sector groeit en een steeds grotere economische betekenis krijgt.
Stijn Baert, professor Arbeidseconomie aan de Universiteit Gent en de Universiteit
Antwerpen, en Jens Detollenaere, onderzoeker aan de Universiteit Gent, bespreken de
voordelen van vrijwilligerswerk voor de vrijwilliger zelf. 27% van de Belgen doet frequent
aan vrijwilligerswerk en dat blijkt een groot voordeel te zijn op de arbeidsmarkt. Uit hun
veldonderzoek blijkt dat wie vrijwilligerswerk vermeldt op zijn cv substantieel meer kans
heeft op een positieve reactie bij een sollicitatie. Bij personen met een buitenlandse naam
was het positief effect nog veel groter, hetgeen de auteurs doet besluiten dat
vrijwilligerswerk een krachtig wapen is tegen arbeidsdiscriminatie. Vrijwilligers
blijken ook gezonder te zijn. Op basis van deze bevindingen doen de onderzoekers
drie beleidsaanbevelingen: (1) de overheid moet haar inwoners stimuleren om aan
vrijwilligerswerk te doen, (2) onderwijsinstellingen moeten schoolverlaters aanmoedigen
om sociaal engagement op het cv te vermelden, en (3) etnische minderheden verdienen
extra stimulansen tot vrijwilligerswerk als deel van inburgerings-, activerings- of
naturalisatietrajecten.
7Editoriaal
Koen Magerman, zaakvoerder van Magerman Raad & Advies en plaatsvervangend
raadsheer in sociale zaken bij het arbeidshof te Antwerpen, onderzoekt in zijn bijdrage
de verbanden tussen schenken en de arbeidsmarkt. Hij legt uit dat, om de werknemer
te beschermen in de ongelijke verhouding met de werkgever, alle betalingen van een
werkgever aan zijn werknemer als loon worden beschouwd. In de arbeidsrelatie is de gift
dan ook zeer uitzonderlijk. Een werknemer kan verder geen afstand doen van zijn rechten
ten voordele van de werkgever. De laatste tijd rijst echter de vraag of werknemers niet aan
elkaar kunnen schenken. Dit is niet vanzelfsprekend omdat elke werknemer individuele
rechten heeft ten opzichte van zijn werkgever. De auteur verkent de mogelijkheden om
bepaalde extralegale voordelen, zoals extra verlofdagen, te schenken aan een collega.
De bijdrage van Julie Ryngaert, beleidsadviseur van het Kinderrechten-
commissariaat, gaat over ‘schenken’ van een kind door middel van zaad- en eiceldonatie,
draagmoederschap, draagmoedertransplantatie, anoniem bevallen en adoptie. De
focus ligt daarbij op het belang van het recht van het kind om te beschikken over
afstammingsinformatie. Artikel 7 van het Kinderrechtverdrag bepaalt dat elk kind het
recht heeft om in de mate van het mogelijke zijn of haar ouders te kennen. Dit staat haaks
op de geldende Belgische wetgeving die uitgaat van de anonimiteit van de donorgegevens.
Belangrijke stappen werden reeds gezet, onder meer met de voorbereidingen voor de
oprichting van een Vlaams afstammingscentrum, maar de wetgeving moet grondig
worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kind toegang krijgt tot de gegevens
van hun biologische ouder(s). Tot slot wordt er gepleit voor verder onderzoek over
afstammingsvragen.
Anders dan de voorgaande bijdragen die over schenkingen tijdens het leven gaan,
behandelt de laatste bijdrage de mogelijkheden om te ‘schenken’ aan het levenseinde.
Deze mogelijkheden worden sterk bepaald door het erfrecht. De bijdrage van Charlotte
Declerck, hoofddocent familie- en erfrecht aan de Universiteit Hasselt, analyseert de
recente hervorming van het erfrecht. Deze hervorming bevat grondige wijzigingen in de
mogelijkheden voor de erflater om delen van zijn of haar vermogen weg te schenken. De
bijdrage gaat nader in op het wettelijk erfrecht, de erfrechtelijke reserve en de mogelijkheid
tot het sluiten van een globale erfovereenkomst. Er wordt geargumenteerd dat de
hervorming het evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen vrijwaart.
De replieken op de bijdragen zijn van de hand van Helga Pletzers, Niels de Kort,
Ellen Van Grunderbeek, Bart Ooghe, Emilie Noë en Katrien Schryvers.
We wensen u een gulle leeservaring.
Jan Smets, hoofdredacteur CDR
Benjamin Dalle, directeur CEDER
8 Editoriaal
Toon Vandevelde
Inleidende bijdrage
Geven en geluk
Geven maakt gelukkig. Dat is een van de bevindingen van Layard, Veenhoven en andere geluksonderzoekers. Het is een beetje paradoxaal. Iemand die overwegend bekommerd is om het geluk van anderen is gelukkiger dan iemand die meer met zijn eigen geluk bezig is. Het is een clash tussen twee wereldbeelden. De ‘homo economicus’ vraagt zich af: “wat zit erin voor mij?” De ‘homo donator’ vraagt: “wat kan ik betekenen voor anderen?” De eerste gaat eerder monologisch te werk: hij overziet de alternatieven die voor hem open staan en kiest datgene uit dat hem het beste lijkt. Het tweede mensbeeld lijkt me realistischer. Wij zijn door en door sociale wezens. Dat wil zeggen: in alles wat we doen anticiperen we altijd al op de reacties van anderen, op hun goed- of afkeuring. De ander zit in ons hoofd. We voeren een constante dialoog met hem. We willen immers gewaardeerd worden. Zonder de appreciatie van minstens enkele andere mensen kunnen we niet gelukkig worden. En daarom gaan we geven: dingen, tijd, aandacht, onszelf. Dat lijkt heel eenvoudig, maar bij nader toezien is geven en helpen een delicate materie.
Drie verplichtingen
In 1925 publiceerde de Franse antropoloog Marcel Mauss zijn ‘Essai sur le don’, sinds
kort door uitgeverij Boom ook in Nederlandse vertaling bezorgd. Mauss legt er uit dat
alle menselijke samenlevingen worden gestuurd door een drievoudige verplichting,
namelijk om te geven, om te ontvangen en om terug te geven. Samen geven die drie
verplichtingen wederkerigheid en dat is volgens sociologen inderdaad de belangrijkste
norm in het sociale leven. De verplichting om terug te geven is het meest evident. Als
iemand u een geschenk geeft, dan is dat leuk: de gever en de ontvanger glimlachen. Maar
tegelijk en zonder dat dat per se de bedoeling is, opent die gift ook een verplichting in
hoofde van de ontvanger. Hij of zij zal op een of andere manier moeten teruggeven.
9Geven en geluk
De verplichting om terug te geven is allicht het meest evident. Ondankbaarheid
is de zwartste van alle ondeugden zegde Adam Smith ooit in zijn ‘Theory of Moral
Sentiments’. Wellicht zijn mensen evolutionair geprogrammeerd tot wederkerigheid.
Dat is althans wat Frans de Waal, de bekende specialist van dierengedrag, met heel veel
voorbeelden probeert aan te tonen in zijn boeken. Reciprociteit is zo fundamenteel dat
het zelfs in het gedrag van hogere diersoorten na te trekken valt.
De verplichting om te ontvangen is ook goed invoelbaar. Iemand die een gift
weigert, negligent naast zich neerlegt, weggooit of op 2 januari op een speciaal daarvoor
ontworpen website te koop aanbiedt, beledigt de gever en toont dat hij niet veel geeft om
de relatie. Daartegenover: het bijhouden en koesteren van objecten die men bij een of
andere gelegenheid als gift heeft ontvangen, drukt op symbolische wijze de gehechtheid
van de ontvanger aan zijn relatie met de gever aan.
Maar waar komt de verplichting om te geven vandaan? Als je een relatie met
iemand wil aanknopen, probeer je iets te geven en hoop je op wederkerigheid. Maar dat
is geen verplichting. Om die te begrijpen moet je teruggaan naar de existentiële situatie
van een mens. We zijn niet als paddenstoelen uit de grond opgeschoten. We hebben ook
niet om het leven gevraagd. Wij hebben geen contract met onze ouders afgesloten. We
hebben het leven ontvangen en we hebben nog veel meer gekregen: een opvoeding, taal,
kansen… Nu is dat notoir ongelijk verdeeld. Vandaar dat we van de maatschappij een
gelijkekansenbeleid verwachten.
Maar het punt blijft. We hebben altijd al ontvangen voor we zelf beginnen te
geven. Er is altijd al een gift die aan ons geven voorafgaat. Zelfs in de wiskunde. Als
we een meetkundige stelling willen bewijzen, mogen we vertrekken van een gegeven:
gegeven dát… moeten we dit of dat aantonen. Ons geven is dus altijd een teruggeven.
In de meeste maatschappijen wordt dit gedacht in religieuze termen. We hebben het
leven ontvangen: van God of van onze ouders. We kunnen het niet teruggeven, maar we
kunnen het wel doorgeven. Nogmaals onder de vorm van welwillendheid naar anderen
toe. Door kansen te creëren voor onze eigen kinderen, voor onze medewerkers, voor
onze studenten. Door giften aan armen en aan sociale projecten.
Men kan in dit verband twee soorten mensen onderscheiden: mensen die wél en
anderen die níet gevoelig zijn voor de giftdimensie van het leven. De laatste categorie
omvat mensen die menen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun successen: door
hun eigen harde werk, inspanning en talent. De eersten zijn meer bescheiden en wellicht
ook meer realistisch. Ze weten dat al wat ze bereikt hebben in het leven te danken is
aan de goodwill van anderen. Hoe hoger mensen opklimmen in de maatschappelijke
hiërarchie, hoe meer ze ontvangen hebben. Maar ook, hoe meer ze geneigd zijn te denken
10 Geven en geluk
dat ze ‘selfmade men’ zijn. Individualisme bestaat in het ontkennen van de giftdimensie
van het leven.
Formele en informele wederkerigheid
Op markten en in juridische contracten wordt de reciprociteit nauwkeurig vastgelegd.
Er staat een prijs op elk contract. En vaak zijn er bladzijden schikkingen in kleine
lettertjes die de rechten en plichten van beide partijen exact proberen te specifiëren. De
relatie tussen de partijen van het contract is op elk moment in evenwicht. Wie zich niet
aan zijn verbintenissen houdt of kan houden, heeft een ernstig probleem. Wie niet kan
(terug)betalen gaat failliet en wordt vernietigd als economisch subject. Dat is een van de
figuren van ‘het geweld van geld’.
Het is echter ondenkbaar dat al onze interacties volgens dit juridisch-economisch
model zouden worden georganiseerd. Het leven is zo veelvormig dat het zich niet in
formele afspraken laat inklemmen. Contracten zijn noodzakelijkerwijze onvolledig.
Als ik aan de universiteit een wetenschappelijke medewerker inhuur, worden loon-en
arbeidsvoorwaarden geregeld door de personeelsdienst. Als direct leidinggevende heb
ik daar niet veel mee te maken. Essentieel voor mij is dat de medewerker creatief is, dat
hij/zij geboeid raakt door het onderzoek, dat hij/zij zich inzet, dat hij/zij er de kantjes
niet van afloopt, dat hij/zij intrinsiek gemotiveerd wordt. Dat zijn allemaal zaken die je
niet echt in het contract kan vastleggen. Ze behoren tot de orde van de gift.
Hoe bekom je dan wel intrinsieke motivatie? Een goede manager probeert op
de eerste plaats goed gemotiveerde mensen aan te trekken en hen op de juiste plaats te
zetten: op een positie met voldoende uitdaging om het werk interessant te maken, maar
ook niet zodanig dat de medewerker overvraagd wordt en op een burn-out afstevent.
Maar hoe kan je er als leidinggevende voor zorgen dat die intrinsieke motivatie waarmee
mensen hun werk aanvatten niet al snel ondergesneeuwd raakt door bureaucratische
routine en andere vormen van demotivatie? Meestal doet men precies hiervoor beroep
op wat ik de logica van de gift noem. Door meer te betalen dan de ‘market clearing
equilibrium wage’, het loon waaraan vraag en aanbod aan elkaar gelijk worden, geeft het
bedrijf of de dienst een extra gift aan zijn werknemers waarvan men kan hopen dat hij
‘terugbetaald’ wordt in de vorm van inzet en betrokkenheid. Ook bedrijfsfeesten en door
de dienst betaalde bijscholing hebben deze functie. Maar het belangrijkste is wellicht
het goede voorbeeld dat de leidinggevende zelf geeft. Dat is een van de belangrijke
argumenten tegen te hoge vergoedingen voor CEO’s. Wie door zijn eigen gedrag toont
dat hij extrinsiek gemotiveerd is, is slecht geplaatst om intrinsieke motivatie bij zijn
medewerkers op gang te brengen en in stand te houden.
11Geven en geluk
In de meeste sferen van ons leven heerst inderdaad een veel meer informele
reciprociteit. Als ik mijn buurman vraag om even op mijn kinderen te komen passen, wil
hij daar niet voor betaald worden, maar sta ik wel ‘in schuld’. Ik wil in de buurt zeker niet
de reputatie krijgen dat ik een profiteur ben. Ik wil dus teruggeven. Groenten uit mijn
tuin bijvoorbeeld. Of in de vorm van een bezoekje als hij ziek is. Hoe, waar of wanneer
ik teruggeef, is onbepaald. Meestal geef ik zelfs iets meer terug dan ik ontvangen had,
al zijn dienst en wederdienst vaak niet goed vergelijkbaar. Zo gaan we dan van het
ene onevenwicht naar het andere. Volgens dit tweede model worden sociale relaties
gekenmerkt door onevenwicht. Wie niet kan accepteren dat hij momentaan in schuld
staat is een individualist. Je kent hem wel. Misschien herken je het bij jezelf. “Ik sleur nog
liever mijn kinderen mee van hot naar her, dan mijn buurvrouw te vragen om even op hen
te passen.” En dat alles om te vermijden dat ik in schuld kom te staan.
Een fatsoenlijke maatschappij
In goede sociale relaties zit er een dynamiek in dit spel. Nu eens is het de ene die meer
gegeven heeft, dan weer de andere die het overwicht heeft. En uiteindelijk wordt
er helemaal niet meer gerekend. Als mensen nauwkeurig de balans van hun relatie
beginnen te berekenen – wat investeer ik erin en wat haal ik eruit? –wil dat zeggen dat
de klad erin zit.
Problematisch wordt de zaak wel als er een permanent onevenwicht ontstaat,
als de begunstigde partij helemaal niet kan teruggeven. Het belangrijkste voorbeeld
in de maatschappelijke context is jeugdwerkloosheid. In Brussel is bijna 30% van de
jongeren werkloos en tot voor kort werden ze ook nauwelijks geactiveerd. Wat zeggen
we aan deze mensen? “Je bent niet goed geschoold, je talenkennis is niet ok, je bent niet echt
handig. Eigenlijk hebben we je niet nodig, maar we zijn een rijke maatschappij en geven je
een uitkering.” Het moet duidelijk zijn: dit is vernietigend voor het zelfrespect van deze
jonge mensen.
Giften die niet kunnen teruggegeven worden, zelfs als ze verpakt worden als een
recht, worden als vernederend ervaren. Zo wordt hiërarchie ingesteld. Zo’n giften leiden
niet tot dankbaarheid, maar tot huizenhoge rancune. Een fatsoenlijke maatschappij
is niet vernederend. Zij geeft niet alleen rechten, maar laat ook toe, stimuleert zelfs,
om terug te geven. Dat is een van de belangrijkste bestaansredenen van de sociale
economiesector: mensen die op de reguliere arbeidsmarkt niet aan de bak komen toch
de kans geven om zich te geven, om iets waardevols te doen voor de maatschappij.
12 Geven en geluk
Een analoog probleem stelt zich aan de andere kant van de leeftijdspiramide.
De vooruitgang van de geneeskunde heeft ertoe geleid dat mensen veel langer gezond
blijven, ook nadat ze op pensioen gegaan zijn. Slechts een kleine minderheid van deze
mensen vertrekt dan naar Benidorm. De meesten zetten zich dan met nieuwe energie
in voor de opvang van hun kleinkinderen of voor allerlei vormen van vrijwilligerswerk.
Het verenigingsleven draait op dit soort giften.
Hoe belangrijk dit is wordt duidelijk als we kijken naar de situatie van
hoogbejaarden. De vooruitgang van de geneeskunde heeft er immers ook voor
gezorgd dat de tijd waarin mensen volstrekt hulpbehoevend zijn drastisch verlengd is:
gemiddeld vaak tot 5 à 6 jaar. Volgens mijn model van losse reciprociteit hoeft dit niet
per se problematisch te zijn. Dit zijn mensen die een heel leven lang gegeven hebben en
nu lukt het niet meer.
Maar toch vinden vele mensen die situatie waarin ze zich tot last van hun
omgeving voelen verschrikkelijk. De helft van hen heeft zogenaamd existentiële
problemen. Ze vragen zich af waarom ze er nog zijn. Als het leven bestaat uit deelname
aan die netwerken waarin gegeven, ontvangen en teruggegeven wordt, betekent zélf
niet meer kunnen geven, zich niet meer nuttig kunnen maken, noch min noch meer dan
de sociale dood. Het probleem in onze rust- en verzorgingshuizen is niet dat er niet goed
voor deze hoogbejaarden wordt gezorgd, maar dat er zo goed voor hen wordt gezorgd dat
alle initiatief hen uit handen wordt genomen.
Vertrouwen
De informele reciprociteit van de gift die ik hier uiteenzet vind je bij uitstek terug in
de logica van het vertrouwen. In alle dimensies van ons leven hebben we vertrouwen
nodig: in ons persoonlijk leven, even goed als op de werkvloer en in handelsrelaties.
Vertrouwen kan men definiëren als de verwachting dat anderen wiens handelen voor
mij van belang is hun engagementen nakomen, ook in situaties van onzekerheid. Dat
wil zeggen: wanneer ik geen controle over hen heb. De taal zegt het reeds: we schenken
al dan niet vertrouwen aan iemand. Meestal zal dat vertrouwen niet worden beschaamd.
Doorgaans krijgen we immers wat we geven. Maar af en toe loopt het fout en worden we
ontgoocheld of voelen we ons bedrogen. Vaak reageren mensen dan met het idee dat ze
voortaan geen dupe meer willen zijn en zo rijst de verleiding om te gaan controleren.
‘Vertrouwen is goed, controle is beter.’ We kennen het adagium.
13Geven en geluk
Juristen en economen hebben dan al hun spitsvondigheid gebruikt om ‘slimme’
contracten en beloningssystemen – bonussen voor managers of vergoedingen naar
prestatie bijvoorbeeld – te bedenken waarmee ze die weerbarstige partners onder
controle zouden kunnen krijgen. En toch is dit een slecht idee. Zoals ik hierboven al
heb aangegeven: contracten zijn altijd onvolledig. Mensen zijn nu eenmaal vrij en dus
nooit volledig te controleren. Zelfs slaven kun je niet voortdurend in het oog houden.
En die slaven kun je zeker en vast nooit dwingen tot creativiteit of klantvriendelijkheid
bijvoorbeeld. Bovendien is het formaliseren van alle interacties heel duur. Alleen
advocatenkantoren worden hier beter van. Vertrouwen is heel efficiënt, want het
spaart transactiekosten uit. En het kan ook niet worden geëlimineerd. Men kan mensen
vervangen door machines, maar die kunnen stuk gaan. En als men sociale relaties gaat
contractualiseren, dan verlegt men alleen maar het vertrouwen. Het interpersoonlijke
vertrouwen wordt dan vervangen door vertrouwen in de efficiëntie van instituties die de
contracten afdwingbaar maken. En in een land als België met een heel trage rechtsgang
is dat niet direct aanbevelingswaardig.
Vertrouwen is een vrije gift, maar dat wil niet zeggen dat beleidsmakers er geen
invloed op hebben. Uit sociologisch onderzoek kennen we bijvoorbeeld het belang van
het verenigingsleven als leerschool voor onderling vertrouwen tussen mensen. In plaats
van het middenveld te wantrouwen als een restant van vroegere verzuiling dienen we
het te stimuleren en te revitaliseren.
Vertrouwen verwijst bovendien naar betrouwbaarheid. We weten dat het
vertrouwen in instituties in België – en ook in Vlaanderen – vrij laag is in vergelijking
met andere landen. Dat is alleen al om economische redenen erg, want de competitiviteit
van een land hangt voor een goed deel af van het sociaal kapitaal dat er leeft (en niet
alleen van de hoogte van lonen of van het overheidsbeslag op het bbp). Het plaatje is niet
helemaal zwart. Er zijn immers twee uitzonderingen: het vertrouwen in het Vlaamse
onderwijssysteem en dat in het Belgische systeem van gezondheidszorg is hoger dan in
de buurlanden.
De agenda voor politici is dus duidelijk. We moeten op de eerste plaats
ondoordachte hervormingen vermijden die het vertrouwen in de gezondheidszorg
en het onderwijssysteem zouden ondermijnen. Dat is niet zo makkelijk, want de
realiteiten evolueren snel in het begin van de eenentwintigste eeuw. We mogen dus niet
in een conservatieve kramp schieten en alles houden zoals het is. En op de tweede plaats
moeten we dringend de prestaties van onze overheidsdiensten verbeteren. En dan
hopen op de logica van de gift: dat de verhoogde betrouwbaarheid wordt teruggegeven
in de vorm van verhoogd vertrouwen vanuit de bevolking.
14 Geven en geluk
Er zijn in de wereld twee soorten landen. Er zijn er met hoge belastingen, waarmee
uitgebreide overheidsvoorzieningen van uitstekende kwaliteit worden gefinancierd.
De Scandinavische landen gelden hier als voorbeeld. En er zijn landen als Griekenland,
waar de belastingvoet laag is en overheidsdiensten heel slecht werken. Dat laatste maakt
dat mensen nog minder geneigd zijn om belastingen te betalen, wat de problemen
nog verergert. Burgers zijn gelukkiger in een ‘high trust society’ dan in een ‘low trust
society’. Laten we ervoor zorgen dat we bij het eerste type maatschappij aansluiten en
niet vervallen in het tweede type.
[Antoon (Toon) Vandevelde werkt als econoom en filosoof aan het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte van de KU Leuven. Hij publiceerde recent het boek ‘Het geweld van geld’ bij
uitgeverij Lannoo.]
Contact: [email protected]
15Geven en geluk
16 Geven en geluk
Katrien Schaubroeck
Volgens het recente rapport ‘Het vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers’ doen 1.166.000 Belgen of 12,5% van de bevolking van 15 jaar en ouder vrijwilligerswerk.1 Op een jaar tijd hebben vrijwilligers in België meer dan 2,2 miljoen onbetaalde activiteiten in georganiseerd verband verricht. Hun tijdsinvestering schommelt van enkele uren tot meerdere honderden uren per jaar, met een gemiddelde dat uitkomt op bijna vier uur per week. Alle leeftijden, geslachten en sociale klassen zijn vertegenwoordigd in het vrijwilligersveld. De sectoren waarin ze zich inzetten bestrijken een breed veld: sport, cultuur, dienstverlening, onderwijs en onderzoek, jeugdwerk, organisaties die rechten en belangen verdedigen, enz. Met andere woorden, er wordt heel wat ‘gevrijwilligd’ in onze samenleving.
En dat is iets waar we blij om mogen zijn, want vrijwilligerswerk is waardevol en wel in verschillende opzichten. Vrijwilligerswerk is goed in de morele zin van het woord, goed voor de samenleving en goed voor het individu. Als moraalfilosofe verdiep ik me in de vraag wat een handeling moreel of intrinsiek goed maakt. Handelingen zoals een belofte houden of mensen in nood helpen noemen we moreel goed. Dat wil zeggen dat de waarde ervan niet instrumenteel is of afhangt van een doel dat ermee bereikt wordt. Toegepast op vrijwilligerswerk komt de bevraging van wat moreel goed is echter snel uit bij reflecties over de goede samenleving en het goede leven.
Deze bijdrage is gebaseerd op het boek ‘Gewone helden. Een kleine ethiek
van het vrijwilligerswerk’. Het is te koop bij Acco.
Referentie: Katrien Schaubroeck, Gewone helden. Een kleine ethiek van het vrijwilligerswerk, Acco, Leuven, 2016, 160p.Website: https://www.acco.be/nl-be/items/9789462927667/Gewone-helden
Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
1 Dit rapport is te raadplegen op de website van de Koning Boudewijnstichting. .
17Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
In wat volgt wil ik tonen hoe die drie waarden op elkaar inhaken in een evaluatie van het vrijwilligerswerk en hoe die benadering vraagtekens plaatst bij een moreel activisme dat wereldwijd opgang maakt en sinds 2016 ook in Vlaanderen formeel is ingebed: de beweging van het effectief altruïsme2.
Vrijwilligerswerk en het effectief altruïsme
Het lijkt misschien gek dat ik in een pleidooi voor vrijwilligerswerk vraagtekens
plaats bij een beweging die effectief altruïsme heet. Is vrijwilligerswerk niet bij uitstek
altruïstisch? Om deze paradox op te helderen is het belangrijk om weten dat het effectief
altruïsme zijn wortels heeft in de morele theorie die het utilitarisme heet en die stelt
dat een handeling moreel verplicht is als ze het welzijn in de wereld maximaliseert. De
Australische filosoof Peter Singer, ook bekend om zijn verdediging van dierenwelzijn,
maakte de implicaties van het utilitarisme heel tastbaar en duidelijk voor een breed
publiek met voorbeelden zoals het volgende.
Als je bijvoorbeeld meer welzijn in de wereld produceert door 200 euro aan een
vluchtelingenorganisatie te geven dan door een nieuwe winterjas voor jezelf te kopen
– die van vorig jaar is wat uit de mode maar verder in perfecte staat – dan ben je volgens
het utilitarisme moreel verplicht om je geld te doneren. Bij uitbreiding zijn we volgens
de utilitaristische logica moreel verplicht om ons bij al onze bezittingen af te vragen of
ze meer waard zijn dan een mensenleven en om ze op te geven wanneer het antwoord
negatief is. Het utilitarisme is met andere woorden een veeleisende moraalfilosofie: bijna
niemand van ons doet wat zijn morele plicht is. We dragen dus allemaal voortdurend
een morele schuld met ons mee. Zaak is om die zo klein mogelijk te maken. Geld geven
aan goede doelen is een manier, maar uiteraard is vrijwilligerswerk ook een manier.
Vrijwilligers doen in elk geval al meer hun duit in het zakje dan niet-vrijwilligers: door
hun eigenbelang een beetje opzij te zetten vergroten zij het totale geluk in de wereld.
Dus waarom zou het utilitarisme niet de perfecte theorie zijn om uit te
leggen waarin de morele waarde van vrijwilligerswerk gelegen is? Omdat in de
maximalisatiedrang van het utilitarisme een efficiëntielogica zit: met de plicht tot
altruïsme bedoelt de utilitarist de plicht tot effectief altruïsme. Dat heeft Singer met
zijn recentste boek ‘The Most Good You Can Do. How Effective Altruism Changes
Ideas About Living Ethically’ verduidelijkt (Singer 2015). In het boek vraagt Singer
zich ernstig af waarom mensen toch geld geven aan een culturele organisatie, een
kerk of een dierenasiel, terwijl ze met hetzelfde geld mensenlevens kunnen redden.
2 Dit is de website van Effectief Altruïsme Vlaanderen: http://eavlaanderen.org.
18 Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
Singer herinnert ons eraan dat er dagelijks 19.000 kinderen sterven aan uitroeibare,
voorkombare ziektes zoals malaria. Het uitroeien van een ziekte zoals malaria hoeft
niet eens zo veel geld te kosten. Je hoeft geen miljonair te zijn om duizenden levens te
kunnen redden door donaties aan bijvoorbeeld ngo’s die malarianetten uitdelen.
In zijn TED-talk ‘The why and how of effective altruism’ (uit 2013) noemt
Singer enkele effectieve altruïsten bij naam en voornaam. Een bekende is Toby Ord,
geen miljonair maar een universitair docent in Oxford die berekende dat hij niet meer
dan 18.000 pond per jaar nodig had om goed te kunnen leven (hij is gehuwd en heeft
een hypotheek), alles wat hij meer verdient geeft hij weg. Op die manier zou hij op het
einde van zijn leven één miljoen pond hebben weggegeven. Dat is een hele som, en hij
wilde die dan ook goed besteden. Goed betekende voor hem efficiënt. Hij bestudeerde
tientallen ngo’s en hulpverleningsorganisaties in het Zuiden en kwam tot de conclusie
dat sommige tot duizend keer meer efficiënt zijn. Efficiëntie berekent hij door een
kosten-batenanalyse: hoeveel levens worden gered of verbeterd met hoeveel geld? Je
hoeft overigens geen wiskundig genie te zijn om te beseffen dat het trainen van één
blindengeleide hond vele malen duurder is dan het maken en uitdelen van één malarianet.
De strenge, maar volgens Ord en Singer rechtvaardige conclusie, is dat we, zolang er
kinderen sterven aan malaria, geld moeten geven aan malariapreventieprojecten in
plaats van aan trainingen van blindengeleidehonden. Om mensen te helpen efficiënt
altruïstisch te zijn maakte Ord de website ‘Giving What We Can’. Op die website kan
je nagaan hoe efficiënt een liefdadigheidsorganisatie is. Je kan je ook registreren als lid
van de ‘Giving What We Can’- beweging, wat inhoudt dat je je ertoe verbindt 10% van
je inkomen weg te geven.
De verhalen die Singer vertelt zijn inspirerend en indrukwekkend. Ze hebben
de bedoeling de toehoorder te overhalen tot een (volgens Singer) lastige maar moreel
goede, zelfs verplichte levenswandel. Effectief altruïsme is een moeilijk te bekritiseren
ideaal. Hoe kan je nu tegen altruïsme zijn? En toch zijn er een aantal problemen met het
ideaal van Singer dat door duizenden enthousiaste (vooral jonge) mensen in praktijk
wordt gebracht. Ik overloop hieronder vier bezwaren en laat zien waarom we niet te snel
overtuigd moeten zijn van Singers argumenten. Uiteraard ben ik ook voorstander van
doneren aan goede doelen. Maar ik twijfel of de waarde ervan wel schuilt in de redenen
die Singer noemt. De vergelijking tussen geld geven en tijd geven zal daarbij een
behulpzaam instrument zijn: is Singers pleidooi voor effectief altruïsme verzoenbaar
met de waarde van vrijwilligerswerk? Kan hij uitleggen waarom het waardevol is om
tijd ‘weg te geven’?
19Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
Is vrijwilligerswerk goed omdat het levens redt?
Ten eerste gaat Singer er nogal snel vanuit dat bepaalde waarden hoger staan dan andere.
Hij geeft het voorbeeld van een Amerikaanse miljonair die miljoenen dollars doneerde
voor de renovatie van een concertzaal, en stelt de volgens hem retorische vraag of er
niets nuttiger en beter kon gerealiseerd worden met dat geld. Voor Singer staat het vast
dat men meer goed doet door bijvoorbeeld het geld aan een malariapreventieproject te
geven. Omdat we spreken over een reuzegroot bedrag van een schatrijke zakenman,
zijn we geneigd om Singer te volgen in zijn kritiek op dit ene concrete voorbeeld. Maar
wat is het onderliggende algemene principe? En kunnen we het daar ook mee eens zijn?
Is het altijd zo dat gezondheidsdoelen op een morele schaal zwaarder doorwegen dan
culturele doeleinden?
Singer vindt het vanzelfsprekend dat de maximalisatie van geluk (begrepen als
de balans van aangename ervaringen min de onaangename) het enige is waar moraal om
draait. Maar is loyauteit aan een bepaalde organisatie (zoals een museum waar je graag
komt, of een jeugdbeweging) niet ook moreel waardevol? Het vrijwilligerswerk kent
vele vormen en finaliteiten. Zouden we op basis van Singers criterium moeten besluiten
dat het werk van een Rode Kruisvrijwilliger vele malen waardevoller is dan het werk
van een vrijwilliger bij Natuurpunt? Soorten vrijwilligerswerk op deze simpele
(misschien zelfs simplistische) manier met elkaar vergelijken heeft iets ongemakkelijks.
In alle vrijwilligerswerk schuilt een morele waarde en de vele hoedanigheden ervan
rangschikken op een morele schaal creëert een vals soort competitiegevoel tussen
vrijwilligers en hun organisaties
Is vrijwilligerswerk goed omdat het goede resultaten heeft?
Ten tweede is er een probleem met het meten van hoe effectief een altruïstische daad is.
Op zich lijkt het een principe van het gezond verstand: als je iets kostbaars weggeeft, wil
je dat het wat oplevert. Daarom, zegt Singer, moeten we niet alleen redeneren over de
doelen die we willen steunen of helpen bereiken, maar ook over hoe we die zo efficiënt
mogelijk bereiken. Het doel van onze giften moet, voor utilitaristen, steeds zijn: het
geluk vergroten van het grootste aantal mensen (of correcter: van het grootste aantal
pijn en plezier ervarende wezens, inclusief dieren dus).
Je eigen rijkdom wegschenken is nog niet voldoende om dat doel te bereiken. Wat
je weggeeft moet immers ook bij de ander geluk creëren, zodat een ander wint bij jouw
verlies. Je wil je geld met andere woorden niet weggooien. In het Engels klinkt dit als:
20 Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
“you not only want to give, but to give well”. Zoals gezegd: dit klinkt redelijk. Maar hoe
zet je dit efficiëntie-denken in praktijk om? Hoe meet je efficiëntie van altruïsme?
Efficiëntie is een eigenschap van de relatie tussen middelen en doel, maar zowel
middelen als doel zijn soms moeilijk meetbaar. Dat is zeker het geval wanneer we eens
een ander voorbeeld van altruïsme nemen dan het doneren van geld. Denk aan het
‘doneren’ van uren door vrijwilligerswerk te doen. In het vrijwilligerswerk kan het
doel van de interventie te maken hebben met het verhogen van zelfvertrouwen, van
sociale cohesie, opvoedingsbekwaamheid, empowerment, talentontwikkeling, noem
maar op… Maar hoe meet je iets als zelfvertrouwen of talentontwikkeling? Ik denk
in het bijzonder aan een vrijwilligersorganisatie die ik goed ken, en die langdurige
opvoedingsondersteuning aan huis biedt door een vaste vrijwilliger gedurende enkele
uren per week in één gezin met opvoedingsproblemen te laten meedraaien.3 Hoe kan
je zwart op wit bewijzen dat de hulp van deze vrijwilliger bijdraagt tot een groter
zelfvertrouwen van de ouders of talentontwikkeling bij de kinderen? En aan de kant
van de middelen: welk middel zet deze vrijwilliger in? Enkele uren tijd per week, dat
is een objectieve en meetbare variabele, maar natuurlijk is ‘tijd geven’ hier slechts een
metafoor voor ‘aandacht schenken’, present zijn in die diepere zin van het woord. Hoe
kwantificeer je de aangewende creativiteit, humor en empathie van een vrijwilliger?
Hoe meet je die ingezette ‘middelen’ en de effecten ervan?
Uiteraard heeft de psychologie al manieren bedacht om creativiteit en empathie
en gevoel voor humor te operationaliseren in een controlestudie. En in de sociale
wetenschappen zijn reeds langetermijnstudies gedaan die een verband leggen tussen
opvoedingsondersteuning en de ontwikkeling van kinderen.4 Maar je hoeft de studies
niet in detail te analyseren om te beseffen dat dit complexe onderzoeksmaterie is en dat
de wetenschappelijke resultaten onvermijdelijk gecontesteerd zijn. Belangrijker voor
het punt dat ik wil maken, is dat deze studies enkel relevant zijn voor de moraalfilosofie
als men aanneemt dat de morele waarde van een handeling te herleiden valt tot wat ze
opbrengt. Maar dat is een extreme en in mijn ogen verkeerde aanname.
De manier waarop vrijwilligerswerk de wereld beter maakt ligt niet uitsluitend
in de resultaten die het kan voorleggen maar ook in de activiteit van het vrijwilligen
zelf. De vrijwilliger die enkele uren per week meedraait in een gezin dat het moeilijk
heeft, drukt met zijn of haar aanwezigheid de boodschap uit: “ jij mag er zijn, jij kunt
deze problemen te boven komen, ik trek het me aan dat jij het momenteel zwaar hebt en wil
helpen”. Het vrijwilligerswerk is niet enkel een instrument ten dienste van een betere
3 www.domovlaanderen.org. 4 Het onderzoek van de econoom James Heckman moet in deze context zeker vermeld worden. Ik bespreek het in Schaubroeck 2016, p. 54-55. Referentie bovenaan deze bijdrage.
21Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
wereld, het vrijwilligerswerk is op zichzelf uitdrukking van iets dat moreel waardevol
is: de betrokkenheid van mensen op elkaar. Zelfs al zou onderzoek aantonen dat de
opvoedingsondersteuning geboden door vrijwilligers een positief effect heeft op het
welzijn van een gezin (betere schoolresultaten van de kinderen, meer structuur en orde
thuis, betere relatie tussen ouders en kinderen, betere gezondheid van de kinderen
enz.), dan nog kan de waarde van het contact tussen een vrijwilliger en het gezin niet
gereduceerd worden tot de positieve effecten ervan. Het zou zelfs pervers zijn wanneer
de waarde van dit vrijwilligerswerk wordt afgemeten aan de effecten ervan, omdat
buitenstaanders én betrokken partijen de zin van hun engagement dan gaan zoeken in
iets dat erbuiten ligt.
Het is een cruciaal aspect van de ervaring van de vrijwilliger uit ons voorbeeld
dat zij haar aanwezigheid in het gezin op zich als zinvol ervaart, onafhankelijk van
welke effecten het op lange termijn heeft. Het is cruciaal voor de motivatie van elke
vrijwilliger dat de waarde van zijn of haar inzet toegankelijk is vanuit het standpunt
van de vrijwilliger zelf, en niet enkel af te lezen valt uit studieresultaten van empirische
wetenschappers. Maar niet enkel de motivatie hangt af van de zinvolheidservaring, ook
de morele waarde van het vrijwilligerswerk.
Dit laatste is controversieel, want eigenlijk poneer ik dat als een vrijwilliger zijn
of haar werk niet zinvol zou vinden, het vrijwilligerswerk ook geen morele waarde meer
heeft. Dat lijkt een boude stelling, die bovendien, als men ze omdraait, een egoïstische
benadering van het vrijwilligerswerk lijkt te impliceren: alsof de morele waarde van
vrijwilligerswerk staat of valt met het plezier dat de vrijwilligers erbij voelen. De relatie
tussen moraliteit en welbevinden is echter complex. Sommige moraalfilosofen, onder
wie Singer, schrikken ervoor terug om een verband te suggereren tussen moreel goed
handelen en gelukkig zijn omdat ze moraliteit verbinden met belangeloos en onpartijdig
redeneren. Maar dat het stellen van moreel goede daad een positief effect heeft op
het welbevinden van mensen doet volgens mij niets af aan de morele waarde ervan
vrijwilligers en hun organisaties
Is vrijwilligerswerk goed omdat het gelukkig maakt?
Empirische studies die aantonen dat er een verband is tussen vrijwilligerswerk doen
en zich goed voelen, suggereren helemaal niet dat vrijwilligerswerk goed is omdat het
gelukkig maakt. Dit soort reductionisme doet onrecht aan de oprechte, altruïstische
motieven van vrijwilligers. Dat goed handelen gelukkig maakt impliceert immers niet
dat mensen enkel goede daden stellen op voorwaarde dat ze zich er beter door zullen
22 Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
voelen, of met de bedoeling om zich er beter door te gaan voelen. Jon Elster zei het al lang
voor mij: geluk, als een subjectief gevoel van tevredenheid, is een essentieel bijproduct,
iets dat je in de schoot valt, en waar je geluk mee moet hebben. Maar dat mensen
gelukkig worden van vrijwilligerswerk te doen, is nu ook weer geen compleet toeval,
wil ik daaraan toevoegen.
Als we een gelukkig leven opvatten als een betekenisvol leven (waarin er
ook ruimte is voor momenten van verdriet en frustratie en pijn, maar waarin deze
ervaringen zich aftekenen tegen een achtergrond van als zinvol ervaren projecten of
relaties of studies enz.), dan kunnen we betekenisvolle levens nader bepalen als levens
die in het teken staan van dingen waar mensen om geven. Als mensen kunnen doen wat
ze belangrijk vinden, ervaren ze hun leven als zinvol. Het welzijn van andere mensen
is nu eenmaal iets waar heel veel mensen om geven en daarom is het geen wonder dat
vrijwilligerswerk gelukkig maakt. Weten waar men om geeft, is trouwens geen simpele
opdracht. Soms moeten we het uitzoeken. En alleen daarom al is vrijwilligerswerk iets
dat we allemaal op zijn minst een keertje zouden moeten proberen. Om ons te realiseren
hoezeer we blijkbaar geven om het welzijn van anderen. Door aan hun welzijn bij te
dragen, ervaren wij ons leven als betekenisvol, en dat verhoogt dan weer ons eigen
welzijn.
Deze verbinding tussen weldaden stellen en een gelukkig leven leiden, vermijdt
enerzijds een verdachtmaking van moreel handelen als een instrument om het
eigenbelang te dienen, maar geeft anderzijds toch een realistisch beeld van hoe mensen
in elkaar zitten. We zijn evolutionair zo uitgerust dat andere mensen helpen ons
gelukkig kan maken. Er duiken meer en meer psychologische studies op die het causale
verband tussen moreel goed handelen (op een of andere manier geconcretiseerd, bv. in
vrijwilligerswerk of door iemand in nood te helpen) en welzijn (op een of andere manier
gedefinieerd als subjectief welbevinden of levenstevredenheid) bewijzen (Weinstein
en Ryan 2010). Een voor de hand liggende verklaring is dat mensen als sociale wezens
bepaalde basale noden hebben waar moreel goed handelen aan tegemoetkomt, zoals
een nood aan sociaal contact, samenzijn met anderen, participeren aan groepsprojecten
(Baumeister and Leary 1995). Er zijn ook neigingen en mechanismes in de mens die
het moreel goed handelen in de weg zitten, maar dat moet ons niet blind maken voor de
natuurlijkheid waarmee velen hun medemensen wel helpen. Uitleggen dat moreel goed
handelen gelukkig maakt, behoeft geen omweg via zelffelicitaties of andere vormen
van egoïsme. Dat moraliteit een natuurlijke oorsprong heeft in de aanleg van sociale,
afhankelijke wezens als wij, volstaat om het verband tussen het goede, betekenisvolle
leven en morele goedheid zoals dat zich manifesteert in vrijwilligerswerk te duiden
23Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
Is vrijwilligerswerk goed omdat het onze kapitalistische welvaart ten goede aanwendt?
Het is niet alleen gebruikelijk maar ook moreel goed dat vrijwilligers niet overmatig
gefocust zijn op de resultaten van hun werk. Het zou hen, zoals ik stelde, vervreemden
van de waarde van het ‘hier-en-nu-iets-zinvols-doen’. Het zou bovendien leiden tot een
economische logica in een sector die net bloeit door een dwarse manier van denken. In
de vrijwilligerswereld moeten geen targets gehaald of winstmarges geboekt worden.
Het adagium ‘time is money’ geldt hier niet. Vrijwilligers hebben tijd, of beter, maken
tijd, om binnen die afgebakende vrije zone iets te doen dat niet moet. Een huishoudelijke
taak, een professionele verplichting, een doktersafspraak en kappersbezoek komen toch
altijd met een soort dwang op ons af: ook als we het niet leuk of zinvol vinden, doen we
het toch. Omdat het moet. Van het ‘vrijwilligen’ kunnen we werkelijk stellen dat we het
helemaal uit vrije wil doen, anders was het die naam niet waardig.
Dat vrijwilligerswerk ons ontslaat van de bekommernis om winstbejag of een
ander concreet doeleinde moeten we koesteren en meenemen in een evaluatie van het
belang ervan. Het effectief altruïsme toepassen op vrijwilligerswerk zou de marktlogica
binnenbrengen waar die niet thuishoort. Hoewel misschien niet alle vrijwilligers
het zo zouden expliciteren, zoeken velen in het vrijwilligerswerk een andere manier
van (samen)leven dan diegene die de markteconomie voorschrijft. Het is geen toeval
dat mensen die niet (meer) op de professionele arbeidsvloer terecht kunnen, vaak zin
en betekenis zoeken in het vrijwilligerswerk. Daar heerst een andere logica, die door
mensen expliciet of impliciet gewaardeerd wordt als alternatief voor de steeds meer om
zich heen grijpende logica van het marktdenken.
Deze positie van vrijwilligerswerk in en tegenover een kapitalistische
economie dreigt verloren te gaan, wanneer men vrijwilligersorganisaties onderling
laat concurreren en hen gaat vergelijken in termen van input en output. Een bijzondere
waarde van het vrijwilligerswerk bestaat erin dat ze op een andere dan de economische
manier bijdraagt aan het welzijn in de samenleving. Peter Singers bewondering voor
de excentrieke bankier Matt Wage geeft in dit verband te denken (Singer 2015). Matt
Wage is een oud-student van Singer die een carrière op Wall Street verkoos boven een
academische, filosofische loopbaan. Zijn reden voor deze keuze is dat hij als bankier veel
meer geld kan verdienen dan als academicus en dus veel grotere bedragen kan weggeven
aan liefdadigheid. Singer beseft allicht wel dat hij met dit voorbeeld provoceert, maar feit
blijft dat hij Wage naar voren schuift als een excellent moreel goed iemand, een voorbeeld
voor anderen. Wage brengt ‘effective altruïsm’ zo goed als mogelijk in de praktijk. Hij
redt duizenden mensenlevens door zijn bankiersloon weg te geven. Men vraagt het zich
onvermijdelijk af: weet Singer dan niet dat het in stand houden en actief bijdragen aan
24 Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
een bancair systeem met zijn voedselspeculaties en bedrieglijke hypotheken ook vele
mensenlevens kost? Singer doet alsof de huidige organisatie van de Amerikaanse (of bij
uitbreiding westerse) samenleving een vaststaand gegeven is, iets wat we niet kunnen
veranderen maar enkel ten goede aanwenden. Maar dat is zelf bedrog.
Vele vrijwilligers willen met hun belangeloze inzet net getuigen van de
mogelijkheid van zo’n alternatieve manier van samenleven. Die sociale betekenis van
het vrijwilligerswerk is, naast de individuele betekenisvolheid ervan, nauw verweven
met de morele waarde van vrijwilligerswerk. Het effectief altruïsme, met zijn eenzijdige
nadruk op resultaten, ziet deze verbanden over het hoofd. Nochtans lijken ze mij
essentieel om de waarde van vrijwilligerswerk te duiden.
Tot besluit
Dat altruïsme een moreel goede zaak is, staat vast. Dat effectief altruïsme een bijzondere
morele waarde heeft, betwijfel ik. De efficiëntie voegt voor mij niets toe aan de morele
betekenis van het altruïstisch handelen. De focus op het geven van geld laat ons
makkelijk afdwalen naar economische berekeningen. Het geven van tijd is daarom
misschien een beter voorbeeld om te zien waar het in de moraal om gaat. De morele
waarde van het vrijwilligerswerk vind ik niet in iets dat buiten het vrijwilligerswerk
zelf valt. De waarde van vrijwilligerswerk zit niet in waar het toe leidt, maar in wat
het uitdrukt. Vrijwilligerswerk drukt zorgzaamheid uit: zorg voor elkaar, zorg om hoe
onze samenleving eruitziet, zorg om hoe we de wereld achterlaten voor toekomstige
generaties.
[Katrien Schaubroeck is docent Filosofie aan de Universiteit Antwerpen. Haar onderzoek
situeert zich binnen de meta-ethiek en de morele psychologie.]
Contact: [email protected] | Twitter: @KatrienSchaubr
Literatuur
• Baumeister, Roy en Leary, Mark R., “The Need to Belong: Desire for Interpersonal
Attachments as a Fundamental Human Motivation”, Psychological Bulletin
117: 3 (1995), p. 497-529.
• Singer, Peter, The Most Good You Can Do: How Effective Altruism Is Changing
Ideas about Living Ethically, Yale, Yale University Press, 2015.
• Schaubroeck, Katrien, Gewone Helden. Een kleine ethiek van het
vrijwilligerswerk, Leuven, Acco, 2016.
25Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is
• Weinstein, Netta en Ryan, Richard M., “When Helping Helps: Autonomous
Motivation for Prosocial Behavior and Its Influence on Well-Being for the
Helper and Recipient”, Journal of Personality and Social Psychology 98:2
(2010), p. 222-244.
Vrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is26
CD&V hecht dan ook enorm veel belang en waarde aan de vrijwillige inzet van
de vrijwilligers in onze samenleving. Uit de publicatie ‘Het vrijwilligerswerk in
Vlaanderen. Kerncijfers’ van de Koning Boudewijnstichting uit 2015 blijkt dat ongeveer
1.166.000 personen, ofwel 12,5% van de bevolking van 15 jaar en ouder, zich inzetten
binnen organisaties. In Vlaanderen zijn dit ca. 750.000 personen, ofwel 13,9%. Een
vrijwilliger presteert gemiddeld zo’n 190 uur per jaar, ofwel ongeveer 4 uur onbetaald
werk per week. Het totaal van de gratis prestaties loopt op tot 221,2 miljoen uur per jaar,
ofwel 4,1% van het jaarlijkse volume betaald werk.
Vrijwilligers zijn vooral actief in vier sectoren: sport (24,5%), cultuur en socio-
culturele activiteiten (19,9%), maatschappelijke dienstverlening (19,7%), onderwijs
en vorming (16,8%). Jeugd- en sportverenigingen, culturele en maatschappelijke
organisaties, maar ook scholen en andere private en publieke initiatieven zouden vaak
niet mogelijk zijn zonder deze vrijwillige inzet.
Vrijwilligerswerk vervult meerdere functies, al dan niet tegelijkertijd, met
wisselende verhoudingen tussen het gewicht van de diverse functies:
• Signaalfunctie: Vrijwilligerswerk ontstaat daar waar een behoefte of een tekort
aangevoeld wordt, het is een reactie op tekorten en/of wantoestanden;
• Aanvullende functie: Vrijwilligerswerk overstijgt de ‘functionele’ contacten, maar
Respons: Helga Pletzers
Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Elke mens is uniek en moet in zijn individueel vermogen tot denken en handelen gerespecteerd worden. Tegelijkertijd worden we pas mens in relatie met anderen. We kunnen ons pas ontplooien omdat we ingebed zijn in een gezin, in verenigingen en in een brede samenleving die voor ons zorgt en waarvoor wij op onze beurt zorg dragen. Zoals mevrouw Schaubroeck aanhaalt is vrijwilligerswerk waardevol, en wel in verschillende opzichten. Vrijwilligerswerk is goed in de morele zin van het woord, goed voor de samenleving en goed voor het individu. De waarde van vrijwilligerswerk zit niet in waar het toe leidt, maar in wat het uitdrukt. Vrijwilligerswerk drukt zorgzaamheid uit: zorg voor elkaar, zorg om hoe onze samenleving eruitziet, zorg om hoe we de wereld achterlaten voor toekomstige generaties.
27Vrijwilligerswerk, quo vadis?
brengt persoonlijke contacten in relaties. Vrijwilligerswerk humaniseert;
• Sociaal-integratieve functie: Vrijwilligerswerk biedt heel wat mogelijkheden tot
ontplooiing, participatie, het opdoen van ervaring…;
• Maatschappelijke opvang- en reservoirfunctie: Vrijwilligerswerk biedt een kader
om bepaalde groepen (bv. risicogroepen) op te vangen. Vrijwilligerswerk kan een
alternatieve bezigheid voorzien, een zinvolle tijdsbesteding die toelaat aan mensen
om hun capaciteiten te ontwikkelen;
• Economische functie: Door vrijwilligerswerk worden werkzaamheden uitgevoerd
die binnen een gewone marktsetting niet interessant zijn omdat er bijvoorbeeld geen
of weinig winst mogelijk is. Door vrijwilligerswerk blijft bepaalde dienstverlening
betaalbaar, zodat vele groepen in de samenleving ervan kunnen genieten.
Vrijwilligerswerk draagt ook bij tot de groei van het bruto nationaal product (bnp)1.
• Democratiserende functie: Vrijwilligerswerk is een forum voor participatief
burgerschap. Enerzijds vervult het vrijwilligerswerk als ‘maatschappelijk
middenveld’ een intermediaire rol tussen het individu en de overheid, kanaliseert het
democratische processen en oefent invloed uit. Anderzijds gaat er een invloed uit van
de deelname aan het vrijwilligerswerk op het individu, dat geactiveerd wordt en een
actief burgerschap op zich neemt.
Definitie van vrijwilligerswerk
De wet betreffende de rechten van vrijwilligers van 2005 definieert vrijwilligerswerk
als volgt: “elke activiteit:
a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;
b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de
activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;
c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband
van degene die de activiteit verricht; d) en die niet door dezelfde persoon en voor
dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een
dienstencontract of een statutaire aanstelling.”
Vrijwilligerswerk omvat altijd vier componenten: het is het geheel van activiteiten
die op vrijwillige basis worden uitgevoerd, zonder financiële vergoeding (buiten
eventuele kostenvergoedingen), in georganiseerd verband en met een maatschappelijk
doel en voor anderen, hetzij individuen, groepen of de samenleving als geheel (maar
zonder familieband, zie hiervoor mantelzorg).
1 http://ccss.jhu.edu/wp-content/uploads/downloads/2013/04/JHU_Global-Civil-Society-Volunteering_FINAL_3.2013.pdf .
28 Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Het woord belangeloos komt niet voor in deze definitie. Het is al langer
geaccepteerd en erkend, zoals ook blijkt uit de bijdragen in deze CDR, dat een vrijwilliger
zich niet enkel voor een ander inzet, maar ook zelf iets uit vrijwilligerswerk wil en
kan halen. Er zijn tal van redenen en motivaties, die op een breed continuüm tussen
altruïsme aan de ene kant en eigenbelang aan de andere kant gezet kunnen worden.
In de literatuur onderscheidt men de motieven van vrijwilligers meestal in drie grote
groepen:
• de sociale motieven: voor het sociaal contact, om goed te doen voor de ander, om het
eigen netwerk te behouden, te vergroten, eenzaamheid tegen te gaan…;
• de individualistische motieven: omdat men er als individu bepaalde opportuniteiten
aan kan koppelen of uithalen, zoals talenten ontdekken, experimenteren, ervaring
om op het cv te zetten…;
• de ideologische motieven: vanuit een maatschappijbeeld, om te ageren, bepaalde
toestanden te verbeteren of aan te klagen…
Beleid inzake vrijwilligerswerk
Alle beleidsniveaus erkennen het belang van vrijwilligerswerk. Federaal werd in 2015
– naar aanleiding van het tienjarig bestaan van de vrijwilligerswet – aan de Hoge Raad
voor Vrijwilligers (HRV) gevraagd om deze wet te evalueren. In een persbericht dd.
1.3.20172 geven minister De Block en vicepremier Peeters aan in te zullen gaan op de
door de HRV geformuleerde aanbevelingen en zetten ze de federale krijtlijnen voor een
hervorming uit. Minister Peeters werkt momenteel aan een update van het kader (nvdr:
deze tekst werd afgesloten op 5 december 2017).
De Vlaamse Regering heeft op 18 november 2016 het ‘Traject voor een
gecoördineerd Vlaams vrijwilligersbeleid’ goedgekeurd. Het traject bevat tal van
geplande acties om het vrijwilligerswerk te vergemakkelijken en het statuut van de
vrijwilligers te verbeteren, door te voorzien in een beter wetgevend kader en statuut,
betere informatie en ondersteuning en minder regels.
Het in 2017 goedgekeurde decreet lokaal sociaal beleid stelt dat het lokale niveau
het niveau is dat het dichtst op de mensen is betrokken en nauw aansluit bij de leefwereld
van elke Vlaming. Het is bijgevolg aan het lokale bestuur om burgerinitiatieven,
vrijwilligers en informele zorg te ondersteunen. De Vlaamse overheid voorziet een
ondersteuningsbeleid ten aanzien van de lokale besturen om deze ambities waar te
maken. Een mooi palmares.
2 http://www.deblock.belgium.be/nl/een-miljoen-vrijwilligers-belgi%C3%AB-krijgen-een-duidelijker-en-sterker-statuut .
29Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Verenigingswerk, occasionele diensten tussen burgers en deeleconomie
Vooropgestelde hervorming
Intussen werd, in uitvoering van het Zomerakkoord, een voorontwerp van wet “op
economische relance en versterking sociale cohesie” goedgekeurd. Het ontwerp roept
onder andere voor het verenigingswerk en voor occasionele diensten tussen burgers een
nieuw statuut in het leven waarbinnen particulieren binnen bepaalde grenzen fiscaal
onbelast kunnen bijverdienen.
Het ontwerp, op 27 oktober 2017 in eerste lezing goedgekeurd door de
ministerraad, voorziet dat vanaf 1 januari 2018 werknemers die minstens 4/5 werken,
zelfstandigen die bijdragen betalen (zoals) in hoofdberoep en gepensioneerden, tot
1.000 euro per maand en max 6.000 euro per jaar onbelast (fiscaal en sociaal) zullen
kunnen bijverdienen met bepaalde activiteiten in het verenigingsleven, taken bij
particulieren en in de deeleconomie. Verenigingswerk betreft activiteiten die het
midden houden tussen vrijwilligerswerk en betaald werk. De maatregel wil een kader
creëren voor werk dat nu niet of in het zwart plaatsvindt. Het statuut van de verrichter
van verenigingswerk zal zo veel als mogelijk sporen met het statuut van de vrijwilliger.
De activiteiten voor verenigingsleven en taken zijn vastgelegd in twee lijsten.3 De
registratie van de activiteiten zal gebeuren via een elektronische applicatie.
Deze maatregel komt niet helemaal uit de lucht vallen. In het Vlaams
regeerakkoord 2014-2019 staat: “Er komt een overleg over de uitwerking van een nieuw
statuut voor de sportbegeleider.” In het voorjaar 2017 keurde de Vlaamse regering een
visietekst goed over de contouren van een “statuut vrijetijdswerk/semi-agorale arbeid
voor de sportbegeleider”. Deze visienota werd overgemaakt aan de federale regering. Het
binnen de schoot van de federale regering bereikte akkoord bouwt hier op voort, maar
gaat een stuk verder.
Reacties en bezorgdheden
Vanuit diverse hoeken (middenveld, sociale partners, academische wereld) werd hierop
ongerust gereageerd. De Nationale Arbeidsraad (NAR) wijst (er) in zijn advies van
29.11.20174 op:
• Het risico van oneerlijke concurrentie en de verschuiving van
3 http://www.krispeeters.be/portfolio/tot-6000-euro-jaar-onbelast-bijverdienen-met-verenigingswerk-klussen-en-deeleconomie 4 Advies 2065 van 29.11.2017. Verenigingswerk, occasionele diensten van burger tot burger en deeleconomie via erkend platform - Ontwerp van wet en koninklijk besluit - Gevolg rapport nr. 107 over digitalisering en deeleconomie
30 Vrijwilligerswerk, quo vadis?
beroepsactiviteiten van reguliere tewerkstelling naar vrijgestelde verdiensten;
• Dat de activiteiten nauwelijks te controleren zijn;
• Het risico voor deprofessionalisering, zeker wanneer het activiteiten betreft die
zijn onderworpen aan kwalificatievereisten, kwaliteitsnormen, erkenningen,
veiligheidsregels en regels inzake bescherming van werknemers, consumenten,
milieu en cliënten. Dit zowel voor de commerciële sector als voor de social profit
en de openbare diensten. Zeker wanneer het de zorg aan huis betreft van kwetsbare
personen;
• Een gebrek aan effectieve controlemogelijkheden op prestaties die in de privésfeer
worden geregeld, onder meer door het wegvallen van de fiscale heffing;
• Dat bestaande evenwichten worden doorkruist: overheidsfinanciering, financiering
van de sociale zekerheid, collectieve afspraken, arbeidsbescherming, oneerlijke
concurrentie…
Ook de Raad van State had ernstige bedenkingen. De Raad wees erop dat de
regeling mogelijk tweemaal discriminerend is. De fiscaal- en sociale zekerheidsrechtelijke
behandeling van de vergoeding voor eenzelfde activiteit is verschillend naargelang die
activiteit wordt uitgeoefend als vrijwilliger, als werknemer/zelfstandige/ambtenaar of
als verenigingswerker. De ontworpen regeling heeft ook een verschillende behandeling
tot gevolg naargelang de persoon die het verenigingswerk verricht. De regeling staat
immers enkel open voor wie al een andere – professionele – hoofdactiviteit heeft als
werknemer, zelfstandige of ambtenaar en voor gepensioneerden. Als gevolg van die
vereiste zijn met name uitgesloten: (1) de gerechtigden op een loonvervangingsinkomen
(in het kader van de verzekeringen tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en
invaliditeit, arbeidsongevallen en beroepsziekten), (2) de gerechtigden op een sociale
bijstandsuitkering, (3) de personen met een professionele activiteit die niet voltijds (of
gelijkgesteld) is en (4) personen buiten de arbeidsmarkt, zoals studenten en huismannen
en -vrouwen. Daarnaast wordt voor wie reeds een professionele hoofdactiviteit heeft,
een onderscheid ingevoerd naargelang de betrokken activiteit wordt verricht als
bijberoep (als werknemer of zelfstandige) dan wel als verenigingswerk.
Christendemocratisch perspectief
Vanuit een christendemocratisch perspectief is het belangrijk dat de invoering van het
verenigingswerk het vrijwilligerswerk niet in het gedrang brengt. Daarbij moet onder
meer rekening worden gehouden met de volgende elementen:
31Vrijwilligerswerk, quo vadis?
De lokroep van het geld
De onkostenvergoeding in het kader van het vrijwilligerswerk bedraagt vandaag
maximum 33,36 euro per dag en 1.334 euro per jaar. De maximumgrens voor het
verenigingswerk zal maximum 1.000 euro per maand (nvdr.: zoals voorzien in vermeld
voorontwerp van 27 oktober 2017) en 6.000 euro per jaar bedragen.
Door de beslissing om het verenigingswerk zo nauw mogelijk te laten aansluiten
bij het vrijetijdswerk, ontstaat er een grote overlap inzake gebruikers/ontvangers en
toegelaten activiteiten. Veel vrijwilligers zullen in de toekomst bij hun huidige vereniging
eenzelfde activiteit kunnen blijven uitvoeren, maar dan als verenigingswerker tegen
een hogere vergoeding. Tenminste indien de vereniging dit kan betalen.
Organisaties die aangewezen zijn op echt vrijwilligerswerk dreigen vrijwilligers
te verliezen omdat ze niet in staat zijn om (meer) te vergoeden. Vandaag ontvangt één
op vijf vrijwilligers een onkostenvergoeding. Nu bestaat er al concurrentie tussen
verenigingen die een onkostenvergoeding toekennen en deze die dit niet doen. In de
vacaturebank vrijwilligers.be wordt ‘vergoeding’ bewust niet als zoekfilter gebruikt.
De druk op vrijwilligersorganisaties om minstens een onkostenvergoeding toe te
kennen, zal groter zal worden. De perceptie zal groeien dat een onkostenvergoeding een
prestatievergoeding is. Maatschappelijk engagement zal van belang blijven, maar als
men eenzelfde engagement kan opnemen tegen een (betere) vergoeding…
Vrijwilligerswerk enkel nog voor de ‘sukkelaars’, de achterblijvers
Er dreigt er een selectieve leegloop. Het statuut van de vrijetijdswerker staat in
tegenstelling tot het vrijwilligerswerk niet open voor iedereen. Zowat iedereen kan
vrijwilligerswerk doen, maar men moet 4/5 tewerkstelling of pensioen kunnen
bewijzen om vrijetijdswerker te kunnen zijn. Mensen die wellicht op zoek zijn naar een
aanvulling van hun (vervangings)inkomen zullen slechts in uitzonderlijke gevallen
in het nieuwe stelsel kunnen stappen. Gepensioneerden en werkenden vormen een
belangrijk aandeel van de Belgische bevolking dat aan vrijwilligerswerk doet.
32 Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Bron: Het Vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers, Koning Boudewijnstichting , oktober 2015.https://www.kbs-frb.be/~/media/Files/Bib/Publications/PUB_3366_vrijwilligerswerk.pdf
Bovendien blijken deze twee groepen sterker te zijn vertegenwoordigd in
specifieke sectoren van vrijwilligersactiviteiten. De dreiging van het verlies van
vrijwilligers zal voor deze sectoren dus groter zijn.
Bron: Het Vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers, Koning Boudewijnstichting , oktober 2015.https://www.kbs-frb.be/~/media/Files/Bib/Publications/PUB_3366_vrijwilligerswerk.pdf
33Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Maatschappelijk verlies
Vrijwilligerswerk houdt heel wat diensten en activiteiten betaalbaar. Dat maakt
vrijwilligerswerk sterk. Het zorgt ervoor dat zorg, warmte en solidariteit ook binnen
handbereik komen van mensen die niet of onvoldoende middelen hebben om diensten
en hulp in te kopen. De vrijetijdswerker kan immers vragen zijn prestaties te vergoeden,
waardoor het zich vooral richt op de meer koopkrachtige vraag.
De inzet van iemand die vrijwilligerswerk doet, kan moeilijk als louter
belangeloos worden beschouwd. Ook al bestaat er juridisch geen arbeidsrelatie,
de kans is groot dat dit in de perceptie wel zo zal zijn. Men zal meer verwachten van
iemand die verenigingswerk doet, bv. inzake ‘accountability’, kwalificaties… Er
dreigt een ‘ondergeschikte’ relatie te ontstaan. De sociaal-integratieve functie van
vrijwilligerswerk komt hierdoor onder druk te staan.
Risico op verdringing vrijwilligerswerk
Een blik op de vrijwilligersvacatures in diverse databanken leert dat veel vacatures voor
vrijwilligerswerk heel wat specifieke competenties vragen én veel engagement vergen,
waardoor ze haast lijken op vacatures voor betaalde jobs. Wat nu door vrijwilligers
gebeurt, gaat in de toekomst mogelijk door nog meer betaalde arbeid vervangen worden,
bijvoorbeeld door freelancers die tevreden zijn met deze vergoeding. Dit leidt tot
professionalisering van de sectoren. Een deel van de maatschappelijke meerwaarde van
vrijwilligerswerk dreigt hierdoor verloren te gaan.
Verenigingswerk aan 0 euro?
Doel van het verenigingswerk is de grijze zone tussen vrijwilligerswerk en reguliere
arbeid in te vullen. Verenigingswerk zou dus complementair moeten zijn aan
vrijwilligerswerk. De memorie van toelichting bij het wetsontwerp stelt echter dat de
verrichter van verenigingswerk en de organisatie de vergoeding van het verenigingswerk
grotendeels vrij kunnen bepalen. Het wetsontwerp legt geen verplichting op tot het
betalen van een vergoeding of een minimumvergoeding. Indien men verenigingswerk
kan doen aan 0 euro, waar bevind zich dan nog het verschil met vrijwilligerswerk?
We moeten er in die context over waken dat het vrijwilligerswerk een even goede
bescherming geniet als het verenigingswerk.
34 Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Verdere aanpak
Het is op zich een goede zaak dat er werk wordt gemaakt van het verenigingswerk als
derde kader, naast het (zuivere) vrijwilligerswerk en de reguliere (professionele)
arbeid. Heel wat mensen verrichten vandaag prestaties voor een sportclub of
in de amateurkunsten waar meer dan een onkostenvergoeding tegenover mag
staan. CD&V was daarom voorstander van de uitwerking van een statuut ‘semi-
agorale’ arbeid. Het statuut verenigingswerk biedt een antwoord op de suboptimale
vergoedingsmechanismen die vandaag in de verschillende sectoren worden gehanteerd
en de daardoor gecreëerde grijze zone.
Vandaag (nvdr: deze tekst is afgesloten op 6 december 2017) wordt het dossier
opnieuw besproken binnen de federale regering. Volgens CD&V worden de volgende
elementen daarbij best meegenomen:
• Bijwerking van de lijst met activiteiten. De lijst met activiteiten die als verenigingswerk
in aanmerking kunnen komen, is zeer ruim en soms onduidelijk;
• Gefaseerde invoering. Gelet op de diversiteit van de gevatte (sub)sectoren, de (deel)
activiteiten en de impact op de reguliere werkgelegenheid en het vrijwilligerswerk,
dient de impact sector per sector grondig te worden onderzocht. De online
registratie-applicatie moet operationeel zijn vooraleer de regelgeving in werking
kan treden. Implementatie lijkt het snelst haalbaar voor de sector van de sport en de
amateurkunsten. Hier is een groot deel van het voorbereidend werk reeds gedaan in
het kader van de oefening ‘semi-agoraal statuut’. In andere sectoren bestaat er echter
nog veel verwarring. Het is niet altijd duidelijk welke vrijwilligers vergoed kunnen
worden en welke niet.
• In overleg met de gemeenschappen en gewesten. De ontworpen regeling inzake
het verenigingswerk heeft een aanzienlijke weerslag op sectoren waarin het
verenigingsleven een belangrijk gegeven is, zoals bijvoorbeeld de sport-, de zorg-
en de sociaal-culturele sector. En die ressorteren onder de bevoegdheden van de
gemeenschappen en de gewesten. Bij de uitoefening van de thans aan de orde zijnde
federale bevoegdheden zal de federale overheid het evenredigheidsbeginsel in acht
moeten nemen en moet zij erover waken dat zij de bevoegdheidsuitoefening van de
gemeenschappen en gewesten niet onmogelijk of overdreven moeilijk maakt, meer
bepaald wat betreft het georganiseerd vrijwilligerswerk in een aantal sectoren;
De invoering van het verenigingswerk is tot slot een goede aanleiding voor een
evaluatie en rationalisering van verschillende bestaande sociale zekerheidsstatuten.
Ook de vraag of er geen absoluut plafond voor de (inkomsten uit) activiteiten die in de
verschillende, vandaag bestaande (en in de toekomst in te voeren), bijzondere sociale
35Vrijwilligerswerk, quo vadis?
statuten kunnen worden uitgeoefend (o.a. de deeleconomie, verenigingswerk, kleine
kunstenaarsvergoeding (KVR) en vrijwillige brandweer), wordt best meegenomen.
Teneinde het vrijwilligerswerk te helpen om aan deze uitdagingen het hoofd te
bieden, dienen de aangegane engagementen om het vrijwilligerswerk te versterken zo
snel en optimaal mogelijk te worden nagekomen en ingevuld
[Helga Pletzers is adviseur Gezondheidszorg en Welzijn bij Ceder, studiedienst van CD&V.]
Contact: [email protected]
36 Vrijwilligerswerk, quo vadis?
Mocht men u vragen een portret te schetsen van een filantroop, welk beeld komt u dan
voor ogen? Een oudere man, netjes in het krijtstreeppak? Een dame op leeftijd, tot in de
puntjes gecoiffeerd, lang niet onbemiddeld? Of houdt u het gewoon bij Bill Gates, iets
jonger maar nog veel gefortuneerder?
Uw beeld kan kloppen voor sommige filantropen, maar het is veel en veel te
beperkt. Filantropie is niet het speelterrein van de superrijken, niet de 0,001-‘procenters’
of de 1-‘procenters’. Ja, filantropie gaat verder dan een jaarlijkse gift, ook al gaat het
misschien om honderden euro’s, aan een goed doel. Maar het gaat niet zozeer verder
in de zin dat het om enorme bedragen zou moeten gaan, maar wel dat de schenker
persoonlijker betrokken is en de inzet van de geschonken middelen meer gestructureerd
wordt aangepakt, met de bedoeling een impact te hebben op lange termijn.
Waarom schenken mensen? Hun motivatie is steeds geworteld in een
persoonlijke ervaring, gelukkig of minder gelukkig. Ze schenken uit dankbaarheid om
de kansen die de maatschappij hen heeft gegeven, dank voor het geluk dat ze putten
uit kunst of natuur, dank voor de medische vooruitgang waaraan anderen voor hen
hebben bijgedragen. Ze geven terug, vanuit de drang een spoor na te laten, iemands
nagedachtenis te eren, een steen te verleggen. Ze schenken uit pure medemenselijkheid
en generositeit.
Geen twee filantropen zijn gelijk. En toch zit er een dwingende rode draad in al
hun verhalen en drijfveren: filantropie vertrekt vanuit het hart. Zonder uitzondering
Erika Racquet & Ludwig Forrest
Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
Filantropie duf en bestoft? Anno 2017 is het levendiger dan ooit, gedreven door persoonlijk engagement en passie, uitgevoerd met innovatieve methodes, en een complementaire kracht voor het lenigen van zoveel maatschappelijke noden.
37Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
richten filantropen zich op projecten die aansluiten bij hun eigen levensverhaal of dat
van hun naasten, bij hun maatschappelijk engagement of expertise, bij hun passie. De
persoonlijke betrokkenheid is een constante, hoe divers ook de uitingen daarvan. De
ene wil een kunstcollectie, een waardevol pand of een natuurgebied vrijwaren waarmee
hij een levenslange band heeft. Een andere wil iets teruggeven aan het dorp of de streek
waar hij opgroeide. Kinderen willen het levenswerk en maatschappelijk engagement van
hun vader voor kwetsbare mensen niet verloren laten gaan, ouders steunen onderzoek
naar de ziekte die hun dochter trof.
Sommigen zijn nog jong en vol temperament, ideeën en energie om daadwerkelijk
de wereld te verbeteren, stap voor stap maar resultaatgericht. Anderen hebben succes
geboekt met hun onderneming en willen de kansen van anderen vergroten. Niet later,
maar nú. Alleenstaanden in de herfst van hun leven denken erover na hoe ze via hun
nalatenschap hun steentje zullen bijdragen. Families willen via een filantropisch
project dan weer hun waarden van solidariteit, (terug)geven en respect, doorgeven aan
de jongere generaties.
Laat er geen misverstand rijzen: je hoeft niet de laatste erfgenaam te zijn van een
eeuwenoud familiefortuin, ook wie heel zijn leven een doorsneebaan heeft gehad en
wat spaargeld bijeen heeft gebracht, kan een reële impact hebben. In de filantropie is
een plaats te vinden voor elkeen die zich openstelt voor de vragen van de maatschappij.
Er zijn legio voorbeelden van lokale projecten waar de relatief bescheiden inbreng
van een filantroop op korte termijn tot opvallende resultaten leidt en vaak zelfs een
hef boomeffect teweegbrengt. Een klein fonds kan even doeltreffend zijn als eentje
dat miljoenen ter beschikking kan stellen, als het maar vertrekt van de vraag wat men
wil en kan veranderen met zijn inbreng, in welke sector en op welke schaal. Met een
bescheiden som kan soms net dát kunstobject worden verworven dat een leemte vult
in een collectie, of kan snel en soepel worden ingespeeld op acute behoeften in medisch
onderzoek – een terrein waar filantropie overigens een sleutelrol heeft gespeeld bij
belangrijke ontdekkingen en nog steeds een onmisbare aanvulling is op de publieke
investeringen in onderzoek en innovatie. Het is een kwestie van het filantropische
parcours goed uit te stippelen, om niet enkel de aanpak te kiezen waar de schenker zich
honderd procent goed bij voelt, maar zeker ook tot een zo hoog mogelijke efficiëntie van
de ingezette middelen te komen.
Filantropen zijn gevoelig voor de maatschappelijke noden waar overheden niet
altijd een antwoord op kunnen geven, in de meeste gevallen om de eenvoudige reden dat
hun middelen eindig zijn. Ze helpen de gaten dicht te rijden, de mazen van het vangnet
te herstellen. In onze Rijnlandse traditie – die daarin verschilt van de Angelsaksische
– hebben ze echter noch de ambitie, noch de filosofie in de plaats te treden van de
38 Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
overheden. Integendeel, er wordt vaak pragmatisch en effectief samengewerkt met
overheden, zij het op lokaal, regionaal, federaal of Europees niveau.
De filantropie is intussen ook met fikse tred tijdperk 2.0 ingestapt. Nieuwe tijden,
nieuwe aanpak. De methodes zijn de jongste jaren aangevuld met moderne technieken
en modellen. De fase van de eerste experimenten is voorbij, al behoudt het leerproces
steeds een open einde en is men ook in de filantropiewereld nooit volleerd. Zo wordt
stelselmatig meer ervaring opgebouwd met ‘venture philantropy’, sociaal investeren
of ‘impact investing’, crowdfunding,… ja zelfs de mogelijkheden die ‘blockchain’ zou
kunnen bieden, worden opgevolgd. Organisaties die steun krijgen van het Venture
Philantropy Fund, beheerd door de Koning Boudewijnstichting, bijvoorbeeld,
ontvangen geen financiële steun om een afgebakend project te financieren, maar vooral
om hun werking, bestuur en leiderschap kritisch onder de loep te nemen en te versterken.
Met gespecialiseerde consultants wordt het verbeteringstraject doorlopen, bijvoorbeeld
nadat een organisatie door haar eigen succes buiten haar voegen is gegroeid.
Maar de vernieuwing zit ook in het ruimere gamma aan financieringsmodellen.
Filantropie anno 2017 gaat instrumenten als leningen of winstdeling niet uit de weg.
Benamingen zoals sociaal investeren of ‘impact investing’ tonen aan dat de nieuwe
vormen weg evolueren van veeleer charitatief, puur schenken, weliswaar met evaluatie
van het resultaat, naar een hybride vorm. Op de as tussen het schenken met als enige
doel sociale waarde te creëren, en aan het andere eind het pure financieel investeren met
winst als oogpunt, liggen heel wat varianten die steeds meer geëxploreerd worden.
Maatschappelijke impact boeken én daarenboven een financiële meerwaarde,
wordt niet langer als een ‘contradictio in terminis’ aanzien. Neem investeringen,
onder meer door filantropen, in sociale ondernemingen. Het eerste doel van zulke
ondernemingen is een maatschappelijke impact, zoals de duurzame tewerkstelling
van sociaal kwetsbare mensen, maar ze willen die halen met een activiteit waarvoor
wel degelijk een onderbouwd en doordacht businessmodel is uitgewerkt, inclusief de
financiële haalbaarheid op termijn – denk aan een product of dienst waarmee de sociale
onderneming de markt betreedt. Het financiële rendement is echter niet gegarandeerd –
net als bij risicokapitaal in de ‘gewone’ economie overigens – en als het al gehaald wordt,
wordt het rendement voor de investeerder doorgaans beperkt omdat een deel van de
winst wordt geherinvesteerd in de uitbouw van meer activiteiten. Van de investeerder
wordt een relatief langdurig engagement verwacht van vijf à tien jaar.
De sector van de sociale economie is in volle evolutie in België. Deels door
initiatieven die starten vanuit ondernemerschap en een businessidee, maar tegelijk
expliciet een sociale impact nastreven. Deels door innovatie vanuit vzw’s die delen van
hun werking omvormen tot sociale ondernemingen.
39Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
Crowdfunding beslaat dan weer in zijn vele vormen zowat de hele as. Het kan
worden ingezet als een hedendaagse manier om aan fondsenwerving te doen, waarbij
de schenker soms een kleine beloning ontvangt, maar in andere gevallen niet meer in
ruil krijgt dan een welgemeende dank of een naamsvermelding. Aan het andere eind
van het spectrum worden crowdfundingplatformen ingeschakeld om risicokapitaal te
vergaren. Ergens tussenin zijn ook hier weer hybride modellen te bedenken die nauw
aansluiten bij sociaal investeren.
Een mooi neveneffect van al deze innovatie in de filantropie is dat de nieuwe
vormen volop jonge mensen aanspreken, zeker wanneer blijkt dat filantropie ook het
delen van expertise of het schenken van tijd kan omvatten.
Bij de Koning Boudewijnstichting ervaren we de drive van filantropen van allerlei
slag, de nood aan maatwerk en de innovatieve tendensen. Onze rol is het gesprek aan te
gaan en mensen te begeleiden, om samen tot betere filantropie te komen. We stellen
daarbij ons wijdvertakte netwerk en onze ervaring ter beschikking.
Groot maatschappelijk draagvlak
Ook in ons land neemt het belang van filantropie al jaren toe, tegen de soms bestaande
perceptie in dat “het iets is voor rijke Amerikanen”. Driejaarlijks onderzoekt de Koning
Boudewijnstichting samen met denktank Itinera hoe de filantropische sector in België
evolueert en hoe het staat met de vrijgevigheid van onze landgenoten. Bij de recentste
update, gepresenteerd in de lente van 2017, stond de Filantropiebarometer op ‘zonnig’:
2016 was ronduit een ‘grand cru’ jaar.
Het zit goed met het bewustzijn en het sentiment omtrent filantropie, zo blijkt uit
de Filantropiebarometer, waarvoor onder meer een ruime enquête bij het grote publiek
wordt gevoerd. 80% van de Belgen erkent het maatschappelijk belang van filantropie en
eveneens 80% gelooft ook dat een gift bijdraagt tot een betere wereld. 54% ervaart het
zelfs als een morele plicht zijn steentje bij te dragen met (een) gift(en). In 2016 zagen
de non-profitinstellingen en filantropische stichtingen in België hun inkomsten uit
schenkingen en legaten stijgen. Het bewustzijn neemt toe dat het een optie kan zijn een
deel van een nalatenschap aan een goed doel te laten toekomen. Ongeveer één op de
tien Belgen overweegt een goed doel op te nemen in zijn/haar testament. Bovendien
geven steeds meer mensen een gift aan een goed doel. In 2016 deden twee op de drie
Belgen minstens één gift, en gaven ze gemiddeld 165 euro. De impact van de financiële
crisis op de bereidheid van mensen om goede doelen te steunen, ebt daarmee weg. Ook
de toekomst ziet er positief uit: het zijn met voorsprong de jongeren (18 tot 44 jaar) die
vrijgeviger zijn.
40 Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
Giften gaan in de eerste plaats naar goede doelen voor gezondheid en medisch
onderzoek, gevolgd door humanitaire acties en ontwikkelingshulp, en ten slotte
armoedebestrijding en sociale rechtvaardigheid. Dit zijn ook domeinen waar overheden
de hand op de knip houden. Mensen zien leemtes ontstaan en willen zelf een bijdrage
leveren, op voorwaarde dat hun geld efficiënt wordt besteed.
De cijfers kunnen als een vanzelfsprekendheid overkomen, maar de vergelijking
met de voorgaande edities van de Filantropiebarometer toont dat ze in stijgende lijn
gaan en nooit eerder zo hoog lagen. Besluit van de studie in samenwerking met Itinera:
de filantropische sector groeit en krijgt een steeds grotere economische betekenis. Ook
ander onderzoek, op vraag van de Belgische Federatie van Filantropische stichtingen,
wijst in die richting. Er werden 2.275 filantropische stichtingen geteld: dat zijn de
stichtingen van openbaar nut, de private stichtingen met een doelstelling van algemeen
belang en de fondsen beheerd door de Koning Boudewijnstichting – private stichtingen
met een particulier doel zoals het beheer van een familiepatrimonium of -bedrijf of
de continuïteit van zorg voor een kind met een beperking, zijn in dat cijfer dus buiten
beschouwing gelaten.
Nog een aanwijzing van de dynamiek: uit die recente studie naar de Belgische
stichtingen blijkt dat steeds meer stichtingen worden opgericht door meerdere
personen, dat de trekkers vaak veertigers zijn – en dus jonger dan verwacht – en dat
steeds meer stichtingen partnerschappen aangaan met andere organisaties. Het komt de
professionalisering van de stichtingen enkel ten goede.
Mogen we concluderen dat we er zijn en dat we op onze lauweren kunnen rusten?
Toch niet: de filantropie mag dan groeien, hetzelfde geldt jammer genoeg ook voor de
vele noden in onze samenleving.
[Ludwig Forrest is Filantropieadviseur bij de Koning Boudewijnstichting. Erika Racquet is
er Communicatieverantwoordelijke Persrelaties.]
Contact: [email protected] | Twitter: @KBS-FRB |
Facebook: @Koning.Boudewijnstichting
Websites: www.kbs-frb.be | www.goededoelen.be |
www.venturephilanthropyfund.be
41Filantropie 2.0: moderne methoden, maar persoonlijke betrokkenheid blijft centraal
Het fiscaal attest
Zoals geschetst in de voorafgaande bijdrage heeft elke schenker zijn persoonlijke motieven
voor het ondersteunen van een bepaald initiatief. Elke mens is anders en elke mens heeft
ook zijn eigen motieven om een goed doel te ondersteunen. Naast de waardevolle motieven
waarom men kan schenken, is het fiscaal attest geen onbekende in de informatiebrochures
van goede doelen. Zonder afbreuk te doen aan de persoonlijke betrokkenheid van de schenker
wordt ook elke burger financieel geprikkeld om te schenken aan een goed doel.
Elke gift in geld geeft recht op een belastingvermindering van 45%. Aan deze riante
belastingvermindering zijn echter wel een aantal voorwaarden gekoppeld. Zo moet een gift
minstens 40 EUR per instelling bedragen. Ook het maximaal bedrag dat in aanmerking komt
voor een belastingvermindering is beperkt. Per individu is dit vastgelegd op 376.350 EUR.
De belangrijkste beperking voor een fiscaal attest is de begunstigde van de gift. Enkel giften
aan een erkende instelling geven recht op een belastingvermindering. Enkele instellingen
zijn nominatief ingeschreven in de wet. Zo werden recent nog alle hogescholen die door
de gemeenschappen zijn erkend, toegevoegd als erkende instellingen. Daarnaast gaat dit
bijvoorbeeld ook over het Rode Kruis of het Nationaal Orkest van België.
Respons: Niels de Kort
En wat doet de overheid?
De overheid is een gulle schenker en ondersteunt de initiatieven van goede doelen in de samenleving. De meeste eenvoudige manier om een goed doel te ondersteunen is om een eenmalige financiële bijdrage te leveren. Vele overheden doen dit dan ook regelmatig. Voor een politicus is het interessant om een cheque te overhandigen aan een goed doel.
Een eenmalige financiële ondersteuning is zeker een nuttig instrument. Het geld van de overheid kan werken als een katalysator. De inzet van burgers voor een goed doel wordt vergroot door de ondersteuning van de overheid. Wat minder zichtbaar is maar veel belangrijker op het terrein, is de gunstige fiscale behandeling van giften. Hiermee ondersteunt de overheid op een structurele manier goede doelen.
42 En wat doet de overheid?
De meeste instellingen die fiscaal voordelige giften mogen ontvangen, moeten daarvoor
een speciale erkenning hebben. In de wetgeving is bepaald welk type van instellingen of
verenigingen hiervoor in aanmerking kunnen komen. Het gaat over culturele instellingen,
beschutte werkplaatsen, instellingen die zicht inzetten voor natuurbehoud of erfgoed,
organisaties uit de welzijnssector, ontwikkelingssamenwerking en het onderwijs.
Een dergelijke erkenning geldt voor zes jaar en wordt beslist bij koninklijk besluit. Doorheen
de jaren hebben vele instellingen een erkenning verkregen. De FOD Financiën houdt een
overzicht bij van alle erkende instellingen. De lijst van erkende instellingen bevat ondertussen
ongeveer 2.200 namen van organisaties uit al deze diverse sectoren. Via de procedure bij
de FOD Financiën kunnen erkende instellingen fiscaal vriendelijke giften ontvangen.
Als minister van Financiën vereenvoudigde Koen Geens de procedure tot erkenning voor
socio-culturele instellingen. Er werd een verkorting van zes maanden gerealiseerd voor de
erkenningsprocedure. Toch is de aanvraag tot erkenning is een grote stap en niet geschikt voor
elke vereniging of initiatief.
Kleine organisaties kunnen werken via een projectrekening van de Koning
Boudewijnstichting. Een projectrekening helpt de organisatie of vereniging om geld in te
zamelen en wordt beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Hierdoor kunnen ook giften
aan kleinere organisaties een fiscaal attest opleveren. De projectrekening is van nature van
beperkte duur en kan niet gebruikt worden voor de financiering van de reguliere werking. Wel
is dit een uitermate nuttig instrument voor eenmalige investeringen of activiteiten van een
organisatie: de bouw van een nieuw lokaal, renovatie van religieus erfgoed….
De rol van de overheid
De belastingvermindering in de personenbelasting is niet de enige fiscale
ondersteuning die de overheid aanbiedt. Er gelden ook verlaagde tarieven in de
successierechten bij erfenissen aan goede doelen, er is een vrijstelling van btw voor
giften van voedsel aan sociale kruideniers en voedselbanken, het schenken van kunst
aan musea geniet een belastingvermindering… Met al deze instrumenten ondersteunt
de overheid filantropie op een structurele wijze.
Doet de overheid daarmee het goede en geeft ze een juiste ondersteuning? Bij elke
belastingvermindering speelt natuurlijk een mattheüseffect. Fiscale uitgaven verminderen
de bestaande progressiviteit van de personenbelasting, al is het effect daarvan beperkt. Er zijn
andere goede redenen om de belastingvermindering te behouden.
43En wat doet de overheid?
Er kunnen vragen worden gesteld bij de lijst van erkende instellingen die recht geven
op een belastingvermindering. Sommige instellingen die ingeschreven zijn in de wet of die
op de lijst van de FOD Financiën zijn opgenomen, hebben een nuttig doel maar behoeven
zij ook extra ondersteuning? De lijst van erkende instellingen is lang en er is geen verschil in
behandeling. Er is geen prioritering gemaakt tussen de instellingen. Elke gift aan een erkende
instelling geeft recht op eenzelfde belastingvermindering.
Naast deze kleinere bemerkingen en de administratieve procedure is het wel duidelijk
dat de overheid de juiste rol opneemt met haar fiscale maatregelen. De overheid ondersteunt
het initiatief dat opkomt uit de samenleving. Ze versterkt en beloont filantropisch gedrag en
engagement. Deze werkwijze past goed de christendemocratische visie op de samenleving.
De overheid versterkt het maatschappelijk middenveld en laat ruimte voor initiatief tussen
markt en staat.
[Niels de Kort is adviseur Fiscaliteit bij Ceder, studiedienst van CD&V .]
Contact: [email protected] | Twitter : @Niels_deKort
44 En wat doet de overheid?
Meer dan één op vier
Haast ontelbaar zijn de mogelijkheden om je in Vlaanderen en België te engageren als
vrijwilliger. Onze landgenoten maken er dan ook gretig gebruik van. Figuur 1 geeft een
beeld omtrent het vrijwilligerswerk in België op basis van de ‘European Social Survey’.
Deze brengt tweejaarlijks de overtuigingen, de voorkeuren en het gedrag van meer
dan 40.000 inwoners van 29 Europese landen, waaronder ons land, in kaart. In de
bevraging van 2012-2013 nam men daarbij een vraag op die peilde naar het engagement
als vrijwilliger onder de Europeanen. Deze vraag luidde: “Hoe vaak werkte u voor
vrijwilligersorganisaties of goede doelen gedurende de afgelopen 12 maanden?” Van de
1.869 Belgen die opgenomen werden in de bevraging, gaf meer dan één op vier – 27%
om precies te zijn – aan minstens halfjaarlijks de handen uit de mouwen te steken als
vrijwilliger. 7% onder hen bleek zelfs één keer per week of meer ‘goed werk’ te doen.
Naast deze 27% met een frequent engagement als vrijwilliger, gaf nog eens 10% van de
bevraagde Belgen aan minder vaak dan halfjaarlijks als vrijwilliger aan de slag te zijn.
Stijn Baert & Jens Detollenaere
Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Velen onder ons zetten zich op frequente basis in als vrijwilliger. Om er te zijn voor anderen. Om het sociaal-maatschappelijk weefsel ‘hands-on’ te versterken. Om ons geloof in een warmere samenleving niet enkel te laten blijken uit woorden maar ook uit daden. Of gewoon omdat het sterker is dan onszelf. Recent Vlaams onderzoek toont echter aan dat we met vrijwilligerswerk niet enkel goed doen voor anderen en de maatschappij, maar ook, op een heel directe manier, aan onszelf.
45Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
7% 7%6%
7%10%
63%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Minstens eenmaal per week
Minstens eenmaal per maand
Minstens eenmaal per drie maanden
Minstens eenmaal per half jaar
Minder dan eenmaal per half jaar
Nooit
Figuur 1 – Fractie individuen die in België in 2012-2013 aangaven te werken voor vrijwilligersorganisaties of goede doelen
Bron: eigen berekeningen op basis van European Social Survey, ronde 6.
Figuur 2 zet deze statistieken voor België af tegenover die voor de ons omringende
landen. Het aantal personen dat zich in ons land minstens halfjaarlijks inzet voor
vrijwilligersorganisaties of goede doelen bevindt zich, op basis van de ‘European
Social Survey‘ van 2012-2013, in de buurt van Frankrijk. In het Verenigd Koninkrijk,
Nederland en Duitsland wordt evenwel nog meer de handen uit de mouwen gestoken
als vrijwilliger. Een verdere vergelijking met andere landen leert trouwens dat nergens
in Europa zoveel aan vrijwilligerswerk wordt gedaan als bij onze noorderburen.
Figuur 2 suggereert ook een evolutie richting een warmere samenleving. Op
Frankrijk na, steeg het aantal vrijwilligers (licht) sinds 2006-2007, wanneer eenzelfde
vraag omtrent vrijwilligerswerk werd opgenomen in de ‘European Social Survey‘.
In België gaf bij die eerdere bevraging in 2006-2007 25% van de respondenten aan
minstens eenmaal per half jaar gewerkt te hebben als vrijwilliger gedurende het
afgelopen jaar.
46 Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
27%
26%
41%
44%
32%
25%
28%
36%
38%
29%
0% 10% 20% 30% 40% 50%
België
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Verenigd Koningkrijk
2006/2007 2012/2013
Figuur 2 – Fractie individuen die minstens eenmaal om het half jaar werken voor vrijwilligersorganisaties of goede doelen
Bron: eigen berekeningen op basis van European Social Survey, ronde 3 en ronde 6.
Sterk punt op cv
Zes wetenschappelijke studies, uitgevoerd in Frankrijk, Oostenrijk, Canada (twee
studies), het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, relateerden de afgelopen
jaren vrijwilligerswerk aan een hoger inkomen. Zij analyseerden daartoe bevragingen
omtrent engagement als vrijwilligers, loonhoogte en andere persoonskenmerken
uitgevoerd bij honderden tot duizenden personen. Personen die aan vrijwilligerswerk
deden, bleken 2% tot 20% meer te verdienen dan gelijkaardige niet-vrijwilligers.
Deze bevindingen kunnen door drie grote mechanismen verklaard worden. Ten
eerste levert vrijwilligerswerk wat economisten ‘menselijk kapitaal’ noemen. Concreet:
vrijwilligerswerk biedt een alternatieve manier om kennis, vaardigheden en ervaring op
te doen en deze verhogen de productiviteit van vrijwilligers op de arbeidsmarkt, wat zich
kan vertalen in betere aanwervingskansen, betere verloning en betere promotiekansen.
Ten tweede levert vrijwilligerswerk ‘sociaal kapitaal’: de contacten die men opdoet als
vrijwilliger, kunnen helpen om sneller een (betere) baan te vinden of promotie te maken.
Ten derde is het mogelijk dat vrijwilligerswerk tot gunstiger arbeidsmarktuitkomsten
leidt omdat werkgevers het appreciëren (ook zonder dat het tot meer menselijk of sociaal
kapitaal leidt). Zo is het mogelijk dat werkgevers, collega’s en klanten er de voorkeur aan
47Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
geven om met ‘prosociale’ mensen samen te werken, wat aanzet tot het aantrekken of
promoveren van vrijwilligers. Daarnaast kunnen werkgevers vrijwilligerswerk ook zien
als een signaal van zaken die zij niet via het curriculum vitae (cv) kunnen observeren.
Wat dat betreft, relateert de wetenschappelijke literatuur zaken als ambitie, stabiliteit,
extraversie en openheid aan vrijwilligerswerk.
Aangezien voorgaande studies geen inzicht boden in welk van deze drie
mechanismen echt van tel zijn in de eerder beschreven positieve relatie tussen
vrijwilligerswerk en inkomen, zetten we tussen december 2014 en april 2015 een
veldexperiment op in de Vlaamse arbeidsmarkt. Daarbij werd voor 288 bestaande
vacatures gesolliciteerd met telkens twee fictieve jobkandidaten. Het betrof sollicitaties
met paren van kandidaten met een Vlaamse naam die hetzij (beide) het diploma TSO
Handel hetzij (beide) het diploma Bachelor Bedrijfsmanagement op zak hadden en
over twee jaar relevante werkervaring beschikten. Op basis van deze diploma’s werd
gesolliciteerd voor een waaier aan beroepen en in uiteenlopende sectoren. De helft
van de paren waren telkens mannen, de andere helft vrouwen. De opgestuurde cv’s en
motivatiebrieven verschilden in details en lay-out maar waren volstrekt gelijkaardig in
termen van productiviteitsbeïnvloedende kenmerken. Wat wezenlijk verschilde, was
het sociale engagement van de kandidaten. Dit kenmerk werd, vacature per vacature, op
een lukrake manier toegevoegd aan één van de twee kandidaturen. Het engagement van
de sociaal actieve kandidaat kon daarbij bestaan uit één of meerdere van de volgende drie
zaken: (1) bereiding en bedeling van maaltijden bij Poverello, (2) fondsenwerving en
ondersteuning van lokale activiteiten bij Stichting tegen Kanker en (3) ondersteuning
als materiaalvrouw/materiaalman bij een plaatselijke korf balclub.
We vergeleken de kansen op positieve reacties vanuit de werkgeverszijde na
deze schriftelijke sollicitaties. 16% van de kandidaten die geen vrijwilligerswerk
vermeldden in hun cv kregen een positieve reactie. Voor degenen die wel een sociaal
engagement opnamen, steeg de kans op een jobgesprek met bijna de helft, tot 23%. De
kans om meteen op een jobgesprek uitgenodigd te worden steeg door het vermelden van
vrijwilligerswerk van 8% tot 11%, met meer dan een derde dus. Deze effecten zijn hoger
dan wat in eerder gelijkaardig veldonderzoek naar ongelijke behandeling in de Vlaamse
arbeidsmarkt op basis van geslacht, seksuele geaardheid, eventuele eerdere depressie of
werkloosheidsduur werd gevonden.
48 Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Figuur 3 – Schematische voorstelling van het veldonderzoek naar het effect van vrijwilligerswerk op het cv.
11%
23%
8%
16%
0%
5%
10%
15%
20%
25%
Kans op uitnodiging Kans op om het even welke positieve reactie
Kandidaten met vrijwilligerswerk Kandidaten zonder vrijwilligerswerk
Figuur 4 – Belangrijkste resultaten veldonderzoek.
49Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Opgedeeld naar soort engagement, deden cv’s waarin (minstens) Poverello
of Stichting tegen Kanker was opgenomen het aantal positieve reacties stijgen met
meer dan de helft terwijl degene waarin (minstens) engagement als materiaalvrouw/
materiaalman was opgenomen tot een kwart meer positieve reacties leidde. Het verschil
tussen deze effecten is indicatief voor de relatieve waardering voor deze engagementen
maar bleek statistisch niet significant. Meer engagement blijkt niet noodzakelijk beter:
de winst in positieve reacties op sollicitaties steeg niet met het aantal engagementen.
Interessant is verder dat de winst in jobkansen bij het vermelden van
vrijwilligerswerk duidelijk hoger is voor vrouwen. Vrouwelijke jobkandidaten die
sociaal engagement vermelden hadden in het onderzoek 70% meer kans op een
positieve reactie en 63% meer kans op een jobgesprek dan kandidaten die geen dergelijk
engagement vermelden.
Terwijl uit eerder onderzoek blijkt dat sociaal geëngageerde personen
bovengemiddeld vaak terechtkomen in de publieke en non-profitsector, blijkt uit het
onderzoek geen onderscheid in de beloning voor sociaal engagement in het cv naar
sector.
Wapen tegen arbeidsmarktdiscriminatie
Parallel werd eenzelfde veldonderzoek uitgevoerd met paren kandidaten met een typisch
Turkse naam. Wat bleek, was dat het aantal positieve reacties op Turkse sollicitanten
nog steeds sterk onder die van kandidaten met een Vlaamse naam liggen wanneer zij
geen vrijwilligerswerk opnemen in hun cv. Bij opname van vrijwilligerswerk zagen de
kandidaten met een migratieachtergrond echter hun aantal positieve reacties naderen
tot die van hun autochtone tegenhangers.
Concreet kregen jobkandidaten met een Turkse naam die geen sociaal engagement
opnamen slechts in 10% van hun sollicitaties een positieve reactie. Dit is duidelijker
lager dan de eerder vermeldde 16% bij degenen met een Vlaamse naam. Gelijkaardig
onderzoek dat eerder en nadien werd uitgevoerd aan de Universiteit Gent toont wat dat
betreft altijd dezelfde tendens: een vreemd klinkende naam verlaagt substantieel de
aanwervingskansen.
Echter, Turkse jobkandidaten die aangaven bij Poverello, Stichting voor Kanker
en/of de plaatselijke korf balclub actief te zijn als vrijwilliger, zagen hun kansen op een
gunstige reactie stijgen tot 21%. Meer dan een verdubbeling dus! Deze 21% kans op een
positieve reactie is niet significant verschillend van de voornoemde 23% kans onder
kandidaten met een Vlaamse naam.
50 Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Het is duidelijk dat het opnemen van prosociale activiteiten in het cv een
uitgelezen kans is voor personen met een migratieachtergrond om te ontkomen
aan aanwervingsdiscriminatie. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat
vrijwilligerswerk bij een ‘mainstream’ een hoge mate van sociaal-culturele integratie
signaleert, wat werkgevers volgens internationaal onderzoek als een wenselijke
eigenschap zien.
Vrijwilligers blijken gezonder
Uit het voorgaande blijkt dus dat vrijwilligerswerk samengaat met een hoger inkomen,
via onder meer betere aanwervingskansen. Een hoger inkomen is dan weer geassocieerd
met een betere gezondheid. Zodoende lijkt ook een gunstig gevolg van vrijwilligerswerk
voor de gezondheid niet ondenkbaar.
Ook meer directe redenen voor een theoretische samenhang tussen
vrijwilligerswerk en gezondheid komen voor in wetenschappelijke literatuur. Ten
eerste werd reeds aangetoond dat vrijwilligerswerk een positief effect kan hebben
op psychologische factoren zoals zelfvertrouwen en zelfwerkzaamheid enerzijds
en de kwantiteit en kwaliteit van iemands sociaal netwerk anderzijds. Ten tweede
zorgt vrijwilligerswerk voor fysieke en psychische activiteiten die een bescherming
bieden tegen een functionele achteruitgang en dementie bij ouderen. Ten slotte toont
neurologisch onderzoek dat vrijwilligerswerk zorggerelateerde hormonen oxytocine
en progesteron kan vrijgeven die helpen om weerstand te bieden tegen stress en
ontstekingen.
In eigen empirisch onderzoek namen we de proef op de som. Hierbij baseerden
we ons op de voornoemde, in 2012 en 2013 afgenomen, bevraging in het kader van
de ‘European Social Survey‘. Deze data werden met een zogenaamd ‘mediatiemodel’
geanalyseerd om na te gaan in welke mate vrijwilligerswerk geassocieerd is met betere
zelf-gerapporteerde gezondheid en in welke mate inkomen daarbij een tussenliggende
factor is. In deze analyses werd gecontroleerd voor andere gezondheidsgerelateerde
factoren in dewelke vrijwilligers en niet-vrijwilligers mogelijk verschillen, zoals
geslacht, leeftijd, scholingsniveau, migratiestatus en religiositeit.
Wat bleek? Wie in Europa aan vrijwilligerswerk doet, is gemiddeld in duidelijk
betere gezondheid dan een vergelijkbare niet-vrijwilliger. De sterkte van deze associatie
is vergelijkbaar met de gezondheidswinst die je hebt als je een man bent (in vergelijking
met een vrouw), vijf jaar jonger bent of autochtoon bent (in vergelijking met een
51Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
persoon met een migratieachtergrond). Bijkomende analyses tonen dat een deel van
deze associatie inderdaad loopt via inkomen. Vrijwilligers hebben, na controle voor
de voornoemde persoonskenmerken, een hoger inkomen en dit hogere inkomen is
op zijn beurt geassocieerd met een betere gezondheid. Deze laatste bevinding hoeft
vanzelfsprekend niet te verbazen na wat eerder aan bod kwam in dit artikel.
Beleidsperspectief
Op basis van recent wetenschappelijk onderzoek vinden we dus evidentie voor een
gunstige samenhang tussen vrijwilligerswerk enerzijds en succes op de arbeidsmarkt en
gezondheid anderzijds. Zeker voor wat betreft het arbeidsmarktperspectief is er sprake
van een causale relatie: vrijwilligerswerk veroorzaakt hogere aanwervingskansen, met
een extra hoge winst bij personen met een migratieachtergrond. Op basis van deze
bevindingen, doen we drie beleidsaanbevelingen.
Vooreerst denken we dat een overheid die hogere tewerkstelling, betere
gezondheid en een sterker sociaal-maatschappelijk weefsel nastreeft, er alle belang bij
heeft om vrijwilligerswerk aan te moedigen bij haar bevolking. Meer inwoners stimuleren
tot engagement als vrijwilliger is vanzelfsprekend geen wondermiddel om te komen
tot volledige tewerkstelling, maar kan zeker een actie met grote ‘return on investment’
zijn. Het kan daarbij nuttig zijn om de gunstige effecten van vrijwilligerswerk voor het
individu, zoals degene besproken in dit artikel, continu en diepgaand in de kijker te
plaatsen. Eerder onderzoek suggereert immers dat een belangrijk deel van de bevolking
gevoelig is aan het zogenaamde ‘investeringsmotief ’ onderliggend aan vrijwilligerswerk
(i.e. aan vrijwilligerswerk doen omdat het later economische voordelen oplevert) – dit
motief is de tegenhanger van het klassieke ‘consumptiemotief ’ (i.e. aan vrijwilligerswerk
doen omdat men er direct genot aan beleeft).
Ten tweede is het duidelijk dat wie haar/zijn handen uit de mouwen steekt als
vrijwilliger er alle baat bij heeft dit te vermelden op haar/zijn curriculum vitae bij het
studeren. Het gunstige effect van activiteiten als vrijwilliger bij het solliciteren, strookt
met de algemene observatie dat werkgevers op zoek gaan naar kandidaten met ‘iets extra’
en niet naar een geurloos, smaakloos en kleurloos profiel. Een steeds groter wordend
percentage van de bevolking kan een hogeronderwijsdiploma voorleggen zodat zich
duidelijk onderscheiden, op basis van curriculaire en extra-curriculaire activiteiten en
verwezenlijkingen, quasi noodzakelijk wordt. Vrijwilligerswerk is wat dat betreft een
uitgelezen mogelijkheid. Onderwijsinstellingen (en andere spelers die scholieren en
studenten naar de arbeidsmarkt begeleiden) zouden schoolverlaters dan ook idealiter
aanmoedigen om sociaal engagement op het cv te vermelden.
52 Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Ten derde kan overwogen worden om etnische minderheden extra te stimuleren
tot vrijwilligerswerk als deel van inburgerings-, activerings- of naturalisatietrajecten.
Het valt immers te vermoeden zij niet alleen op de arbeidsmarkt een dubbele winst uit
vrijwilligerswerk halen, maar ook in andere aspecten van het leven die samenhangen
met sociale integratie. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kandidaten voor naturalisatie
hun procedure versnellen door bewijzen van vrijwilligerswerk. In Denemarken zijn dan
weer 100 punten nodig om een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. 15 van
deze 100 punten kunnen verdiend worden via vrijwilligerswerk. Deze inspirerende
voorbeelden tonen aan dat deze laatste aanbeveling meer is dan een theoretische
beschouwing vanuit de ivoren toren
[Stijn Baert is professor Arbeidseconomie aan de Universiteit Gent en de Universiteit
Antwerpen. Jens Detollenaere is onderzoeker aan de Universiteit Gent.]
Contact: [email protected] | Twitter: @Stijn_Baert |
Website: http://www.stijnbaert.be
Contact: [email protected]
Literatuur
• Baert, S. en Vujić, S., “Does it Pay to Care? Volunteering and Employment
Opportunities”, Journal of Population Economics, in druk.
• Baert, S. en Vujić, S., “Immigrant Volunteering: A Way Out of Labour Market
Discrimination?”, Economics Letters, 2016, 146, 95-98.
• Detollenaere, J., Willems, S. en Baert, S., “Volunteering, income and health”, PLOS
ONE, 2017, 12, e0173139
53Denk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger
Wat met de arbeidsmarktuitkomst van ouderen?
Arbeidsmarktdiscriminatie, zijnde het nadelig behandelen van personen omdat
zij behoren tot een bepaalde groepering, is een oud zeer. Sollicitanten met een
Respons: Ellen Van Grunderbeek
Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
Vrijwilligerswerk is onbetaalbaar, het draagt bij aan de sociale samenhang en tot een warme samenleving. Zo’n 1,8 miljoen Belgen zetten zich, hoofdzakelijk onbezoldigd1, op een of andere manier belangeloos in voor anderen en de maatschappij.2 Die inzet is in verschillende sectoren terug te vinden, met de socio-culturele en sportsector en belangenbehartiging in de top drie.3
De conclusie van wetenschappelijk onderzoek rond vrijwilligerswerk aan de Universiteit Gent luidt dat vrijwilligerswerk, naast de maatschappelijke meerwaarde, ook individueel loont. Omdat vrijwilligerswerk de vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling van mensen bevordert, heeft vrijwillig engagement een positief effect op onze arbeidsmarktpositie. Het opnemen van een sociaal engagement is positief gecorreleerd aan de kans uitgenodigd te worden voor een jobgesprek. Dat is te meer zo voor vrijwilligers van allochtone afkomst, besluit de studie. Prosociale activiteiten dragen positief bij aan de preventie van aanwervingsdiscriminatie en werkgevers appreciëren soft skills die niet per se deel uitmaken van het onderwijscurriculum. Kortom, sociaal engagement leidt tot gunstigere arbeidsmarktuitkomsten. Vrijwillige inzet vormt zo een belangrijk wapen tegen arbeidsmarktdiscriminatie.
Laat ons even verder denken over die arbeidsmarktuitkomsten aan de hand van drie vragen.
1 De Vrijwilligerswet van 2005 voorziet in de mogelijkheid tot het toekennen van een kostenvergoeding .2 Dat cijfer vertegenwoordigt zowel het vrijwilligerswerk in georganiseerd verband als de vrijwillige inzet ten aanzien van derden.3 Koning Boudewijnstichting, Het vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers, oktober 2015.
54 Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
migratieachtergrond zien niet zelden op tegen verlaagde aanwervingskansen, zoals uit
de universitaire studie blijkt.
Ook leeftijd is een belangrijke reden om een sollicitant al dan niet aan te werven.
Hoewel leeftijd een beschermd criterium is in de antidiscriminatiewetgeving4, blijkt
dat in de praktijk niet steeds het geval te zijn. Zo tekende Unia in 2016 104 dossiers op
m.b.t. leeftijdsdiscriminatie op het werk, waar het er in 2015 nog 45 waren. 21% van
deze dossiers betrof de leeftijdscategorie 45 tot 55 jaar, de 55- tot 65-jarigen maakten
het voorwerp uit van 33% van de dossiers.5
Deze oudere werknemers hebben al een moeilijkere arbeidsmarktpositie. Zo ligt
de werkzaamheidsgraad van oudere werknemers lager. De werkzaamheidgraad van de
50- tot 64-jarigen bedroeg in 2016 45,4%, waarmee we onder het EU28-gemiddelde
van 55,3% zitten.6 Op basis van cijfers van het Steunpunt Werk is een onderscheid te
maken tussen de groep 50-64-jarigen en de groep 55-64-jarigen. De groep 50-64-
jarigen kende in 2016 een werkzaamheidsgraad van 56,6%, voor mannen 62,5%, voor
vrouwen 50,8%. In de groep 55-64-jarigen daalt de werkzaamheidsgraad algemeen
naar 45,4% met 50,7% voor mannen en 40,2% voor vrouwen.7
Voorts was in de periode 2007-2015 het aandeel werkloze 50-plussers
stijgende.8 Uit cijfers van het Steunpunt Werk9 blijkt dat de werkloosheidsgraad voor
de 50-64-jarigen in 2016 5,5% bedraagt (4,5% in 2011) en voor de 55-64-jarigen 5,7%
(4% in 2011). Er is eveneens een genderverschil. 5,5% van de mannen tussen 50 en 64
is werkloos, 5,6% vrouwen. Voor de 55-64-jarigen: 5,4% mannen en 6% vrouwen.
Tot slot ligt de kans dat 50-plussers opnieuw een job vinden beduidend lager. In het
Vlaams Gewest is de jobkans evenwel gestegen van 2,1% in 2010 naar 3,8% in 2017. In
de context van een aantrekkende economie en de daarmee gepaard gaande toenemende
krapte op de arbeidsmarkt, verwacht het Steunpunt wel dat het gemakkelijker wordt
voor werklozen om een job te vinden.10
Tegelijk blijken uit de kerncijfers over het vrijwilligerswerk in België die de
Koning Boudewijnstichting in 2015 uitbracht verschillende vaststellingen.11 Zo is het
leeftijdsprofiel tekenend: een piek in het engagement in de groep 40-49-jarigen met een
dalend aantal nadien, zeker vanaf 60 jaar en dat voornamelijk in Vlaanderen. Ongeveer
één op vier vrijwilligers is ouder dan 60 jaar.
4 Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, BS 30 mei 2007.5 Unia, Cijferrapport 2016, juni 2017, http://unia.be/files/Documenten/Jaarrapport/Cijferverslag_2016_def_(2).pdf.6 Eurostat, 2017.7 http://www.steunpuntwerk.be/node/2748. 8 RVA-jaarverslag 2016.9 http://www.steunpuntwerk.be/node/2907.10 Steunpunt Werk, Kwartaalbericht Vlaamse arbeidsmarkt. Juli 2017.11 Koning Boudewijnstichting, Het vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers, oktober 2015.
55Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
Aangezien vrijwilligerswerk een positieve impact heeft op de
gezondheidstoestand kan vrijwilligerswerk bij ouderen positief bijdragen aan de
arbeidsongeschiktheidscijfers bij oudere werkenden en daaraan gekoppelde budgettaire
kost. Uit RIZIV-cijfers die rekening houden met de situatie op 31 december 2014 blijkt
dat de meeste invaliden (te weten langer dan één jaar arbeidsongeschikt) zich in de
leeftijdscategorie 50 tot 64 jaar situeren.12
Kan het meer promoten van en aansporen tot vrijwilligerswerk in de
leeftijdscategorie vanaf 50 jaar bijdragen aan het versterken van de arbeidsmarktpositie
van deze werkenden en werkzoekenden? Zullen de bewezen ‘soft skills’ van oudere
sollicitanten mee leiden tot stijgende jobkansen van deze groep?
Wat met de arbeidsmarktuitkomst van laaggeschoolden?
Onze samenleving stelt vandaag alsmaar hogere eisen aan de beroepsbevolking.
De evolutie naar een diensten- en kenniseconomie, toenemende globalisering en
technologische ontwikkeling vragen meer en meer hoger opgeleiden. Laaggeschoolden
hebben het steeds moeilijker een job te vinden enerzijds en lopen een hoger
werkloosheidsrisico, sterk verhoogd zelf voor jongeren, anderzijds.
Ook binnen de vrijwilligerspopulatie zijn hooggeschoolden over-
vertegenwoordigd. Hoe hoger het behaalde diploma, hoe significant groter de deelname
aan het vrijwilligerswerk: 9% met een diploma lager secundair onderwijs, 19,3% met
een bachelordiploma en 23,4% met een diploma universitair onderwijs. Hetgeen meteen
ook mee verklaard waarom vrijwilligerswerk aan een hoger inkomen wordt gerelateerd.
Hoe zorgen we ervoor dat vrijwilligerswerk ook voor laaggeschoolden tot
gunstigere arbeidsmarktuitkomsten leidt?
Het is daarbij van belang dat maatschappelijk kwetsbare, incl. laaggeschoolde,
kinderen en jongeren van jongsaf versterkt worden in de sociale en professionele
vaardigheden. Het jeugdwerk (in de brede zin van het woord) heeft een belangrijke
sleutel in handen om kinderen en jongeren samen te brengen en in te spelen op de
diversiteit van de samenleving. Dat moet ook beleidsmatig verder worden ondersteund.
Zo kunnen bruggenbouwers en sleutelfiguren bijdragen om kinderen en jongeren in hun
brede diversiteit te bereiken en kunnen ze inzetten op de inclusie van maatschappelijk
kwetsbare groepen.
12 RIZIV, Statistieken over invaliditeit van werknemers en werklozen in 2014.
56 Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
Op wat oudere leeftijd, we spreken dan van de leeftijdscategorie 18 tot 25 jaar, kan
ook de vrijwillige burgerdienst of samenlevingsdienst13 bijdragen aan de burgerzin, het
wederzijds respect en verantwoordelijkheidszin van jongeren en jongeren stimuleren
om nadien als vrijwilliger actief te zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden
met het sociale kader opdat deze burgerdienst een doorsnee van de samenleving
vertegenwoordigt en maatschappelijk kwetsbare groepen blijvend betrekt. Dit heeft
in de eerste plaats een positief effect op de vertegenwoordiging van de verschillende
opleidingsniveaus in het vrijwilligerslandschap. Voorts zal dit, al dan niet werkloze,
jongeren vaardigheden aanleren die de kans op werk verhogen.
Het Platform voor de Samenlevingsdienst biedt vandaag al projecten van
collectief nut aan met het oog op de persoonlijke ontwikkeling, ‘soft skills’ en het
samenlevingsgevoel. Uit gegevens van het platform samenlevingsdienst blijkt
diversiteit in het opleidingsniveau. De hoogst behaalde diploma’s blijken: 35,3% van
de deelnemende jongeren volgde hoger middelbaaronderwijs, 22,5% een opleiding tot
alternerend leren en 16,5% lager middelbaar.14
Gunstige arbeidsmarktuitkomsten van verenigingswerk en occasionele diensten van burger tot burger?
Met de in het Zomerakkoord besliste regeling tot uitwerking van een statuut voor
verenigingswerk enerzijds en occasionele diensten van burger tot burger anderzijds15
wordt een regeling uitgewerkt tot het leveren van prestaties, ofwel ten aanzien van een
vzw of feitelijke vereniging, ofwel ten aanzien van een medeburger.
De terechte vrees leeft dat deze systemen potentieel disruptief kunnen zijn
voor de organisatie van het vrijwilligerswerk. Vrijwilligers kunnen hun rekening gaan
maken en op zoek gaan naar de vereniging die hen het best vergoed voor de prestaties
die ze leveren. Organisaties die aangewezen zijn op echt vrijwilligerswerk dreigen
vrijwilligers te verliezen omdat ze niet in staat zijn om meer te vergoeden dan onkosten
en dus niet kunnen meestappen in de vergoedingslogica tot 6.000 euro per jaar.
13 CD&V gelooft dat burgerzin, wederzijds respect en verantwoordelijkheid waarden zijn die jongeren zich pas echt eigen maken door ze daadwerkelijk te beleven samen met andere jongeren. Daarom wil CD&V tegen 2020 jaarlijks 10.000 jongeren laten deelnemen aan een nieuw uit te werken vrijwillige burgerdienst. Zie hierover: Nieuwe Wij-congrestekst, nr. 1766-1768 en de conceptnota voor nieuwe regelgeving van Peter Van Rompuy ea. betreffende de invoering van een gegarandeerd aanbod van vrijwillige burgerdienst aan elke jongere tussen 18 en 25 jaar (nr. 1078), ingediend in het Vlaams Parlement.14 Resultaten na afloop van de Samenlevingsdienst voor het jaar 2016 - Brusselse Regio.15 Beide regelingen worden bij het afsluiten van deze bijdrage op 4 december 2017 in de schoot van de regering verder besproken.
57Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
Wat zal het effect zijn van deze nieuwe statuten op de aanwervingskansen van
zij die deze activiteiten uitoefenen? Zal deze beweging in het vrijwilligerslandschap en
vrijwillige inzet t.a.v. derden leiden tot een verlies aan de opbouw van ‘soft skills’ die
eigen zijn aan het vrijwilligerswerk? De vriendendienst komt op de tocht te staan.
Gaat het aandeel sollicitanten die zich nog onbaatzuchtig inzetten voor
derden niet teruglopen? Zullen profielen met een sterkte verankering in het echte
vrijwilligerswerk dé gegeerde profielen worden? Hoe gaan werkgevers omgaan met de
‘skills’ en het menselijk kapitaal die blijken uit het verrichten van verenigingswerk en
occasionele diensten van burger tot burger?
Behoort het verrichten van occasionele diensten, zoals het meedelen van een
bijberoep, tot de noodzakelijke gegevens in een sollicitatiegesprek? Aangezien deze
occasionele dienstverrichter-sollicitant geen daden van oneerlijke concurrentie mag
verrichten of eraan meewerken ten opzichte van de werkgever, is het niet ondenkbaar
dat een werkgever wel eens twee keer zou kunnen nadenken vooraleer over te gaan tot
aanwerving
[Ellen Van Grunderbeek is adviseur Pensioenen, Sociale Zaken & Arbeidsrecht bij Ceder,
studiedienst van CD&V.]
Contact: [email protected]
58 Vrijwillig engagement en de arbeidsmarkt in drie vragen
Koen Magerman
Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
‘Schenken’ is in onze publieke cultuur een beetje een archaïsch begrip geworden. Het voelt wat onwennig aan, want schenken is een gift doen en daarbij duikt dan in ons hoofd gemakkelijk het beeld op van de hand die opgehouden wordt. De wereld van de liefdadigheid dus. Recent echter doet het begrip terug opgeld, en dan nog in een context waar we het niet direct zouden verwachten, namelijk de arbeidsrelatie. Om de mogelijkheden daarvan wat in beeld te krijgen is het nodig om een stapje terug te zetten zodat we wat beter kunnen kijken naar beide concepten: de schenking en de arbeidsrelatie. En ik doe dat met mijn juridische bril op.
Het is pas sinds de Franse Revolutie dat het idee dat mensen individuen zijn, dragers
van rechten en plichten (burgers), in staat om op voet van gelijkheid bindende
overeenkomsten met elkaar te sluiten, in het recht ingang vond. Het contractprincipe
ontwikkelde zich in de daaropvolgende twee eeuwen als de overheersende onderstroom
in de maatschappij. Het ‘do et des’, of vrij vertaald ‘ik geef iets om iets terug te krijgen’,
is expliciet, en veelal impliciet, een overheersende motivatie voor ons handelen. De dag
van vandaag vertaalt – of ontspoort – zich dat in het marktdenken en dat marktdenken
dringt in onze neoliberale maatschappij tot in de kleinste kieren door. Het idee om iets
te geven, te schenken, zonder daar een tegenprestatie voor te verwachten, ‘om niet’, ‘zo
maar’… staat haaks op die onderstroom, op het idee dat al ons handelen en onze hele
maatschappij en cultuur in sterke mate drijven op het idee van de wederkerigheid.
Het concept van de vrijblijvende schenking is verdrongen naar de privésfeer,
het gezin, de privérelaties… De aanwezigheid van een emotionele band wordt als
een aanvaardbaar motief beschouwd om een schenking acceptabel en aanvaardbaar
te maken. En zelfs hier kleurt het paradigma van de tegenprestatie dat concept, want
men gaat er van uit dat een schenking dient om een emotionele respons te ontvangen,
of als invulling van een natuurlijke verbintenis. Dus zelfs in de privésfeer krijgen
onbaatzuchtige handelingen een psychologisch etiket en worden ze gejuridiseerd.
59Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
Buiten de privésfeer wordt het concept van de schenking met wantrouwen
benaderd. Er kan maar van een schenking sprake zijn als de wil om te schenken – dus
zonder enige tegenprestatie te verwachten – effectief en formeel bewezen is. De
zogenaamde ‘animus donandi ’ kan nooit vermoed aanwezig te zijn. Als die formele wil
niet kan aangetoond worden kan er ook geen sprake zijn van een schenking. Daarenboven
moeten er ook nog eens aan een aantal geldigheidsvoorwaarden voldaan worden om van
een schenking te kunnen spreken, waardoor de juridische inkapseling compleet is.
In de arbeidsrelatie is de schenking nog een veel moeilijker fenomeen. Het
heeft erg lang geduurd – meer dan een eeuw – voordat het vernieuwende idee van
individuele en gelijkwaardige rechten zich ook in de arbeidsrelatie kon waar maken. De
arbeidsrelatie is trouwens een moeilijke omgeving voor dat idee. In een arbeidsrelatie
staat de persoon die het werk ontvangt – mag uitvoeren – in een ongelijke economische
positie ten overstaan van de persoon die het werk geeft. Het bijzondere daarvan is
dat die ongelijkheid ook nog eens vertaald wordt in een juridische ongelijkheid: de
werknemer is juridisch ondergeschikt aan zijn werkgever. Die dubbele ongelijkheid
was economisch bijzonder voordelig voor de werkgever. De werknemer werd herleid
tot een uitgebuite onderklasse. Om die dubbele ongelijkheid terug in balans te brengen
met de grondrechten van de werknemers, werd door de overheid een uitgebreid arsenaal
van rechten voor de werknemer tot stand gebracht en dit vanaf het einde van de 19de
eeuw tot ongeveer de jaren 60 van de 20ste eeuw. Die rechten zijn gebundeld in wat we
nu het Arbeidsrecht en de Sociale Zekerheid noemen. In wezen hebben werkgever en
werknemer nog de vrijheid om een contract met elkaar aan te gaan en om dat contract
te beëindigen. Al wat zich daar tussenin bevindt is ‘geregeld’ in tal van rechtsbronnen
(wetten, cao’s van allerlei niveau, typische rechtsbronnen zoals het arbeidsreglement).
En zelfs dat aangaan en beëindigen van de overeenkomst moet beantwoorden aan tal
van geldigheids- en vormvoorwaarden.
Het wezen zelf van de arbeidsovereenkomst stoelt op de fundamentele en zelfs
absolute wederkerigheid van de arbeid in ondergeschikt verband met het loon als
tegenprestatie. Beide elementen zijn noodzakelijk om van een arbeidsovereenkomst
te kunnen spreken. Een werknemer die bijvoorbeeld ‘om niet’ zou werken, gratis,
zonder loon, kan niet geacht worden een arbeidsovereenkomst te hebben. Volgens onze
hoogste gerechtsinstantie, het Hof van Cassatie, kan een arbeidsovereenkomst zonder
loon gewoon niet bestaan. Als er geen loon is, is er dus ook geen arbeidsovereenkomst.
En het omgekeerde geldt ook, zonder arbeid in ondergeschikt verband is er geen
recht op loon. En hier komen we al direct bij de kern van het probleem. Het recht staat
zeer wantrouwend ten aanzien van werkgevers die schenkingen of giften zouden doen
aan hun werknemers. Weeral volgens het Hof van Cassatie wordt elke verschuiving van
geld of voordelen van de werkgever richting de werknemer, geacht zijn oorzaak te vinden
60 Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
in de arbeid. Als beloning voor gepresteerde arbeid, of als motivatie voor de toekomstige
arbeid, om dat de werknemer in de toekomst nog beter zou werken. De rechtspraak heeft
daar een wettelijk vermoeden van gemaakt. Alles is loon, punt.
Die discussie lijkt wat theoretisch, maar dat is ze echt niet. Want op loon rusten
zware sociale lasten, zowel de werknemer als de werkgever moeten er sociale bijdragen
op betalen. En nadien moet er nog een flink deel afgedragen worden aan de fiscus. De
zogenaamde spanning tussen het brutoloon en het nettoloon is in ons land een van de
hoogste in de wereld. Op een loon van 100 zal de werkgever gemakkelijk nog eens 50
procent extra moeten betalen via allerhande bijdragen en premies, maar de werknemer
houdt er dikwijls maar een goeie 50 procent aan over.
Dat is dus het lot van het loon. Maar als men een geldbedrag of voordeel kan
geven vanuit de ‘animus donandi’, dus als gift, zonder dat het een tegenprestatie voor
arbeid zou zijn, dan gaat het niet meer om het loonbegrip, waardoor al die bijdragen
en heffingen vervallen. De 100 die de werkgever betaalt zal hem enerzijds niet meer
kosten en zal anderzijds aan de werknemer een stuk meer opbrengen dan de 50 die
de werknemer als loon zou krijgen. Beiden winnen eraan, maar de sociale zekerheid
verliest erbij. De jaren 1960-1970 toonden om die reden dan ook een flinke juridische
armworsteling tussen de werkgevers en de RSZ, tot Cassatie uiteindelijk oordeelde dat
alle betalingen van een werkgever aan zijn werknemers loon zijn.
Men is echter wel niet zo ver gegaan om de schenking of de gift volledig weg
te gommen uit het arbeidsrecht. De rechtspraak aanvaardt nog – als principe – dat een
werkgever een gift of een schenking kan doen aan een werknemer áls hij kan aantonen
dat die schenking louter uit sympathie voor de persoon van de werknemer gebeurt en
niets te maken heeft met zijn arbeid en dat het motief van de werkgever op geen enkele
manier kan opgevat worden als een of andere tegenprestatie voor arbeid. De geleverde
arbeid, maar ook de nog te verwachten arbeid. Zo een bewijs aandragen is dan ook een
harde dobber. De RSZ is zelfs nog strenger en enkel voor een beperkt aantal situaties
aanvaardt die nog een gift.
De facto is de gift in de arbeidsrelatie dan ook een eerder excentrieke
uitzondering. Dat is niet louter een juridisch gegeven, er is ook een morele dimensie.
Werknemers hebben rechten, rechten op een loon, voordelen, arbeidsvoorwaarden,
voorgeschreven behandelingen… Giften behoren tot de wereld van de vrijblijvendheid,
van het gegeven dat het net geen rechten zijn. En dat wordt dan ook direct geassocieerd
met liefdadigheid. En dat concept hoort niet meer thuis in deze tijd. Werknemers zijn
dus omringd en ondersteund door een heel bouwwerk van rechten. En de achterliggende
filosofie daarvan is dat ze de bescherming van die werknemers tot doel hebben.
61Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
Die doelstelling is radicaal en heeft dan ook bepaalde ingrijpende consequenties.
Zo is het verboden dat een werknemer eenzijdig ‘afstand’ doet van zijn rechten ten
voordele van de werkgever. Bijvoorbeeld: een werknemer heeft recht op een bepaald
minimumloon, of een indexering van zijn loon of een eindejaarspremie… en zegt
tegen zijn werkgever: “Bedankt, maar ik heb die niet nodig, hou die eindejaarspremie
maar”, of, “ik moet die indexering en dat loon niet hebben, ik ben content met minder.”
De afstand van rechten kan je dus beschouwen als de schenking van de werknemer
aan de werkgever. Het Hof van Cassatie besliste dat zo een afstand van een recht niet
alleen onwettig is, maar ook nietig. Dat ze dus geacht wordt niet te bestaan. En dat de
werkgever nadien – normaal als de werknemer uit dienst is – toch nog gedwongen zou
kunnen worden om die bedragen te betalen waar de werknemer eerder afstand van heeft
gedaan, geschonken heeft. We komen zo tot de wat merkwaardige vaststelling dat de
werknemer, anno 2017, nog tegen zichzelf beschermd moet worden, waardoor hij dus
eigenlijk gedeeltelijk wilsonbekwaam is binnen zijn arbeidsrelatie.
De nietigheid van zo een afstand van recht heeft wel logica. De werknemer staat
niet alleen onder het uitdrukkelijk gezag van de werkgever, maar is er ook economisch
en psychologisch afhankelijk van. Via de zogenaamde functioneringsgesprekken,
beoordelingen, evaluaties… die aan de lopende band gebeuren, wordt over zijn inkomen
(loonevolutie) en toekomst (carrière) beslist. Die psychologische druk is permanent
aanwezig. Binnen zo een afhankelijke context kan dan ook terecht de vraag gesteld
worden of een werknemer nog wel over een echte vrije wil beschikt.
Daar komt nog een dimensie bij. De werkgever wordt ook door de wet verplicht
om de rechten van de werknemers te respecteren. Doet hij dat niet, dan hangen er
strafsancties voor hem in de lucht. Dat brengt ons dan bij de voorlopige vaststelling dat
het idee van schenkingen en giften binnen de arbeidsrelatie een zeldzaam fenomeen
zijn, als ze al niet als nietig en illegaal moeten beschouwd worden. Schenkingen gedijen
in een sfeer van vrijheid en vrijblijvendheid. En die twee begrippen zijn gewoon
wezensvreemd aan de arbeidsrelatie. En laten we wel wezen, dat is maar goed ook.
Het idee dat de laatste tijd echter opduikt, is de vraag of werknemers niet aan
elkaar kunnen schenken. Tot nog was vooral de verticale schenking – van werkgever
naar werknemer en omgekeerd – het voorwerp van discussie en regeling. Maar nu duikt
ook de horizontale schenking als idee op. De schenking van werknemer aan werknemer,
tussen de gelijken.
Het is een aantrekkelijk idee, maar worstelt toch met de fundamenten van het
arbeidsrecht. Elke werknemer heeft namelijk eigen individuele rechten, die gaan van de
62 Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
werkgever naar de werknemer en zijn juridisch gebetonneerd, zoals ik hoger uiteengezet
heb. Een schenking van een van die rechten aan een collega-werknemer houdt in dat hij
daarvoor verplicht langs zijn werkgever moet passeren. Het komt er op neer dat hij dan
eigenlijk tegen zijn werkgever zegt: “Ik moet die premie, dat verlof, dat overloon… niet
hebben, maar geef het aan mijn collega, want die kan het beter gebruiken.” Een schenking
van een loongedeelte of loonvoordeel kan dus enkel plaatsvinden als de werknemer er
eerst afstand van doet ten aanzien van zijn werkgever, om dan aan zijn werkgever te
vragen het voordeel aan iemand anders te geven. Zoals we hierboven al gezien hebben,
is dat juridisch een onmogelijke zaak. Ze is niet alleen nietig, maar de werkgever maakt
ook inbreuk op de wetgeving en is straf baar.
Je zou het natuurlijk anders kunnen aanpakken en enkel de schenking doen
wanneer het voordeel al in het vermogen van de werknemer is opgenomen, al uitbetaald
is dus. Dat is dan ook enkel maar mogelijk voor geldbedragen en enkel voor het
uitbetaalde netto gedeelte ervan.
Waar men bij dit soort schenkingen over spreekt zijn echter verlofdagen,
onder hun verschillende gedaanteverschijningen. Een dergelijke schenking kan enkel
via de werkgever gebeuren. En als het zou gaan om voordelen die je via de sociale
zekerheid krijgt – bv. ouderschapsverlof, zwangerschapsverlof, jaarlijkse vakantie – is
een schenking ook volstrekt onmogelijk. Die rechten zijn namelijk gekoppeld aan het
individu van de werknemer. Je zou daar enkel verandering kunnen in brengen door aan
de wetgeving te sleutelen, zoals dat al op een bescheiden wijze in de recente wet van
minister Peeters is gebeurd (voor een stukje van het arbeidsrecht).
Moeten we het idee dan maar opgeven? Zeggen dat het een leuke gedachte was
en overgaan tot de orde van de dag? Dat zou te pessimistisch zijn. Er is wel degelijk iets
mogelijk, maar dat vergt een portie inventiviteit en een stevig inzicht in de mechanismen
van de arbeidsrelaties, zowel op het vlak van de HR als op juridisch vlak.
Ik heb tot nog toe geprobeerd duidelijk te maken hoe de arbeidsrelatie in hoge mate
juridisch georganiseerd is in bundels van rechten (voor de werknemer) en plichten (voor
de werkgever) en wat het grote belang daarvan is. Het is echt niet aangewezen om daar
te gaan aan morrelen. De neoliberale ideologie is dan wel in diskrediet, maar de roep om
deregulering blijft onverminderd bestaan. Niet in de laatste plaats daarbij – ongewild –
geholpen door het verouderde stelsel van regels en voorschriften. De wetgeving dateert
van het midden van de vorige eeuw en is in belangrijke mate niet meer aangepast aan de
huidige werkomstandigheden. Het is als een uitgewoond huis en wordt in toenemende
mate genegeerd. Maar dat is stof voor een ander artikel.
63Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
We gaan aan de slag met het materiaal dat juridisch bewerkelijk is. Als we kijken
naar de concrete invulling van een arbeidsrelatie, merken we dat die niet alleen bestaat
uit (minimum)rechten voor de werknemers, dus uit die elementen die de werkgever
wel verplicht is om ze toe te kennen, elementen waar hij in principe niet onderuit kan,
maar ook uit zogenaamde bijkomende arbeidsvoorwaarden. Een klassiek voorbeeld
zijn de lonen. Het komt veel voor dat een bedrijf zijn werknemers meer betaalt dan wat
voorgeschreven wordt door de barema’s van de cao’s. Of dat er een extra jaarpremie
wordt toegekend, naast de eindejaarspremie, of een vorm van variabel loon bovenop
het vaste loon, enz. En dat geldt ook voor de niet-geldelijke voordelen, bijvoorbeeld dat
een bedrijf meer verlofdagen toekent dan het wettelijk aantal van twintig, voordelen in
natura geeft zoals de bedrijfswagens, de laptops, smartphones…
Dat zijn allemaal extra’s en in het professionele milieu worden dat dan ook de
extralegale voordelen genoemd. Ze zijn extralegaal, omdat ze toegekend worden boven
op wat de wetten en de cao’s voorschrijven. Ze zijn dan weer niet zo vrijblijvend dat ze
als echte schenkingen (van de werkgever) mogen aanzien worden. En ze zijn allemaal
tegenprestatie voor arbeid. Ze worden allemaal beschermd door de wetgeving van
het arbeidsrecht. Wat we hierboven gezegd hebben in verband met de nietigheid van
afstand van die voordelen geldt dus ook hier.
Maar de toekenning ervan wordt niet opgelegd door een rechtsbron boven de
werkgever. Ze ontstaan door de werkgever zelf, hij creëert er de rechtsbron van, hetzij
door een bedrijfs-cao, een individuele arbeidsovereenkomst of zelfs door een ‘gebruik’
(dat ook een rechtsbron is met eigen regels). Ik noem dat dan een ‘interne rechtsbron’, als
onderscheid met de ‘externe rechtsbronnen’ zoals de wetten en cao’s die de werkgever
moet ondergaan. De werkgever kan die interne rechtsbron aanpassen. Daar zijn uiteraard
ook regels voor en hij zal er het akkoord van de werknemers voor nodig hebben, maar het
is mogelijk.
De kunst bestaat er dan in om een deel van die extralegale voordelen los te
koppelen van de individuele persoon van de werknemer en de waarde ervan (de
kostprijs ervan voor de werkgever) onder te brengen in een intern ‘bedrijfsfonds’. Vanuit
dat ‘bedrijfsfonds’ krijgt elke werknemer een ‘budget’ aan de hand waarvan hij op
bepaalde tijdstippen voordelen voor zichzelf kan kiezen. Of hij kan er ook voor kiezen
een deel van zijn budget te storten in het budget van een collega. Die collega kan er meer
voordelen mee kiezen, dan wat oorspronkelijk mogelijk zou geweest zijn met zijn eigen
individuele budget. Op die manier kunnen we een echte schenking van extralegale
voordelen organiseren tussen de werknemers. En perfect legaal.
64 Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
De beschrijving van de werkwijze die ik hier geef is natuurlijk erg kort door
de bocht, maar het is enkel de bedoeling het concept ervan mee te geven. Om aan te
tonen dat het wel degelijk mogelijk is, maar niet gemakkelijk. In de realiteit vergt dit
een stevige en doordachte nieuwe architectuur van het bedrijfseigen loonsysteem, alle
voordelen inbegrepen (in het vakjargon: de ‘total reward ’). Die nieuwe architectuur is
zowel juridisch als HT-matig en de werknemers zelf spelen er een centrale rol in. Het
idee van de schenking, om niet, zomaar, met de echte wil om te schenken… staat of valt
natuurlijk met de mate waarin de werknemer ook in hart en ziel vrij is om dit al of niet
te doen.
De werkgever kan dan ook enkel maar het kader – juridisch en qua HR – creëren
om dit mogelijk te maken. Het is aan de werknemer om vrij te beslissen of hij al dan niet
in dat kader stapt én om vrij te beslissen of hij al dan niet een deel van zijn budget aan een
collega schenkt. Elke mogelijke effectieve of psychologische druk vanwege de werkgever,
of zelfs collega’s, moet uitgesloten zijn, via effectieve procedures en op maat gemaakte
contracten. Pas binnen die voorwaarden kunnen we spreken van een daadwerkelijke
schenking binnen de arbeidsrelatie. Moeilijk, maar zeker niet onmogelijk.
[Koen Magerman is zaakvoerder van Magerman Raad&Advies GCV en
plaatsvervangend raadsheer in Sociale Zaken bij het Arbeidshof te Antwerpen.]
Contact: [email protected]
65Arbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?
In zijn analyse bekijkt Magerman hoe rechten opgebouwd bij de werkgever
kunnen overgaan van de ene werknemer naar de andere. Het gaat dus over de
arbeidsrechtelijke situatie. Maar hoe zit het met rechten die de werknemer opbouwt in
de sociale zekerheid? Er is een groot verschil tussen de beginsituatie bij het ontstaan
van de sociale zekerheid en de situatie vandaag. Toen er van een verplichte sociale
zekerheid nog geen sprake was, was welbegrepen spontane solidariteit de basis van
de ‘informele’ sociale zekerheid. Werknemers droegen een deel van hun loon bij om
collega’s die ze kenden en aan wie een ongeval of een ander sociaal risico overkwam, te
steunen. Naarmate de sociale zekerheid volwassen en verplicht werd, werd bijdragen
een plicht en een financiële compensatie een recht. Het systeem werd onpersoonlijk
en de solidariteitselementen kwamen terecht in het sociale zekerheidssysteem,
bijvoorbeeld door bij te dragen naar draagkracht, door minimumuitkeringen, plafonds
in de uitkeringen, enzovoort. Het besef dat je bijdraagt aan het opvangen van moeilijke
situaties bij collega’s of kennissen is vervangen door een gevoel dat je bijdraagt aan
de financiering van een overheidssysteem. Weinigen maken nog een verschil tussen
bijdragen en belastingen.
In ieder geval, bij de overgang van een spontaan naar een wettelijk verplicht
sociale zekerheidssysteem is de band met de (noden van de) andere gaandeweg vervangen
Respons: Bart Ooghe
Een beetje extra
Koen Magerman fileert op de hem gebruikelijke manier de juridische historiek en techniek, om ertoe te komen dat het binnen de bestaande regelgeving denkbaar is om schenkingen tussen werknemers via de werkgever te organiseren. HR-ingenieurs zoals Koen Magerman beoefenen een vaak onderschat ambacht, dat weliswaar de nodige frustratie opwekt bij regelgevers en ambtenaren. Creativiteit zien zij als het zagen aan de poten van een nochtans goed opgezette juridische constructie die erop gericht is iedereen gelijk te behandelen en te erkennen in zijn rechten. Een zeer begrijpelijke frustratie, want als je iets wil regelen, ook als politicus, dan wil je dat het voor de eeuwigheid geregeld is. Je bouwt geen huis om het zelf nog gerenoveerd te zien worden. Foei, Koen! (knipoog).
66 Een beetje extra
door een verzekering voor zichzelf. We dragen wel bij aan de solidariteit, maar in het
terugkrijgen van de sociale zekerheid komt alleen de bijdrager in beeld. Dat kan raar
klinken, want de bijdragen financieren natuurlijk ook de uitkeringen van anderen. Maar
wat ik bedoel is dat de uitkering quasi uitsluitend terecht komt bij de verzekerde zelf.
Nog meer dan private verzekeringen in zekere zin. In de sociale zekerheid zijn er immers
slechts zeer beperkte vormen van rechten die opgebouwd kunnen worden voor anderen.
Als voorbeelden kunnen het overlevingspensioen en de toegang tot gezondheidszorgen
voor gezinsleden zonder beroepsactiviteit worden genoemd. Bij private verzekeringen
is het daarentegen geen enkel probleem dat de verzekeringnemer en de begunstigde
twee verschillende personen zijn. Het is daar zelfs mogelijk om verzekeringsnemer,
verzekerde en begunstigde verschillende personen te laten zijn, bijvoorbeeld de
grootvader die een verzekering financiert die bij het overlijden van zijn dochter een
uitkering laat toekomen bij zijn kleinkind. Een ander belangrijk onderscheid en het
voorwerp van deze bijdrage, is de keuzevrijheid die men heeft en die de opgebouwde
rechten als een ‘geschenk’ kan doen kwalificeren. In de sociale zekerheid heb je niet te
kiezen wie de begunstigde is van de rechten die je opbouwt. De regels leggen vast wie in
welk geval de begunstigde is. In private verzekeringen is de vrijheid bijna totaal. Je kan
op die manier rechten ‘schenken’ aan wie je wilt.
De sociale zekerheid zoals wij ze kennen laat dus geen ruimte om de opgebouwde
rechten in te zetten om iemand naar keuze een plezier te doen. Of toch? Een interessante
case in dat verband is het palliatief verlof. In tegenstelling tot het thematisch zorgverlof
of het tijdskrediet met als motief zorg die alleen kunnen worden genomen voor een
gezins- of familielid, kan het palliatief verlof worden gevraagd voor de bijstand aan
eender welke patiënt waarvoor geattesteerd wordt dat hij uw bijstand nodig heeft. Uw
tante, uw beste vriend, uw buurvrouw die een kinderloze weduwe is, een collega met
wie u al jaren goed opschiet: palliatief verlof wordt u toegestaan om hen bij te staan en u
krijgt er een uitkering voor. Het is een van de weinige situaties waarin u uw rechten kan
inzetten voor een persoon naar keuze. Op voorwaarde dat hij of zij palliatief is uiteraard.
Maar het palliatief verlof is hier de uitzondering die de regel bevestigt. Voor veel meer
vrijwillige solidariteit dan dat is in onze sociale zekerheid geen plaats gemaakt.
De hamvraag is nu hoe erg dit is. Moeten de institutionele arbeidsrechtelijke en
sociale zekerheidsrechtelijke rechten kunnen worden gedeeld met anderen? Moeten we
een soort ‘zelf beschikking’ krijgen over onze opgebouwde rechten?
Er zijn twee belangrijke tegenargumenten. Het eerste is het vaakst gehoorde:
indien er nood is aan een bepaald verlof of een bepaalde uitkering voor een zeker risico,
dan is het aan de wetgever en de sociale zekerheid om daarin te voorzien. Je moet
67Een beetje extra
daarvoor niet gaan bedelen bij anderen. Dat argument snijdt eigenlijk alleen hout
indien de hoeveelheid sociale behoeften vast en beheersbaar is, indien de publieke
middelen volstaan om alle mogelijke huidige en toekomstige sociale noden op te
vangen. De realiteit is dat dit nooit het geval zal zijn. Sociale behoeften zijn dynamisch
in de tijd en heel individueel. In ieder net zitten mazen waar mensen door kunnen
glippen. Moeten we het dan onmogelijk maken dat mensen elkaar helpen omdat het de
verantwoordelijkheid is van ‘het systeem’? Dat lijkt mij een erg gevaarlijke weg.
Een ander argument is minder vaak gehoord, maar mijns inziens relevanter. Stel
dat iedere werknemer vrij zou kunnen beschikken over zijn opgebouwde rechten en
deze naar eigen goeddunken inzetten voor de medemensen die hij uitkiest. De vrijheid
in het systeem zou sterk toenemen en het gevoel van controle door de werknemer zou
toenemen. Hij zou allicht tevredener zijn over de impact die hij heeft. Misschien zou
de betrokkene zelfs bereid zijn meer bij te dragen en meer solidair te zijn indien hij
zelf mee kon beslissen waar het geld terechtkwam. Een dergelijk systeem zou echter
leiden tot willekeur. Er zou een groep achterblijven van mensen die, omdat ze niemand
kennen, omdat ze misschien minder sympathiek zijn, omdat hun probleem minder
media-aandacht krijgt, om welke andere reden dan ook, geen enkele bescherming meer
zou genieten. De solidariteit met de zwaksten zou met andere woorden ten dele uit het
systeem verdwijnen. Of het zou toch minstens afhangen van de wil van de individuele
bijdragers. Dat lijkt mij het belangrijkste argument om de keuzevrijheid in de publieke
sociale zekerheid sterk te beperken.
Wil dat nu zeggen dat er in de sociale zekerheid of in het arbeidsrecht helemaal
geen plaats mag zijn voor spontane solidariteit? Nee, dat is een houding die vergelijkbaar
is met die van de Farizeeërs die Jezus verboden op de sabbat te genezen. Zijn antwoord
was duidelijk: “Wie van jullie die maar één schaap heeft, zal dat niet grijpen om het uit
een kuil te halen, ook wanneer het op sabbat daarin is gevallen?” (Mt, 12:11). Als er zich
een nood stelt en mensen wensen elkaar te helpen, is er dan geen meer pragmatische
opstelling nodig dan die van ideologen die zullen wijzen op het belang van de
constructieprincipes van de sociale wetgeving? In die context moet de mogelijkheid ook
gezien worden die gecreëerd is door de artikelen 40 tot 49 van de wet van 5 maart 2017
betreffende werkbaar en wendbaar werk om toe te laten dat werknemers aan collega’s
met een ziek kind verlofdagen schenken.
Het belang van deze openingen naar intermenselijke solidariteit in de sociale
wetgeving ligt vooral in de symbolische boodschap die ermee gegeven wordt. Een
boodschap dat solidariteit nog wat meer mag zijn dan het zo belangrijke wettelijke
systeem van sociale zekerheid. Het is dezelfde boodschap die ook gegeven wordt door de
68 Een beetje extra
fiscale aftrekbaarheid van giften. Dat is de overheid die zegt: “wij doen het maximale om
de hele bevolking een hoge sociale bescherming te garanderen, maar dat zal nooit genoeg
zijn.” Dus, om in de kerstsfeer te blijven: hou u vooral niet in om zelf een beetje extra te
doen voor je medemens. Niemand zal daar slechter van worden. Zeker niet de sociale
zekerheid.
[Bart Ooghe is directeur Werk, Arbeidsrecht & Competitiviteit op het kabinet van
vicepremier Kris Peeters. Hij schrijft deze respons in eigen naam.]
Contact: [email protected]
69Een beetje extra
70 Een beetje extra
Julie Ryngaert
Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn al deze technieken baanbrekend. Vanuit
menselijk en ethisch oogpunt is de zaak genuanceerder. Voor sommigen vormen de
technieken van medisch begeleide voortplanting de enige optie om kinderen te krijgen.
Als hun diepmenselijke kinderwens daadwerkelijk in vervulling gaat, is dit voor hen
een zegen. Een geschenk. Maar de vruchtbaarheidswetenschap heeft ook veel mensen
ongelukkig gemaakt. Zelfs de meest geavanceerde voortplantingsbehandelingen zijn
immers geen garantie op succes. Getuigenissen van ongewenst kinderloze wensouder(s)
illustreren hoe pijnlijk en hartverscheurend een onvervulde kinderwens kan zijn. Dan
is er het kind. Vaak wordt het onderbelicht of zelfs vergeten in het vruchtbaarheids- of
voortplantingsverhaal. Het gaat aanvankelijk om een miniscule vrucht, soms al een
embryo, die uiteindelijk uitgroeit tot een kind, een minderjarige. Er is niemand die
eraan twijfelt dat deze kinderen een gezellige en warme thuis (zullen) hebben.
Maar de voortplantingswetenschap gaat om veel meer dan het schenken van een
kind aan wensouders. Zo’n beslissing heeft een enorme impact op het kind dat geboren
Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Inleiding. Een kind als geschenk maakt van het kind nog geen geschenk
Zeggen dat de vruchtbaarheidswetenschap veel kan is een understatement. De medische voortplantingstechnieken om een kind te krijgen, nemen aanzienlijk toe. Het gaat al lang niet meer alleen om IVF. Ook zaad- en eiceldonatie, draagmoederschap en draagmoedertransplantatie zijn mogelijk. Internationaal wordt de ene doorbraak na de andere geforceerd. Zo werden in Mexico en Oekraïne de twee eerste kinderen uit genetisch materiaal van een vader en twee moeders (door een samensmelting van 2 eicellen) geboren. Chinese en Amerikaanse wetenschappers slaagden er recent nog in om een gemanipuleerd menselijk embryo te creëren.
71Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
wordt. Naast een diepmenselijke kinderwens staat ook een diepmenselijk verzoek
tot afstammingsinformatie. Voor donorkinderen kan het van groot belang zijn om
te (kunnen) achterhalen van wie zij genetisch afstammen. Alleen is dit in België niet
mogelijk. Donoren blijven anoniem. De huidige wetgeving houdt geen rekening met
dat begrijpbare verzoek tot afstammingsinformatie. Ze werd uitsluitend op maat van de
wensouders en donoren gemaakt. Dat de wetenschap in staat stelt om ouders een kind
te schenken, dat wensouders die hun kinderwens in vervulling zien gaan het kind als
geschenk ervaren, mag van het kind nog geen geschenk maken. Hoe je het draait of keert,
een geschenk blijft een object. Kinderen louter tot geschenk herleiden, houdt het gevaar
in dat we hen onvoldoende ernstig nemen. Kinderen zijn geen rechtsobject, maar wel
een rechtssubject met eigen rechten en plichten. Hoewel het VN-kinderrechtenverdrag
reeds in 1989 duidelijk maakte dat een kind een volwaardig rechtssubject met eigen
rechten (dus ook het recht op afstammingsinformatie zoals vervat in artikel 7 van dat
verdrag) en plichten is, maakt België daar nog steeds geen prioriteit van. Zelfs de meest
geavanceerde vruchtbaarheidstechnieken kunnen dus hopeloos achterop hinken.
Het Kinderrechtencommissariaat bracht over het recht op afstamming-
informatie en origine van kinderen een aantal adviezen uit.1 In deze bijdrage willen
we de voornaamste aandachtspunten bundelen over het recht van het kind op
afstammingsinformatie bij het gebruik van donormateriaal bij medisch begeleide
voortplantingstechnieken. We hameren sterk op het belang van de waarborgen
van artikel 7 van het Kinderrechtenverdrag bij het opheffen van donoranonimiteit.
Daarnaast gaan we dieper in op een aantal andere elementen die van belang zijn in het
debat rond afstammingsvragen.
Wie ben ik?
Donorkind zoekt vader
“Ik ben Elias, ik ben een donorkind en heb geen vader. Ik ben 11 jaar en heb al veel gezocht
naar mijn papa, maar zonder resultaat. Ik las dat het in België bijna onmogelijk is om je
donorvader te leren kennen. Is het mijn recht om mijn vader te kennen?”
Elias is op zoek naar zijn vader en hij is niet alleen. Uit het klachtenonderzoek van
het Kinderrechtencommissariaat blijkt hoe belangrijk het is te willen weten van wie je
afstamt. Deze vragen duiken op bij jongeren die verwekt zijn via anoniem donorschap,
1 Zie bijvoorbeeld de volgende adviezen van het Kinderrechtencommissariaat: ‘Discreet bevallen’ (2008-2009, nr. 2), ‘Verzoekschrift legaliteit adopties uit anonieme bevalling Frankrijk’ (2010-2011, nr. 6), ‘Discreet bevallen met informatiewaarborgen voor het kind?’ (2012-2013, nr. 4), ‘Gedwongen adopties vanuit kinderrechtenperspectief’ (2014-2015, nr. 13) en ‘Alles in het teken van recht op afstammingsinformatie’ (2014-2015, nr. 16). Ze zijn te raadplegen op www.kinderrechtencommissariaat.be/adviezen_en_standpunten.
72 Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
die te vondeling zijn gelegd, van wie de moeder anoniem beviel in Frankrijk, bij jongeren
die geadopteerd werden of via een draagmoeder ter wereld zijn gekomen. Deze kinderen
hebben een biologische én sociale realiteit. Ook al is het sociale aspect voor de meesten
onder hen het belangrijkst, toch hebben zij te maken met een dubbele loyaliteit. “Die
bijten elkaar niet, maar vervangen elkaar ook niet.” 2
Adoptiekind zoekt moeder
“De grond zakte gisteren onder mijn voeten weg toen ik het nieuws vernam van de
frauduleuze adoptiepraktijken in Sri Lanka. De vrouw die ik vier jaar geleden ontmoette,
is misschien helemaal niet mijn biologische moeder. Ik ben weer bij af, ik moet opnieuw
gaan zoeken, opnieuw alle emoties ondergaan, opnieuw een moeilijke reis ondernemen
(letterlijk en figuurlijk). En dat allemaal om misschien te weten te komen dat mijn hele
leven een leugen is. En ook voor mijn adoptieouders. Misschien zijn zij van bij het begin
bedrogen geweest.”
Ook wensouders die ons contacteren, denken meer en meer na over de
rechtspositie van kinderen, wat een positieve evolutie is.
Draagmoeder versus rechten van het kind
Een moeder van drie kinderen mailt ons. Ze wil graag draagmoeder zijn voor een
bevriend homokoppel. De eicel zou van een vriendin komen, de zaadcel van een van de
wensvaders. Na de geboorte wil het bevriende koppel het kindje adopteren. Ze vraagt
ons of dat juridisch haalbaar is en of er obstakels zijn vanuit de rechten van het kind. Wij
kunnen geen eenvormig en helder antwoord geven omdat draagmoederschap in België
niet wettelijk geregeld is. Dat leidt tot rechtsonzekerheid en is niet in het belang van het
kind.
Op zoek naar een niet-anonieme donor
“Ik ben moeder van een donorkind. Ik vind het belangrijk dat mijn zoon kan weten van
waar hij komt. Ik vind dit een fundamenteel kinderrecht dat België niet realiseert. Ik wil
heel graag iets doen om die wet veranderen zodat hij de informatie krijgt waarop hij
recht heeft. Weet u soms welke stappen ik kan zetten om ervoor te zorgen dat mijn kind de
informatie krijgt waarop hij recht heeft?”
2 Citaat van Ties van der Meer, voorzitter van Stichting Donorkind in Nederland. Zie A. Barendsen en L. Bosch, ‘Afstammen van twee moeders’, Right, maart 2013, pp. 16-17.
73Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Kinderrechten als referentiekader
Kind als rechtsubject
Kinderen zijn er altijd en overal geweest, maar werden evenwel niet steeds op
dezelfde wijze bekeken.3 De voorbije decennia vond een belangrijke verschuiving
plaats binnen de status van het kind. Het kind evolueerde van een onmondig, nog
niet-volwassen en kwetsbaar rechtsobject naar een autonoom en
zelf beschikkend rechtssubject met eigen rechten en plichten.4 Waar voorheen het
kwetsbaarheidsparadigma en de daaruit voortvloeiende nood aan bescherming een
exclusieve en prominente plaats innam bij het mensbeeld van het kind, zijn autonomie
en actorschap (‘agency’) de nieuwe begrippen in het kinderrechtendiscours.
De synthese van beide paradigma’s werd uiteindelijk geïncorporeerd in het VN-
Kinderrechtenverdrag. Het verdrag beschouwt het kind niet uitsluitend als een object
van zorg en bescherming, maar ook als een volwaardig rechtssubject, een drager van
rechten.5 Het kind is een mens én een mens in wording. Het is belangrijk om beide
elementen een volwaardige en gelijkwaardige plek te geven in ons doen en denken over
kinderen.
Recht op afstammingsinformatie
Het Kinderrechtenverdrag bevat verschillende bepalingen die invulling geven aan
het recht van elk kind om zijn afstamming te kennen. Centraal staat artikel 7 van het
Kinderrechtenverdrag. Het wordt verder ondersteund door het recht van het kind om
zijn of haar identiteit te behouden (art. 8 Kinderrechtenverdrag), het recht op het zoeken
en verkrijgen van informatie (art. 13 Kinderrechtenverdrag) en het recht op eerbied voor
het privé- en gezinsleven van het kind (art. 16 Kinderrechtenverdrag).
3 E. Verhellen, ‘Een inleiding tot het Verdrag inzake de Rechten van het Kind’, in W. Vandenhole (ed.), Kinderrechten in België, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 18.4 Ibid., 18-24; E.Verhellen, Verdrag inzake de rechten van het kind: achtergronden, motieven, strategieën, hoofdlijnen, Leuven, Garant, 2000, 31; P. Veerman, The Rights of the Child and the Changing Image of Childhood, Dordrecht, Nijhoff, 1992, 396; D. Reynaert, ‘Van een Rechtspositioneel vertoog naar een relationeel vertoog over bekwaamheid’, TJK 2007/1, 9.5 W.Vandenhole, ‘De versterking van de rechtspositie van kinderen en de uitbouw van een kinderrechteninstrumentarium (1989-2009)’, in D. Reynaert, R. Roose, W. Vandenhole en K. Vlieghe (eds.), Kinderrechten: springplank of struikelblok? Naar een kritische benadering van kinderrechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2011, 20.
74 Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Artikel 7 van het Kinderrechtenverdrag luidt als volgt: “The child shall be
registered immediately after birth and shall have the right from birth to a name, the right
to acquire a nationality, and, as far as possible, the right to know and be cared for by his
or her parents.” Elk kind heeft met andere woorden het recht om “in de mate van het
mogelijke” zijn of haar ‘ouders’ te kennen.
Over de interpretatie van dit artikel, meer bepaald over de term ‘ouders’, is al
veel inkt gevloeid. Sommige auteurs reduceren de ouderrol tot de personen die het kind
opvoeden of hebben opgevoed, wat niet steeds de biologische ouders zijn.6 Anderen
hertalen dit artikel als: “elk kind heeft het recht op kennis van zijn identiteit en daartoe
behoort niet alleen dat het kind mag vernemen dat het een juridische status heeft die niet
overeenstemt met de genetische waarheid, maar ook dat het, indien het kind dat op prijs
stelt, mag weten van wie het daadwerkelijk afstamt”. 7
Als Kinderrechtencommissariaat baseren we ons op de voorbereidende werken
(‘travaux préparatoires’) van het Kinderrechtenverdrag en de quasi-rechtspraak van het
VN-Kinderrechtencomité. Deze maken duidelijk dat de term ‘ouders’ ruim moet worden
geïnterpreerd.8 Dat zowel juridische, sociale en biologische ouders er onder kunnen
vallen. De voorbereidende werken van het Kinderrechtenverdrag leren ons dat artikel 7
van het Kinderrechtenverdrag werd toegevoegd om kinderen de mogelijkheid te bieden
om hun persoonlijkheid en identiteit te ontwikkelen en dat het recht van het kind om
zijn ouders te kennen essentieel is voor de psychologische stabiliteit.9 Zoals hogerop
vermeld, leren ervaringen van kinderen en jongeren ons dat elk van de ouders – zowel
sociaal, biologisch, juridisch – een belangrijke invloed heeft op de identiteitsvorming
van het kind en dat het ontbreken van informatie over de biologische ouder soms
psychologische schade aan het kind toebrengt. Op basis hiervan zou het vreemd zijn om
het concept ‘ouders’ uitsluitend te reduceren tot sociaal-educatieve ouders.
Ook het VN-Kinderrechtencomité reikt een aantal kapstokken aan om ervan
uit te gaan dat het kind recht op afstammingsinformatie en origine heeft. Zo blijkt uit
de slotopmerkingen die het Kinderrechtencomité formuleerde ten opzichte van een
aantal landen dat het in het kader van adoptie onder ‘ouders’ minstens de biologische
6 F. Granet, ‘L’enfant conçu par procréation médicalement assistée et les projects de loi sur la bioéthique’, in Mélanges à la mémoire de D. Huet-Weiller. Droit des personnes et de la famille, Parijs, L.G.D.J., 1994, p. 219; G. Pennings en hoofden van de fertiliteitscentra, ‘Een recht dat nooit absoluut is’, De Standaard, 21 mei 2015.7 IA. Van der Linden en P. Vlaardingerbroek, ‘De kansen en risico’s van adoptie’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 25 (2003), nr. 5, pp. 104-112.8 Voor een uitgebreide interpretatie van deze bronnen, zie L. PLuym, ‘Het recht van het kind om zijn ouders te kennen (art. 7.1 IVRK) na heterologe medisch begeleide voortplanting, adoptie en draagmoederschap in België’, Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, 13 (2012), nr. 1, pp. 5-22.9 S. Detrick, The United Nations Convention on the Right of the Child: A guide to the travaux préparatoires, Den Haag, Martinus Nijhoff Publishers, 1992.
75Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
ouders verstaat10 en dat in het geval van donorconceptie het kind ook het recht heeft
om zijn genetische ouders te kennen.11 Het Kinderrechtencomité is ook bezorgd over
nationale wetgeving die informatie achterhoudt voor kinderen die geboren werden
uit donorconceptie of die aan moeders toelaat anoniem te bevallen van een kind.12 Het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens lijkt deze interpretatie bij te treden door
te oordelen dat de biologische band tot de harde kern van de identiteit van ouders en
kinderen behoort.13
Wat de term ‘voor zover mogelijk’ betreft, menen wij dat er slechts
uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn die het recht om zijn ouders te kennen
onmogelijk maken of kunnen beperken. Dit strookt met het algemene discours
rond mensenrechtenbeperkingen, namelijk dat beperkingen op mensenrechten
uitzonderingen zijn en dus beperkt moeten worden uitgelegd. Omwille van het
voorwerp en het doel van het Kinderrechtenverdrag, gaan wij ervan uit dat een kind dit
recht heeft, tenzij de realisatie van het recht absoluut onmogelijk is. Het tweede lid van
artikel 7 van het Kinderrechtenverdrag vermeldt dat verdragsstaten de in het eerste lid
genoemde rechten dienen te garanderen. Hoewel het tweede lid een zekere beleidsruimte
aan de verdragstaten laat, betekent dit nog niet dat overheden de mogelijkheden voor
kinderen om hun ‘oorsprong’ te achterhalen, mogen uitsluiten of negeren. De rechtsleer
en de quasi-rechtspraak van het VN-Kinderrechtencomité maken alvast duidelijk dat
het gebrek aan informatie niet door staten kan gecreëerd worden.14 Dit staat haaks op
het huidige Belgische beleid, zoals vertaald in de wet van 6 juli 2007 betreffende de
medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en
gameten (hierna MBV-wet).15
10 Kinderrechtencomité, ‘Concluding Observations’ (Czech Republic, 2011), UN Doc. CRC/C/CZE/ CO/3-4, §§8-9; ‘Concluding Observations’ (Kazakhstan, 2003), UN Doc. CRC/C/15/Add. 213, §§45-46.11 Kinderrechtencomité, ‘Concluding Observations’ (Swiss, 2002), UN Doc. CRC/C/15 Add.183, §§28-29; ‘Concluding Observations’ (Monaco, 2001), UN Doc. CRC/C/15/Add. 158, §§24-125.12 Kinderrechtencomité, ‘Concluding Observations’ (UK and Northern-Ireland, 2002), UN Doc. CRC/C/15/ Add. 188.13 EHRM, Jäggi vs. Switzerland, 13 juli 2006, Applic. Nr. 58757/100.14 J. Vanbroeck, ‘Het recht van een geadopteerde om zijn geboorteouders te kennen. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan’, TBBR 2003, afl. 6, 411; E. Baan, Gezinshereniging naar het VN-Kinderrechtenverdrag. Een recht voor het kind en geen gunst, Doctoraalscriptie Universiteit Leiden, 2002.15 Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007. Twee nuanceringen moeten aangebracht worden op het principe van donoranonimiteit. Ten eerste kunnen ouders kiezen voor een bekende donor op voorwaarde dat er voorafgaand akkoord is met de donor. Ten tweede moeten de medische gegevens en de fysieke kenmerken van de donoren verzameld worden in fertiliteitscentra. De medische gegevens kunnen onder bepaalde voorwaarden worden meegedeeld aan de ontvangers van het sperma of de huisarts.
76 Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Vlaams Afstammingscentrum: een belangrijke stap
In verschillende adviezen geven we als Kinderrechtencommissariaat aan dat de
bevoegdheid tot registratie, bewaring, beheer en kennisgeving over de afstamming
van het kind toevertrouwd moet worden aan een onafhankelijke instantie. Een
werkgroep, die op vraag van de minister van Welzijn werd opgericht en waar de
kinderrechtencommissaris ook deel van uitmaakte, onderzocht de voorbije jaren hoe
zo’n afstammingscentrum vorm kon krijgen.16 Op dit moment wordt er gewerkt aan
de nodige regelgeving om het afstammingscentrum concreet vorm te geven. Eens de
regelgeving is goedgekeurd is, is een concrete oprichting van het afstammingscentrum
en de DNA-databank mogelijk. De planning hiervoor is 2018.
Het afstammingscentrum zou een plaats zijn waar iedereen terecht kan met
vragen over zijn afstamming en voor ondersteuning en begeleiding aan alle betrokken
partijen. Er wordt ook een DNA-databank in het afstammingscentrum ondergebracht.
Donoren, geboortemoeders, KID-kinderen, vondelingen en kinderen uit anonieme
bevalling kunnen hier aankloppen. Het centrum kan hen informatie geven of de
mogelijkheid bieden om een DNA-staal te laten opnemen in de databank.
Het volledige concept gaat echter uit van vrijwilligheid. Mensen beslissen zelf
of ze willen zoeken en gevonden willen worden. Sensibilisering, meer bepaald over het
belang zich bekend te maken en een DNA-staal achter te laten, zal hier noodzakelijk
zijn. Nederland is hier alvast in geslaagd. Donoranonimiteit werd in 2004 in Nederland
opgeheven. Om donorkinderen die voordien geboren zijn, kans te geven verwanten
te vinden, richtte FIOM een KID-DNA Databank op.17 Donorkinderen en donoren
kunnen hier hun DNA laten opnemen. Sinds de oprichting van de databank schreven
al 872 donorkinderen en 373 donoren zich in (t.e.m. 30 juni 2017). 45 donoren werden
gematcht met één of meerdere donorkinderen, 105 donorkinderen werden gematcht met
hun donor, 184 donorkinderen werden gematcht met één of meerdere donorkinderen.18
Op naar aanpassingen in de wet
Het oprichten van een afstammingscentrum is een eerste stap om het recht op
afstammingsinformatie voor minderjarigen iets meer werkelijkheid te laten worden
en het kind als een volwaardig rechtssubject te beschouwen. Het resultaat bij het
afstammingscentrum blijft echter afhankelijk van de mate waarin donoren bereid
16 https://www.kindengezin.be/img/concept-dna.pdf.17 Stichting FIOM, kortweg FIOM genoemd, is een Nederlandse stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen. https://fiom.nl/.18 https://fiom.nl/afstammingsvragen/kid-dna.
77Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
zijn vrijwillig mee te werken. Voor een structurele oplossing is een wetswijziging
noodzakelijk.
Op basis van analyse van de relevante artikels uit het Kinderrechtenverdrag,
beklemtonen wij het recht van het kind om zowel toegang te hebben tot identificerende
als niet-identificerende gegevens van de biologische ouder(s). Dit betekent dat het kind
recht heeft om zijn ouder te kennen in geval het verwekt werd met donormateriaal.
Nochtans kiest België met de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch
begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten
voor anonimiteit van donorschap. Ook het wetsvoorstel van 201419 tot wijziging van
deze wet, waarin de keuze wordt gelaten aan donoren en wensouders uit verschillende
gradaties van anonimiteit, schiet vanuit kinderrechtenperspectief tekort. In lijn met
de tendens die zich in Europa voordoet, pleiten we voor een aanpassing, met name het
opheffen van donoranonimiteit in de MBV-wet.
Voor een werkbare en inspirerende manier hoeven we niet ver te zoeken.
Donorkinderen die verwekt zijn na 2004 krijgen stapsgewijs toegang tot beschikbare
informatie over hun donor. Vanaf 12 jaar hebben ze recht op fysieke en sociale gegevens
over hun donor. Vanaf 16 jaar is er de mogelijkheid om in contact te komen met de donor
en eventuele half broers- en zussen. Voor donorkinderen die verwekt zijn vóór 2004
blijft de anonimiteit van hun donor gelden. Wel kunnen deze donoren vrijwillig hun
anonimiteit opheffen en zich inschrijven in een register of aanmelden voor een DNA-
databank. Voor donorkinderen is er diezelfde mogelijkheid. Als een match volgt, hebben
deze kinderen hetzelfde recht op toegang tot informatie als donorkinderen die verwekt
zijn na 2004.
Tegenstanders van het opheffen van donoranonimiteit halen uiteenlopende
argumenten aan. We lichten er hier enkele toe en proberen ze waar mogelijk te
nuanceren. Een vaak aangehaald argument, vooral door fertiliteitscentra, ligt in het
gegeven dat het aantal donoren sterk zou dalen. Ze baseren zich hierbij op negatieve
buitenlandse ervaringen. Nochtans blijken er ook positieve verhalen te zijn. Laura
Witjens, directeur van de ‘National Gamete Donation Trust‘in het Verenigd Koninkrijk,
werft ondanks de afschaffing van anoniem doneren in 2005, met succes eicel-,
sperma- en embryodonoren. Anonimiteit blijkt geen vereiste te zijn om te doneren.
Door positieve aandacht via onder andere radio, tv en advertenties, werd de drempel
16 https://www.kindengezin.be/img/concept-dna.pdf.17 Stichting FIOM, kortweg FIOM genoemd, is een Nederlandse stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen. https://fiom.nl/.18 https://fiom.nl/afstammingsvragen/kid-dna.
78 Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
daadwerkelijk verlaagd. Deze benadering resulteerde in een stijging van het aantal
donoren.20 Doordat het aantal wensouders ook toeneemt, blijft er een tekort. Dat tekort
onder controle proberen te houden door middel van het behoud van donoranonimiteit
is een te eenzijdig perspectief en verschuift het probleem hoofdzakelijk naar de
donorkinderen.
Een ander argument bestaat er in dat mensen zullen kiezen voor een ander
land waar de anonimiteit niet is opgeheven of zullen overgaan tot een behandeling
buiten het officiële circuit, waar minder kwalitatieve vereisten worden gesteld voor
gelijkaardige behandelingen, met alle gevolgen van dien. Wij zijn ons hiervan bewust,
maar zijn van mening dat het argument niet krachtig genoeg is om de internationale
mensenrechtenverplichtingen van België opzij te schuiven. Opnieuw wordt met deze
redenering het probleem verschoven naar donorkinderen. Er zijn immers ook andere
manieren om de zogenaamde malafide voortplantingsmarkt tegen te gaan.
Nog een vaak aangehaalde reden voor het behoud van donoranonimiteit is
dat er geen onderzoeken zijn die aantonen dat er een rechtstreeks verband is tussen
psychologische problemen van KID-kinderen en het niet kennen van hun afstamming.
Dat er geen onderzoeken zijn, betekent niet dat de causaliteit er niet is. Bovendien
onderzoeken de meeste studies over donorconceptie maar één tijdstip, wat het risico
inhoudt dat ervaringen als onveranderlijk en definitief worden beschouwd.21
Een laatste argument is dat er best gewacht wordt op empirisch onderzoek dat
aantoont dat niet-anonieme donatie beter is, vooraleer een slechte wet in te voeren.22
Dat wachten kan nog erg lang duren. De opheffing van anonimiteit en de oprichting
van DNA-databanken zijn nog maar van recente datum en we kunnen onmogelijk nu
al langetermijngevolgen inschatten. Aangezien identificeerbare donoren in de meeste
landen sinds 2004-2006 werden ingevoerd, zijn de meeste jongeren momenteel nog
maar tien jaar. Bovendien is het zo “dat bij de invoering van de slechte MBV-wet in 2007
er evenmin empirisch onderzoek voorhanden was dat aantoonde dat de anonimiteit het
welzijn van het kind dient”.23
19 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplaning en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten, wat betreft de anonimiteit bij donatie van gameten, Doc. 54 nr. 0618/001.20 Human Fertilisation and Embryology Authority (hfea), ‘Egg and sperm donation statistics report’, Oktober 2014; zie ook interview Laura Witjens in fiom-jaarverslag 2015, te raadplegen op: http://fiomedia.nl/wpcontent/uploads/2016/06/Fiom-jaarverslag-2015.pdf.21 A. Indekeu, Anders en toch gewoon. Families na donorconceptie, Leuven, Lannoo Campus, 2016, p.161.22 G. Pennings en hoofden van de fertiliteitscentra, ‘Een recht dat nooit absoluut is’, De Standaard, 21 mei 2015.23 F. Swennen, ‘Leven in een leugen’ (opiniestuk), De Standaard, 22 mei 2016.
79Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Bijzonder inspirerend bij het recht op afstammingsinformatie is het eindrapport
van de Nederlandse Staatscommissie Herijking Ouderschap.24 Deze commissie werd
ingesteld op vraag van de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om
zich te buigen over nieuwe samenlevingsvormen en medische ontwikkelingen. De
staatscommissie meent dat het aangewezen is om het recht op afstammingsinformatie
te verruimen naar het recht op informatie over de ontstaansgeschiedenis. Ze wijst op de
nood aan een regeling waardoor de ontstaansgeschiedenis voor het kind in de toekomst
te achterhalen is. Op die manier kunnen kinderen en jongeren achterhalen uit wie zij
zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn
ontstaan en geboren.
De Commissie geeft aan dat kinderen en jongeren behoefte hebben aan een
narratieve identiteit, een coherent levensverhaal en inzicht in afstamming. Daarbij
is zakelijke informatie over de genetische en biologische afstamming niet voldoende.
Ook de redenen voor ‘afstand’, redenen voor het besluit tot medisch geassisteerde
zwangerschap en geboorte en motivatie tot adoptie horen volgens de Commissie
bij dit levensverhaal. Specifiek beveelt de Staatscommissie aan om 1) de term
afstammingsinformatie te vervangen door informatie over de ontstaansgeschiedenis;
2) het recht op afstammingsinformatie in de artikelen 7 en 8 Kinderrechtenverdrag
en artikel 8 EVRM extensief uit te leggen tot een recht op informatie over de
ontstaansgeschiedenis; 3) het recht op informatie over de ontstaansgeschiedenis vast te
leggen als onderdeel van de plichten en rechten van degenen die het gezag over een kind
uitoefenen en 4) een register ontstaansgeschiedenis (ROG) aan te leggen waarin naast
de geregistreerde donorgegevens ook andere informatie over de ontstaansgeschiedenis
kan worden opgeslagen. Het ROG, en niet de geboorteakte, zou dan de beschikbaarheid
van deze gegevens voor kinderen waarborgen.
Nood aan verder onderzoek over afstammingsvragen
Tot slot willen we het belang van verdere reflectie en onderzoek inzake
afstammingsvragen benadrukken. We zijn voorstander van een maatschappelijk en
politiek debat over kinderen en hun opvoeding door ouders van wie zij niet biologisch
afstammen. Dit debat vraagt een brede, interdisciplinaire invulling. De vraag waar we in
onze samenleving familiebanden op baseren en hoe ze juridisch moeten worden vorm
gegeven, zou het onderwerp moeten zijn van een brede discussie over familierecht. Veel
nieuwe familievormen passen immers niet meer in het huidige familierecht.
24 Rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, Kind en ouders in de 21ste eeuw, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/12/07/rapport-van-de-staatsommissie-herijking-ouderschap-kind-en-ouders-in-de-21ste-eeuw.
80 Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Ook hier kan het Nederlandse rapport van de Staatscommissie Herijking
Ouderschap inspirerend zijn. De ervaringen van kinderen en jongeren mogen hier niet
ontbreken. Welke ondersteuning en begeleiding vragen ze? Hoe percipiëren kinderen
en jongeren het donorschap en draagmoederschap? Deze belevingen zijn noodzakelijk
om in het brede debat het perspectief en het belang van kinderen en jongeren duidelijk
tot zijn recht te laten komen en het beeld van uitgebreide genetisch verwante netwerken
te vervolledigen.
[Julie Ryngaert is beleidsadviseur bij het Kinderrechtencommissariaat.]
Contact: [email protected]
81Een kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie
Nochtans is het recht van het kind om zijn ouders te kennen, vervat in artikel 7 van
het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Zoals Julie
Ryngaert aangaf, omvat dit artikel het recht van elk kind om minstens zijn biologische
ouders1 te kennen. In het geval van medisch begeleide voortplanting heeft het kind ook
recht om zijn genetische ouders2 te kennen. Het recht op identiteit van art.7 IVRK heeft
betrekking op alle kinderen, ongeacht de specifieke omstandigheden van verwekking
of geboorte3. Staten moeten gegevens bijhouden die essentieel zijn voor het kind om
zijn identiteit te vormen, inclusief details over familiale relaties van het kind4. Ten slotte
moet het kind toegang kunnen hebben tot informatie over zijn ouders5.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erkende in het arrest-Gaskin6
voor het eerst dat een persoon een vitaal belang heeft bij het verkrijgen van inlichtingen
die hij nodig heeft om zijn kindertijd te kennen en te begrijpen. In het arrest-Odièvre7
bepaalde het Hof dat artikel 8 EVRM het recht op identiteit en zelfontplooiing
beschermt. Het Hof erkende het belang bij het verkrijgen van informatie nodig om de
waarheid te kennen over belangrijke aspecten van iemands persoonlijke identiteit, zoals
de identiteit van de ouders. Geboorte en in het bijzonder de omstandigheden van de
geboorte, vormen volgens het Hof in die optiek een belangrijk deel van het privéleven
van een persoon dat wordt beschermd door art. 8 EVRM. In de zaak-Jäggi8 merkte het
Respons: Emilie Noë
Nog werk voor de boeg
Lange tijd werd er weinig tot geen aandacht besteed aan het belang van de band tussen afstamming en identiteit en aan de impact die bepaalde kinderwenskeuzes met zich meebrengen voor het kind. Dit gebrek aan aandacht reflecteert zich in de huidige Belgische wetgeving, die nog niet voldoende het recht op afstammingsinformatie van het kind erkent.
1 Bij de man valt de biologische of fysiologische band samen met de genetische band. Bij de vrouw valt deze niet noodzakelijk samen. De vrouw die het kind draagt en later ook baart, heeft een bio-fysiologische band met dat kind, maar is daarom niet automatisch de persoon die ook de eicel heeft geleverd.2 De genetische ouders zijn diegenen die de eicel en de zaadcel geleverd hebben.3 Art.2 IVRK.4 Art.8 IVRK.5 Art.13.1 IVRK.6 EHRM, Gaskin vs. The United Kingdom, 7 juli 1989.7 EHRM, Odièvre vs. France, 13 februari 2003.8 EHRM, Jäggi vs. Switzerland, 13 juli 2006
82 Nog werk voor de boeg
Hof op dat het belang bij de ontdekking van de identiteit van de ouders niet verdwijnt
naarmate iemand ouder wordt, wel integendeel.
Het recht op afstammingsinformatie in het Belgisch recht
Het is belangrijk dat dit internationaal verankerde recht van een kind om zijn of haar
ouders te kennen een plaats krijgt in de Belgische wetgeving. Daarbij moet ook rekening
gehouden worden met de belangen van de andere betrokkenen (bv. de wensouders, de
donoren, de geboorteouders), want zij hebben ook het recht op eerbiediging van hun
privé- en gezinsleven. Er moet dus een afweging gemaakt worden tussen de verschillende
betrokken belangen, waarbij het belang van het kind de eerste overweging moet zijn.
Vlaamse wetgeving
In Vlaanderen werd de adoptieregelgeving aangepast om tegemoet te komen aan de
rootsvragen van geadopteerden9 via het decreet binnenlandse adoptie van 3 juli 2015.
Elke geadopteerde kan zijn adoptiedossier inzien (inzagerecht). Ook het bewaren en
verzamelen van informatie over adoptie werd decretaal vastgelegd10.
Een volgende belangrijke stap zal door minister Vandeurzen worden voorzien.
Hij werkt aan de oprichting van een afstammingscentrum, waar de slachtoffers van
gedwongen adopties of hun geboorteouders kunnen aankloppen met vragen over hun
afstamming. Ook kunnen ze vrijwillig een DNA-staal laten opnemen in de DNA-
databank. Indien er een ‘match’ is, kunnen ze achterhalen wie hun biologische ouder of
kind is.
Federale wetgeving
Op federaal niveau ligt er nog heel wat werk op de plank om het recht op identiteit van
het kind te garanderen, alsook om het kind binnen een wettelijk bepaald kader toegang
te geven tot zijn afstammingsinformatie.
Aanpassing van de wet betreffende de medisch begeleide voortplanting
De wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming
van de overtollige embryo’s en gameten (hierna MBV-wet) moet dringend aangepast
9 Art. 25 §1 bepaalt: “Elke geadopteerde heeft, afhankelijk van zijn leeftijd en maturiteit, recht op informatie over zijn afkomst, waaronder de identiteit van zijn afstandsouders.”.10 Art. 21, Decreet van 20 januari 2012 houdende regeling van de interlandelijke adoptie van kinderen
83Nog werk voor de boeg
worden. Deze wet biedt immers geen recht voor het kind om zijn donor te kennen. Ten
eerste hanteert de MBV-wet het principe van de anonimiteit van de donorgegevens: het
geraadpleegde fertiliteitscentrum moet de anonimiteit van de donoren waarborgen door
alle gegevens die zouden kunnen leiden tot hun identificatie ontoegankelijk te maken.
Embryodonatie gebeurt in België steeds anoniem11. Wat de gametendonatie betreft,
is er wel een uitzondering op de anonimiteit mogelijk gemaakt12, namelijk de niet-
anonieme donatie berustend op de toestemming van de donor en de ontvanger. In dat
geval zal de donor bekend zijn aan de wensouders. Dit betekent echter niet dat het kind,
indien de ouders de identiteit van de donor niet willen vrijgeven, ergens de gegevens
van de donor kan opvragen. Ten tweede is er ook een probleem met de toegang tot de
niet-identificerende donorgegevens. Enkel de ouders of de arts van het kind kunnen het
fertiliteitscentrum om (niet-identificerende) medische informatie van de donor vragen.
CD&V is klaar om deze knelpunten in de MBV-wet aan te pakken en heeft hiertoe
een wetsvoorstel in de Kamer ingediend13. In de eerste plaats voorziet het wetsvoorstel
dat alle14 kinderen verwekt met donormateriaal hun recht op identiteit kunnen
uitoefenen en de identiteit van hun donor te weten kunnen komen. Indien de donor
zich verzet tegen de bekendmaking van zijn of haar identiteit, worden de belangen van
de donor en het donorkind tegen elkaar afgewogen door een onafhankelijke instantie.
Enkel in uitzonderlijke omstandigheden kan het recht op privacy van de donor primeren
op het recht op identiteit van het kind.
Het wetsvoorstel voorziet verder in een trapsgewijze kennisgeving van de
donorgegevens aan het donorkind. Deze kennisgeving gebeurt door een onafhankelijke
instantie die de donorgegevens beheert en aanvragen verwerkt. Totdat het donorkind 18
jaar is, kunnen de ouders de niet-identificerende gegevens15 van de donor(s) opvragen.
Vanaf de leeftijd van 12 jaar kan het donorkind de aanvraag voor de niet-identificerende
gegevens ook zelf doen. Vanaf de leeftijd van 18 jaar kan (enkel) het donorkind de
identificerende gegevens16 van de donor(s) opvragen. Daarnaast kan de huisarts van het
11 Art 22, lid 2 MBV-wet.12 Art 57 MBV-wet.13 Wetsvoorstel van 6 mei 2015 tot wijziging van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten, tot regeling van de niet-anonieme donatie van gameten en tot bevordering van het recht op identiteit voor donorkinderen, Doc. 54-1066/001. Het wetsvoorstel werd ingediend door Els Van Hoof en Sonja Becq.14 Vanaf de inwerkingtreding van de wet kunnen alle donorkinderen hun recht op identiteit uitoefenen. Voor kinderen die via medisch begeleide voortplanting verwekt zijn vóór de inwerkingtreding van de wet, wordt er een databank opgericht waarin genetische ouders en donoren van gameten op vrijwillige basis hun DNA-profiel kunnen laten opslaan, zodat dit gematcht kan worden met het DNA-profiel van het kind.15 Onder niet-identificerende gegevens van de donor wordt er verstaan; algemene fysieke en karakteriële kenmerken van de donor(en) en de gegevens over zijn of haar opleiding, beroep en sociale achtergrond, zonder dat het kind hiermee de identiteit van de donor te weten komt.16 Onder identificerende gegevens van de donor wordt er verstaan: de naam, geboortedatum en de woonplaats van de donor(en).
84 Nog werk voor de boeg
donorkind op elk moment de medische gegevens17 van de donor(s) opvragen als dit in
het belang is van de gezondheid van het donorkind of zijn mogelijke nakomelingen.
Een derde krachtlijn van het wetsvoorstel is de betere informatieverstrekking
alsook de betere psychologische omkadering die, in samenspraak met de
gemeenschappen, aangeboden wordt aan donorkinderen, wensouders en donoren.
Wensouders worden zo bijvoorbeeld geïnformeerd over de wenselijkheid om hun
kind reeds op jonge leeftijd op de hoogte te brengen van het feit dat het geboren is via
medisch begeleide voortplanting. Er is ook psychologisch begeleiding mogelijk wanneer
wensouders deze boodschap wensen te brengen aan hun kind.
Nieuwe wetgeving m.b.t. het discreet bevallen
Naast de wijziging van bestaande wetgeving, moet het federaal parlement ook nieuwe
wetgeving aannemen om tegemoet te komen aan het recht van het kind om zijn of
haar ouders te kennen. Op dit moment is er in België geen regelgeving die discreet
bevallen mogelijk maakt. Hierdoor moeten vrouwen die niet willen dat hun identiteit
op de geboorteakte van het kind wordt vermeld, clandestien bevallen en hun kind in de
vondelingenschuif achterlaten. Het kind groeit dan op in een adoptiegezin, zonder ooit
een antwoord te kunnen krijgen op zijn afstammingsvragen.
Door te voorzien in een wettelijke regeling inzake discrete bevalling kunnen
moeders in veilige omstandigheden bevallen zonder dat hun identiteit bekend wordt
gemaakt in de geboorteakte. Aan het kind dat opgevangen wordt in een adoptiegezin,
wordt dan weer gegarandeerd dat hij zijn recht op identiteit kan uitoefenen en informatie
kan krijgen over zijn biologische moeder.
CD&V heeft een wetsvoorstel18 ingediend dat dergelijke waarborgen biedt aan
moeder en kind. Het wetsvoorstel bepaalt dat het kind trapsgewijs toegang krijgt tot de
gegevens van zijn biologische moeder. De niet-identificerende gegevens19 van de moeder
zijn steeds toegankelijk voor het kind. Ingeval het kind minderjarig is, moet het verzoek
tot vrijgave wel gedaan worden door de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent of
door de voogd. Vanaf zijn meerderjarigheid kan (enkel) het kind vragen om de identiteit
17 Onder medische gegevens wordt er verstaan: de gegevens noodzakelijk voor de opvolging van de gezondheidstoestand en medisch verleden van het kind, alsook van diens nakomelingen (bv. indien erfelijke ziektes tot uiting komen in de mannelijke of vrouwelijke lijn).18 Wetsvoorstel van 24 juli 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de discrete bevalling, Doc. 54-0106/001. Dit wetsvoorstel werd ingediend door Nahima Lanjri en Sonja Becq.19 Onder niet-identificerende gegevens van de moeder wordt er verstaan: ten minste de omstandigheden van tijd en plaats van de geboorte en de gegevens die nodig zijn voor de opvolging van de gezondheidstoestand en het medisch verleden van het kind en zijn familie. Eventueel kan dit aangevuld worden met andere gegevens die de moeder nuttig vindt om mee te geven aan het kind.
85Nog werk voor de boeg
van zijn moeder te kennen. Het kind zal de identificerende gegevens verkrijgen, mits
zijn moeder er zich niet tegen verzet. Ingeval van verzet, beslist een onafhankelijke
instelling na afweging van de belangen van moeder en kind.
Nieuwe wetgeving m.b.t. het draagmoederschap
In België is er (nog) geen wettelijke regeling voor altruïstisch draagmoederschap
voorzien, maar de partijen van de meerderheid en de oppositie hebben in de Senaat reeds
een debat gevoerd over hoe een wettelijke regeling eruit zou moeten zien20. Voor CD&V
is het recht op afstammingsinformatie een belangrijk criterium bij de uitwerking van
een wettelijke regeling. Bij draagmoederschap wordt er heel vaak een beroep gedaan
op gameten van een donor. De niet-anonimiteit van de donorgegevens moet dus
prioritair geregeld worden. Daarnaast is het belangrijk dat het kind de identiteit van de
draagmoeder kan achterhalen.
Conclusie en toekomstperspectieven
Het staat vast dat sommige kinderen die op de hoogte zijn van het feit dat ze verwekt
werden door middel van MBV, of via draagmoederschap, een grote behoefte hebben om
de identiteit van hun genetische en biologische ouders te kennen. Ook adoptiekinderen
en kinderen geboren zonder juridische moeder (bij discrete/anonieme bevalling)
kunnen een grote behoefte hebben om hun biologische ouders te kennen.
Hoewel het recht van een kind om zijn of haar ouders te kennen in het
internationaal recht verankerd is, zijn er tot op heden onvoldoende waarborgen voorzien
in het Belgisch recht. In Vlaanderen werd de adoptieregelgeving reeds aangepast
om tegemoet te komen aan de afstammingsvragen van geadopteerden. Minister
Vandeurzen voorziet ook een volgende belangrijke stap: een afstammingscentrum
waar de slachtoffers van gedwongen adopties of hun geboorteouders op vrijwillige basis
kunnen achterhalen wie hun biologische ouder of kind is. Op federaal niveau moeten
de nodige wetswijzigingen en nieuwe wetgevingen echter nog aangenomen worden,
teneinde het recht van het kind op afstammingsinformatie te garanderen.
Aangezien er heel wat gelijkenissen zijn binnen de groep van kinderen die met
afstammingsvragen worden geconfronteerd, is het noodzakelijk dat de wetgeving –
over de verschillende bevoegdheidsniveaus heen – op elkaar afgestemd is en coherent
20 Informatieverslag van 4 december 2015 betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap, Doc 6-98/2.
86 Nog werk voor de boeg
is. Het ‘Vlaamse’ afstammingscentrum wordt op termijn bij voorkeur uitgebreid naar
het volledige Belgische grondgebied. Eén afstammingscentrum dat bevoegd is voor het
volledige Belgische grondgebied kan m.i. het best kinderen met afstammingsvragen
opvangen en hun vragen tot ontsluiting van afstammingsgegevens verwerken.
Ten slotte moet de toegang van kinderen tot hun afstammingsgegevens
binnen een wettelijk bepaald kader mogelijk gemaakt worden. Bij de binnenlandse
en interlandelijke adoptie is het recht van het kind op inzage in zijn dossier, met
inbegrip van de identificatiegegevens, reeds voorzien. Voor donorkinderen, kinderen
geboren zonder juridische moeder, en kinderen geboren via een draagmoeder, moet de
ontsluiting van de afstammingsgegevens nog geregeld worden. Hoewel er bij de vrijgave
van de identificerende gegevens rekening moet gehouden worden met de verschillende
betrokken belangen (bv. de belangen van de donoren, de geboorteouders…), moet
het belang van het kind altijd de eerste overweging zijn. Enkel in uitzonderlijke
omstandigheden kan het recht op privacy van de biologische en/of genetische ouders
primeren op het recht op identiteit van het kind
[Emilie Noë is adviseur Armoede en Ethiek bij Ceder, studiedienst van CD&V.]
Contact: [email protected]
87Nog werk voor de boeg
88 Nog werk voor de boeg
Maar is het finaal door de wetgever geformuleerde antwoord ook afdoende? Zowel
tijdens de besprekingen in de werkgroep erfrecht als tijdens de parlementaire
werkzaamheden uitten enkele academici, en in navolging hiervan ook enkele
Kamerleden, de vrees van een ‘giftige cocktail’ waarbij de positie van de langstlevende
echtgenoot al te zeer wordt versterkt ten nadele van de kinderen van de erflater.3 De
regeling zou volstrekt onevenwichtig zijn en haaks staan op de maatschappelijke
realiteit waarbij de relatie tussen partners een eerder volatiel karakter heeft, terwijl de
relatie met de kinderen eeuwigdurend is en aldus de dood overstijgt.
Charlotte Declerck
De Erfwet 2017 in het licht van het na te streven evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen
2017 staat nu al geboekstaafd als een heel bijzonder jaar in het domein van het familiaal vermogensrecht. De reeds lang beoogde hervorming van het erfrecht wordt middels de Erfwet van 31 juli 2017 (hierna Erfwet 2017)1 eindelijk gerealiseerd. Met de inperking van de erfrechtelijke reserve, de invoering van het principe van een reserve in waarde, de versoepeling van het verbod van erfovereenkomsten en de herformulering van het evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de erflater brengt de wetgever het erfrecht bij de tijd en wordt een antwoord geboden op de toenemende diversiteit in samenlevingsvormen (in het bijzonder de toename van nieuw samengestelde gezinnen) en de wens van de burger tot grotere autonomie en keuzevrijheid.2
1 Wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september 2017, inwerkingtreding op 1 september 2018.2 Cf. Parl. St. Kamer 54- 2282/001, p. 5-6.3 Zie o.a. Parl. St. Kamer 54-2282/006, p. 83 (uiteenzetting door J.-L. Renchon) en Parl. St. Kamer, 54-2282/006, p. 86 (uiteenzetting door A.-Ch. Van Gysel). Zie ook de uiteenzetting door Q. Fischer, vertegenwoordiger van avocats.be, Parl. St. Kamer 54-2282/006, p. 67.
89De Erfwet 2017
Ik maak graag van deze tribune gebruik teneinde te verduidelijken dat het
evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen in het raam van de
globale hervorming van het erfrecht wel degelijk is gevrijwaard. Teneinde deze stelling
te ondersteunen worden achtereenvolgens (I) het wettelijk erfrecht (ook nog erfrecht ‘ab
intestato’ genoemd, dit is wanneer een persoon sterft zonder een testament of een andere
beschikking te hebben gemaakt), (II) de erfrechtelijke reserve (III) en de mogelijkheid tot
het sluiten van een globale erfovereenkomst onder de spreekwoordelijke loep genomen.
Wettelijk erfrecht
De Erfwet 2017 wijzigt het door de wetgever reeds in 1981 uitgetekende evenwicht
tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de erflater als dusdanig
niet: de langstlevende echtgenoot verkrijgt het vruchtgebruik van de gehele
nalatenschap, terwijl de kinderen de blote eigendom verkrijgen (art. 745bis §1 eerste
lid BW). Hierbij oefent de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik uit over alle
nalatenschapsgoederen, ongeacht de oorsprong van deze goederen en dus ongeacht of
de erflater deze goederen heeft verkregen vanuit zijn familie door schenking, testament
of erfenis (zgn. familievermogen) dan wel zelf heeft opgebouwd (zgn. gezinsvermogen).
Een lid van de werkgroep heeft voorgesteld dit erfrecht in die zin te hertekenen dat
voortaan een onderscheid zou worden gemaakt tussen de gezinswoning, het
gezinsvermogen en het familievermogen.4 Concreet zou dit betekenen dat de
langstlevende in samenloop met de kinderen van de erflater weliswaar het vruchtgebruik
op het gezinsvermogen zou verkrijgen, maar niet langer op het familievermogen.
Behoort de gezinswoning en het huisraad evenwel tot het familievermogen, dan zou de
langstlevende echtgenoot hiervan eveneens het vruchtgebruik verkrijgen.
Een grote meerderheid wees dit voorstel terecht af. Het voorstel is geschikt voor
welstellende echtgenoten met uitgebreide familievermogens en groot gezinsvermogen,
maar is problematisch voor minder familiekapitaalkrachtige echtgenoten waarbij
het vruchtgebruik op het gezinsvermogen onvoldoende is om de levensstandaard na
overlijden te garanderen. Het is niet meer van deze tijd om een onderhoudsvordering
te moeten instellen teneinde diezelfde levensstandaard te kunnen garanderen. Het
voorstel druist ook in tegen de wens van de meeste echtgenoten om – zeker bij kleine en
middelgrote nalatenschappen – de voorrang aan de langstlevende te geven. De meeste
echtgenoten wensen in eerste instantie voor elkaar zorg te dragen en dit over de dood
heen (de verzorgingsgedachte). De wetgever mag van deze verzorgingsgedachte uitgaan.
4 Zie ook Parl. St. Kamer 54-2282/006, p. 108 (A.-L. Verbeke).
90 De Erfwet 2017
De omvang van de nalatenschap waarvan de langstlevende echtgenoot het
vruchtgebruik verkrijgt wordt hoe dan ook ingeperkt door de wijziging van de regels
inzake inbreng.
Daar waar de langstlevende echtgenoot krachtens de huidige erfrechtelijke regels
ook het vruchtgebruik uitoefent op de aan inbreng onderworpen schenkingen, en dus
op schenkingen die op voorschot van erfdeel aan de kinderen zijn gedaan, is dit in het
nieuwe erfrecht niet langer het geval (cf. huidig art. 858bis BW). De langstlevende
echtgenoot wordt immers vreemd aan de verrichtingen van inbreng. De langstlevende
echtgenoot kan niet langer de inbreng vorderen van schenkingen die op voorschot
van erfdeel zijn gedaan aan de kinderen van de erflater (nieuw art. 858bis §2 BW).
Omgekeerd kunnen de kinderen dit ook niet langer vorderen van schenkingen die aan
de langstlevende echtgenoot zijn gebeurd. De langstlevende en de kinderen houden
elkaar aldus in evenwicht (nieuw art. 858bis §1 BW). De keuze van de wetgever is
verantwoord. De doelstelling van de regels inzake inbreng is immers gelegen in het
waarborgen of herstellen van de gelijkheid tussen de wettelijke erfgenamen. Deze
doelstelling is moeilijk te vatten in de relatie tussen de langstlevende echtgenoot en de
kinderen. Hun relatie kan moeilijk in termen van gelijkheid worden benaderd omwille
van hun fundamenteel verschillende erfrechtelijke aanspraak.5
De afschaffing van de inbrengrechten en -plichten wordt gecorrigeerd voor
schenkingen waarvan de erflater zich het vruchtgebruik heeft voorbehouden. In dit
geval verkrijgt de langstlevende een nieuwsoortig wettelijk recht van voortgezet
vruchtgebruik, zij het dat dit slechts geldt voor schenkingen die werden gedaan op een
tijdstip waarop de langstlevende reeds de hoedanigheid van echtgenoot had (nieuw
art. 858bis §3 BW). In het andersluidende geval geniet de langstlevende dit recht van
voortgezet vruchtgebruik niet. Ook dit heeft alles te maken met het zoeken naar een
evenwicht tussen beide partijen.
De opdeling van de volle eigendom in vruchtgebruik en blote eigendom is niet
steeds verenigbaar met een doeltreffend vermogensbeheer. Daarenboven kunnen
erfgenamen deze splitsing als een beperking van hun erfrecht ervaren waardoor zij in
een afhankelijke positie worden gebracht. De wetgever heeft daarom reeds in 1981
voorzien in een praktische oplossing die de belangen van beide partijen kan verzoenen,
namelijk de omzetting van het vruchtgebruik. Komt de langstlevende echtgenoot
in samenloop met de kinderen van de erflater, dan kunnen zowel de langstlevende
als de kinderen de omzetting vragen. In het huidige erfrecht bestaat er geen absoluut
recht tot omzetting (art. 745quater §1 BW). De familierechter beschikt over een
5 Parl. St. Kamer 54-2282/006, p. 68.
91De Erfwet 2017
appreciatiemarge bij de beoordeling van een omzettingsvordering. De rechter kan
nagaan of de omzetting aan een van de partijen een onverantwoord voor- of nadeel zou
verstrekken en is aldus niet verplicht de omzetting toe te staan. Zonder toestemming
van de langstlevende echtgenoot kan de familierechter evenwel nooit een eis tot
omzetting van het vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad inwilligen (art.
745quater §4 BW).
De Erfwet 2017 creëert een absoluut recht tot omzetting van het vruchtgebruik
in nieuw samengestelde gezinnen. Het vruchtgebruik zal voortaan worden omgezet
op het eerste verzoek van de langstlevende echtgenoot of een niet-gemeenschappelijk
kind, zij het voor zover dit binnen de wettelijk bepaalde termijn wordt gevraagd (nieuw
art. 745quater §1/1 BW). Bij gebrek aan akkoord wordt het vruchtgebruik omgezet in
een aandeel van de nalatenschap in volle eigendom. Na het verstrijken van deze termijn
kan de omzetting van het vruchtgebruik nog steeds worden gevraagd, maar zal, in geval
van onenigheid tussen beide partijen, de familierechter over een appreciatiemarge
beschikken. De langstlevende echtgenoot behoudt in ieder geval steeds het vetorecht
tegen de omzetting van het vruchtgebruik van de gezinswoning en het daarin aanwezige
huisraad.
Ter verantwoording van de creatie van dit absoluut recht tot omzetting worden de
vaker voorkomende conflicten tussen de langstlevende en de niet-gemeenschappelijke
kinderen aangehaald.6 Deze verantwoording overtuigt evenwel niet. Ook tussen een
langstlevende echtgenoot/ouder en zijn kinderen kunnen diezelfde conflicten ontstaan.
Nochtans behoudt de familierechter dan wel een appreciatiemarge. Bovendien zijn
‘absolute rechten’ heel vaak niet heilzaam en vormen zij geenszins steeds en in alle
concrete gevallen een billijk en rechtvaardig antwoord. In deze optiek moet de keuze
van de wetgever worden betreurd. De creatie van het absoluut recht tot omzetting kan
evenwel niet anders worden gezien dan als uitvloeisel van de permanente zoektocht
van de wetgever naar een billijk evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de
kinderen van de erflater en als zgn. toegift voor het behoud van het vetorecht van de
langstlevende echtgenoot inzake de gezinswoning en het huisraad.
De Erfwet 2017 verhelpt niet aan de actuele problematiek van de waardering
van het vruchtgebruik. Niet alleen de huidige lage OLO-rentevoeten op lange termijn
en de grote verschillen met de rendementsrentevoeten van de goederen waarop het
vruchtgebruik kan rusten, maar ook de in de praktijk quasi automatische toepassing
6 Parl. St. Kamer 54-2282/001, p. 30. Zie ook het advies van de Raad van State, zie Parl. St. Kamer 54-2282/002, p. 19.
92 De Erfwet 2017
van de omzettingstabellen, verzwakt de erfrechtelijke positie van de langstlevende
echtgenoot.7 In samenlezing met de invoering van het absoluut recht tot omzetting in
nieuw samengestelde gezinnen is dit te betreuren.
Erfrechtelijke reserve
De pleitbezorgers van de stelling dat de hervorming van het erfrecht een
achteruitstelling van de kinderen ten voordele van de langstlevende echtgenoot inhoudt,
grijpen daartoe in de eerste plaats de wijziging van de regels inzake de erfrechtelijke
reserve aan. Waarover gaat het?
In het nieuwe erfrecht wordt de ascendentenreserve afgeschaft en maakt deze
plaats voor een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap (nieuw art. 205bis §2
BW). De reserve van de kinderen wordt ingeperkt tot een onveranderlijk vast breukdeel
van de helft van de nalatenschap en dit ongeacht het aantal kinderen dat de erflater nalaat
(nieuw art. 913 §1 BW). De abstracte reserve (dit is het vruchtgebruik op de helft van
de nalatenschap) en de concrete reserve (dit is het vruchtgebruik op de gezinswoning
en huisraad) in hoofde van de langstlevende echtgenoot blijven behouden, zij het dat
de voorwaarden tot onterving van de langstlevende echtgenoot bij feitelijke scheiding
enigszins worden versoepeld (nieuw art. 915bis §3 BW).
De erfrechtelijke reserve van de kinderen is behouden. De keuze is verantwoord
vanuit de familiale solidariteit en vanuit de overtuiging die maatschappelijk nog heel
sterk leeft dat kinderen de evidente en natuurlijke erfopvolgers van hun ouders zijn.8
De herleiding van de reserve tot een onveranderlijk vast breukdeel van de helft
van de nalatenschap is eveneens verantwoord. Het huidige erfrecht waarbij de erflater
in geval van samenloop van een langstlevende echtgenoot en drie of meer kinderen
slechts vrij kan beschikken over 1/8 van de nalatenschap in volle eigendom en 1/8
in blote eigendom van de nalatenschap is het voorbeeld bij uitstek van een volstrekt
gedateerd onevenwicht tussen de belangen van alle betrokken partijen. De nieuwe
omvang van de reserve van de kinderen biedt een antwoord op de wens van de burger
tot een grotere autonomie en keuzevrijheid die toelaat te antwoorden op de diversiteit
in de samenlevingsvormen en de toename aan nieuw samengestelde gezinnen. Dit is
7 Zie hierover onder andere C. Jaumain, “De omzetting van het vruchtgebruik na de wet van 19 juni 2016”, T. Not. 2017, 3-16; M. Puelinckx-Coene, “Moet de gekapitaliseerde waarde van vruchtgebruik voortaan berekend worden overeenkomstig het herhaaldelijk gewijzigde artikel 745sexies BW”, in W. Pintens en Ch. Declerck (eds.), Patrimonium 2016, Brugge, die keure, 2016, p. 179-199; M. Puelinckx-Coene, “De wet van 22 mei 2014 bracht helaas geen rust inzake de waardering van levenslang vruchtgebruik bij kapitalisatie of bij omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote of wettelijk samenwonende, T.Not. 2015, 290-334.8 Parl. St. Kamer 54-2282/001, p. 14 en p. 73.
93De Erfwet 2017
ten slotte in lijn met de internationale tendensen die in de rechtsvergelijking kunnen
worden vastgesteld.9
De erfrechtelijke reserve van de kinderen wordt niet alleen ingeperkt, maar
verandert ook fundamenteel van aard. Hun reserve is niet langer in natura, maar in
de regel in waarde. In geval van aantasting van hun reserve, kunnen zij uitsluitend
aanspraak maken op een schuldvordering in geld en niet op de goederen zelf (nieuw art.
920 §2 BW). De reservataire erfgenaam wordt een gewone schuldeiser.
Hierop geldt slechts één uitzondering, met name voor legaten waarvan de
begunstigde geen wettelijke erfgenaam is (nieuw art. 920 §4 BW). Hier gebeurt de
inkorting in natura ter behoud van de goederen in de familie en ter bescherming van
de kinderen. De begiftigde ondervindt ten gevolge hiervan geen onverantwoorde
hinder omdat hij nog niet over de gelegateerde goederen beschikt. De veralgemeende
reserve in waarde in hoofde van de kinderen staat enigszins in contrast met de concrete
reserve van de langstlevende echtgenoot. In geval van aantasting van deze reserve kan
de langstlevende echtgenoot wel een zakenrechtelijke aanspraak formuleren op de
gezinswoning en het huisraad zelf (nieuw art. 920 §3 BW). Vanuit de gedachte dat het
levenskader van de langstlevende echtgenoot zoveel als mogelijk moet kunnen worden
voortgezet is dit vanzelfsprekend legitiem.
De inperking van de erfrechtelijke reserve van de kinderen en de fundamentele
wijziging van de aard van deze reserve kan echter niet worden begrepen als een volstrekt
onevenwichtige regeling waarbij de belangen van de kinderen danig worden achteruit
gesteld ten voordele van de langstlevende echtgenoot. Een en ander moet worden
genuanceerd.
Ten eerste heeft de wetgever de inperking van de reserve van de kinderen
gecorrigeerd door te voorzien in een prioritaire aanrekening van het vruchtgebruik van
de langstlevende echtgenoot op het beschikbaar deel van de nalatenschap en slechts voor
het surplus (of overschot) op de reserve van de kinderen (nieuw art. 914 BW). Op deze
manier blijft de reserve van de kinderen zoveel als mogelijk gevrijwaard en ontvangen
zij hun reserve zoveel als mogelijk in volle eigendom. Dit is anders in het huidige erfrecht
waar het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot naar evenredigheid wordt
toegerekend op de reserve van de kinderen en het beschikbaar deel van de nalatenschap.
Ten tweede kan de langstlevende echtgenoot niet langer de inkorting vorderen
van de schenkingen die de erflater vóór zijn huwelijk met de langstlevende echtgenoot
heeft gedaan (nieuw art. 915bis §2/1 BW).
9 Zie hierover W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 1173 e.v.
94 De Erfwet 2017
Ten derde houdt een veralgemeende reserve in waarde in hoofde van de kinderen
terwijl de langstlevende echtgenoot over een concrete reserve in natura beschikt als
dusdanig geen achteruitstelling van de kinderen in. Er kan bezwaarlijk worden gewezen
op het belang van het behoud van de goederen in de familie wanneer de erflater zelf
deze goederen reeds uit het familievermogen heeft doen verdwijnen door het doen van
schenkingen. De wetgever is overigens tegemoetgekomen aan deze bezorgdheid door te
voorzien in een inkorting in natura van legaten aan derde-begiftigden (cf. supra).
Ten vierde heeft de wetgever ook bewust een aantal regels behouden die ook in
het nieuwe erfrecht vorm geven aan het sterke en vrij onaantastbare karakter van de
erfrechtelijke reserve van de kinderen. Zo heeft de erflater niet de mogelijkheid om de
reserve te ontnemen in geval van bijvoorbeeld een volledig verstoorde verstandhouding
met het kind. Zo ook werd er niet voor geopteerd om schenkingen na een bepaald
tijdsverloop niet langer in aanmerking te nemen voor de reserve. De rechtsvergelijking
leert dat de wetgever op beide punten anders had kunnen beslissen.10
Globale erfovereenkomst
Daar waar de wetgever bij de uittekening van het nieuwe erfrecht steeds het bereiken
van een geherformuleerd evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen
van de erflater voor ogen heeft gehouden, heeft de wetgever ook voor de erflater zelf de
mogelijkheid ingevoerd om dergelijk evenwicht te creëren. In eerste instantie tussen al
zijn kinderen, maar ook ten aanzien van zijn stiefkinderen en echtgenoot. Dit noemt
men de globale erfovereenkomst (nieuw art. 1100/7BW).
Deze overeenkomst heeft in eerste instantie tot doel het bestaan van het evenwicht
vast te stellen tussen de kinderen rekening houdend met de schenkingen of voordelen
die deze kinderen hebben genoten of waarvan ze door de overeenkomst genieten
vanwege hun ouder(s) en rekening houdend met de respectievelijke situatie van elk van
hen. Mits de vaststelling van dit subjectief evenwicht brengt de ondertekening van de
overeenkomst, in hoofde van de kinderen, de verzaking mee zowel aan de vordering
tot inbreng als aan de vordering tot inkorting met betrekking tot de giften waarop de
overeenkomst betrekking heeft (nieuw art. 1100/7 §6 BW).
In deze globale erfovereenkomst kan de beschikker ook schenkingen doen aan
zijn stiefkinderen, dit zijn de kinderen van de langstlevende echtgenoot of wettelijk
samenwonende worden toebedeeld, zij het dat hierbij geen af breuk mag worden
10 Zie hierover W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 1176-1777.
95De Erfwet 2017
gedaan aan het evenwicht tussen de kinderen van beschikker (nieuw art. 1100/7
§5 BW). Op deze manier komt de wetgever opnieuw tegemoet aan de diversiteit in
de samenlevingsvormen en de toename aan nieuw samengestelde gezinnen en de
eventuele bekommernis van stiefouders om ook hun stiefkinderen te begunstigen.
De echtgenoot van de beschikker kan in deze overeenkomst tussenkomen
teneinde hierin toe te stemmen, maar is hiertoe geenszins verplicht. Stemt de
echtgenoot toe, dan heeft deze toestemming, behoudens andersluidende bepaling in de
overeenkomst, de verzaking aan de vordering tot inkorting ten aanzien van de giften
bedoeld in de overeenkomst tot gevolg en dit zelfs wanneer de echtgenoot zelf niet zou
hebben genoten van enig gift of voordeel (nieuw art. 1100/7 §7 BW). Is de echtgenoot
niet tussengekomen teneinde toe te stemmen in de overeenkomst en beschikt hij reeds
op het tijdstip van de ondertekening van de erfovereenkomst over de hoedanigheid van
echtgenoot van de beschikker, dan kan de langstlevende echtgenoot de vordering tot
inkorting alsnog instellen na het openvallen van de nalatenschap van de beschikker.
Heeft de langstlevende echtgenoot deze hoedanigheid van echtgenoot verkregen na
de ondertekening van de globale erfovereenkomst kan hij de inkorting van de in de
overeenkomst begrepen schenkingen niet vragen. Dit is ook logisch omdat het dan over
voorhuwelijkse schenkingen gaat (cf. supra).
Besluit
Een samenlezing van nieuwe en gehandhaafde regels van erfrecht toont aan dat
de wetgever een geherformuleerd, nieuw en bij de tijd gebracht evenwicht tussen
de langstlevende echtgenoot en de kinderen van de erflater heeft bewerkstelligd.
In tegenstelling tot wat verkeerdelijk wordt beweerd, kan hierbij als dusdanig niet
worden gesproken van een (uitgesproken) versterking van de langstlevende echtgenoot
ten nadele van de kinderen van de erflater, of omgekeerd. Daar waar erfrechtelijke
inperkingen of versterkingen ten voordele of ten nadele van een partij worden
ingebouwd, gaan deze steeds gepaard met correctie- en compensatiemechanismen
teneinde het oorspronkelijke evenwicht te doen herstellen of waarborgen. Met andere
woorden, een waar verhaal van geven en nemen.
[Charlotte Declerck is hoofddocent Familie- en Erfrecht aan de Faculteit Rechten van de
Universiteit Hasselt en advocate.]
Contact: [email protected]
96 De Erfwet 2017
Stellen dat Vlaanderen de voorbije jaren nog niets heeft ondernomen, zou echter
onwaar zijn. Reeds tijdens de legislatuur 2009-2014 werden, vooral op initiatief van
CD&V, aanpassingen gedaan vanuit het Parlement. Een daarvan is het vrijstellen van
de wettelijke terugkeer van schenkbelasting1. Op het vlak van schenkingen stelde
het Vlaams Parlement stief- en zorgkinderen gelijk met natuurlijke kinderen2, zoals
dat ook al eerder voor de erf belasting was gebeurd, en geldt sinds 2014, ongeacht of
de begunstigde een publiekrechtelijk dan wel een privaatrechtelijk goed doel is, een
uniform tarief voor schenkingen alsook voor legaten aan goede doelen3. Drijfveer bij elk
van deze wijzigingen was meer fiscale rechtvaardigheid en een erkenning van de banden
tussen mensen in nieuw-samengestelde gezinnen.
Hoewel tijdens de huidige legislatuur de bevoegde minister de grote hervorming
steeds vooruitschoof tot na de hertekening van het federale erfrecht, werd hierop niet
gewacht om toch een aantal bijsturingen te doen. Bewijze daarvan de eenvoudigere
Respons: Katrien Schryvers
Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
Inleiding
Nu de hervorming van het erfrecht een feit is en daarbij overtuigd de keuze ging naar een grotere keuzevrijheid van de erflater en een nieuw evenwicht tussen zijn erfgenamen, in het bijzonder die waarmee hij de nauwste familieband heeft, is Vlaanderen aan zet. Tijdens deze laatste etappe van de legislatuur verwachten we van de decreetgever een forse krachtinspanning tot actualisering van de erf- en schenkbelasting. Het een is immers onlosmakelijk verbonden met het ander. Als op 1 september 2018 het nieuwe erfrecht in werking treedt, moet Vlaanderen haar huiswerk hebben gemaakt.
1 Decreet van 6 december 2013 houdende wijziging van het Wetboek der Successierechten, wat de wettelijke terugkeer betreft.2 Decreet van 6 december 2013 houdende wijziging van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, wat de gelijkstelling van verkrijgingen tussen stiefkinderen en stiefouders en tussen zorgkinderen en zorgouders betreft.3 Decreet van 6 december 2013 houdende wijziging van het Wetboek der Successierechten en het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, wat het tarief inzake successie- en schenkingsrechten voor goede doelen betreft.
97Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
belastingschijven en nieuwe tarieven voor schenkingen van onroerende goederen
sinds 1 juli 2015.4 De onbillijk hoge, vroegere tarieven werden als ‘ratio legis’ naar
voor geschoven, maar met de aanpassing hoopte de decreetgever niet in het minst het
schenken te stimuleren, met economische rendement tot gevolg.
Dat schenken tijdens het leven wordt gestimuleerd, kan inderdaad jonge
gezinnen op weg helpen en zo inderdaad een economische impact hebben. Bedenking
die daarbij te formuleren is, is dat schenken natuurlijk enkel is weggelegd voor mensen
die daar voldoende middelen voor hebben. Daarenboven kan schenken tijdens het
leven gebruikt worden als een middel om te voorkomen dat men bij het openvallen
van de nalatenschap in een hogere belastingschijf terechtkomt voor wat betreft de
erf belasting. Daarom blijft de af bakening van schenkbelasting en erf belasting een
delicate evenwichtsoefening.
Het is duidelijk dat dit zoeken naar evenwicht veel meer inhoudt dan lineair
de schenk- of erf belasting verlagen. Ook de omkaderende regels maken dat wie
schenkt, of juist niet kan schenken, of zelfs wie een schenking krijgt, een gevoel van
onrechtvaardigheid kan bekruipen.
Voor CD&V dient bij elke hervorming van de erf- en schenkbelasting alleszins de
familiale solidariteit een maatstaf te zijn. Ook de impact op de verdeling van de lasten
tussen sterke en minder sterke schouders, blijft een belangrijk aandachtspunt. In wat
volgt, ga ik dieper in op enkele voorstellen die daarop alvast voortbouwen en die mijns
inziens deel uitmaken van een meer rechtvaardig systeem van schenkbelasting, met
name een flexibele erfenissprong, het erkennen van de emotioneel-affectieve band die
bestaat tussen grootouders en hun stiefkleinkinderen en het honoreren van wat niet
gegeven kan worden in centen.
Flexibele erfenissprong
We worden steeds ouder en zo ook onze kinderen wanneer wij op het moment komen
waarop we beginnen denken aan het regelen van onze erfenis. Vaak hebben de kinderen
op die leeftijd zelf al dat spreekwoordelijke appeltje voor de dorst bijeen gespaard en
minder nood aan een financieel ruggensteuntje voor het verwerven van een woonst, het
opstarten van een carrière of het zorgen voor de eigen kroost. Vanuit die optiek kunnen
4 Decreet van 3 juli 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015.
98 Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
erfgenamen in dalende rechte lijn sinds 2013 opteren voor de erfenis- of generatiesprong.
In dat geval verwerpen zij de erfenis ten voordele van de eigen kinderen.5
Deze mogelijkheid wordt tot op vandaag nog maar weinig gebruikt en wel omdat
de keuze heel absoluut is. Het alles-of-nietsverhaal maakt de drempel tot verwerping te
groot. Een meer flexibele erfenissprong zou een meer genuanceerde benadering toelaten,
de beschikkingsvrijheid groter maken en minder druk zetten op de oorspronkelijke
erfgenamen. Het moet met andere woorden mogelijk zijn om een deel van de erfenis
door te geven en het ander deel zelf te houden. Je weet maar nooit.
Hoewel het hier gaat om een erfenis, zou een flexibele erfenissprong gemakkelijk
gerealiseerd kunnen worden door een vrijstelling op de schenkbelasting voor alle
schenkingen die, vanuit de erfenis, binnen een termijn van een jaar na overlijden gedaan
worden.
Grote financiële struikelblokken kunnen geen reden zijn om een meer flexibele
erfenissprong niet in te voeren. Het voorstel is de vrijstelling enkel toe te kennen op
maximaal de waarde van het netto-actief op het moment van overlijden en er geldt een
tijdsbeperking van één jaar. Daarenboven heeft het vrijstellen van schenkbelasting
op (een deel van) een erfenis die binnen het jaar wordt doorgegeven slechts financiële
gevolgen als er schenkingsrechten zouden worden betaald. Vandaag de dag wordt er
echter niet geschonken. De middelen die door een oudere generatie worden bekomen
uit een erfenis, worden eerder belegd of gewoon gespaard.
Meer flexibiliteit bij de erfenissprong creëert een win-winsituatie voor zowel
het kind dat erft als voor het kleinkind. Als erfgenaam een gedeelte van de erfenis
zelf behouden, kan nuttig zijn als buffer. Tegelijk krijgt de jongere generatie meer
mogelijkheden tot ondersteuning en komen de financiële middelen sneller in het
economisch circuit.
Stief- en zorgkleinkinderen
Over kleinkinderen gesproken, het zijn vaak grootouders’ grootste schatten. Veelal
maakt het daarbij niet uit of het gaat om natuurlijke kleinkinderen, dan wel de
kinderen van stief- of zorgkinderen. Die emotioneel-affectieve band tussen kinderen
5 Wet van 10 december 2012 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek en het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de onwaardigheid om te erven, de herroeping van giften, het verval van huwelijksvoordelen en de plaatsvervulling.
99Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
en kleinkinderen die biologisch níet maar juridisch wél verwant zijn, is een gegeven
waar in een maatschappij als de onze waar nieuw samengestelde gezinnen al lang geen
uitzondering meer zijn, de decreetgever rekening mee moet houden.
Sinds 2002 zijn stief- en zorgkinderen voor wat betreft de erf belastingen
gelijkgesteld met natuurlijke kinderen. Ingevolge de goedkeuring van een voorstel van
decreet van mij6 geldt deze gelijkstelling sinds 2014 ook voor schenkingen.
Een verkrijging tussen een persoon en zijn stief- en zorgkleinkinderen
daarentegen, wordt niet aanzien als een verkrijging in rechte lijn. Dat zorgt soms voor
situaties die eigenlijk niet logisch en zelfs onbillijk zijn, want natuurlijke kleinkinderen
vallen wél onder die categorie. Stief- en zorgkleinkinderen kennen de stief- of
zorggrootouders echter evenzeer als eigen grootouders. Dat deze band niet erkend
wordt door de regelgeving is een duidelijke illustratie van hoe de decreetgever op het
vlak van erf- en schenkbelasting achterop hinkt in vergelijking met de realiteiten in onze
samenleving. Willen we een rechtvaardiger systeem, dan zullen we ervoor moeten
zorgen dat de schenk- en erf belasting voor stief- en zorgkleinkinderen gelijkgesteld
wordt met de schenk- en erf belasting voor stief- en zorgkinderen.
Zorg schenken
Nog zo’n realiteit in onze samenleving kennen we onder de noemer vergrijzing en
de daaraan gekoppelde groeiende zorgvraag. Het valt niet te ontkennen dat naast
professionelen veel vrijwilligers daarop een antwoord bieden. Iets meer dan vier op
tien Vlamingen heeft ooit al eens informele zorg verleend, één op zes doet dit wekelijks
of meer. Het gaat om mensen die minstens een zieke, gehandicapte, ouder familielid,
kennis of buur belangeloos hebben geholpen of verzorgd.7
Vrijwilligers zijn kostbaar. In veel zorgvoorzieningen maken zij het leven voor
de zorgbehoevende aangenamer, door luisterend aanwezig te zijn en aandacht en
emotionele steun te geven aan zowel de patiënt als zijn familie. De vrijwilliger is een
waardevolle aanvulling op de bestaande zorg. Daarnaast heeft hij een signaalfunctie
naar de professionele hulpverleners. Ook helpen vrijwilligers de werklast verlichten,
waardoor de verpleeg- en zorgkundigen zich kunnen toeleggen op hun kerntaken.
6 Stuk 2098 (2012-2013) – Nr. 1, Voorstel van decreet van mevrouw Katrien Schryvers, de heren Ludo Sannen en Matthias Diependaele, mevrouw Griet Smaers en de heren Bart Van Malderen, Piet De Bruyn en Koen Van den Heuvel houdende wijziging van het Wetboek der Registratie-, Hypotheel- en Griffierechten, wat de gelijkstelling van verkrijgingen tussen stiefkinderen en stiefouders en tussen zorgkinderen en zorgouders betreft.7 Vlaamse Regionale Indicatoren (cijfers 2012).
100 Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
Omdat onze maatschappij de waarde van het vrijwilligerswerk onderkent en het
engagement wil bemoedigen, bestaan er verschillende instrumenten om de vrijwilliger
te ondersteunen. Zo is er de verplichte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en het
recht op een vrijwilligersvergoeding.
Deze vorm van weldadigheid wordt echter niet fiscaal gehonoreerd, terwijl
een storting van minimum veertig euro aan een goed doel wel in aanmerking komt
voor fiscale aftrek. Dat laat uitschijnen dat geldelijke bijdragen en andere materiële
schenkingen belangrijker zijn dan persoonlijke inzet en immateriële giften, terwijl we
beide nodig hebben.
Het is daarom het overwegen waard om vrijwilligerswerk bij een erkende
instelling, rekening houdend met plafonds inzake de geleverde prestatie en het in rekening
gebrachte tarief, en voor zover de vrijwilliger geen geldelijke vrijwilligersvergoeding
ontvangt, evenzeer fiscaal aftrekbaar te maken. Dit zal ongetwijfeld een stimulans zijn
voor vrijwilligers om zich blijvend, en misschien nog meer, te engageren. In een sector
waar de tewerkstelling onder druk staat, is dat meer dan welkom. Bovendien vermindert
dergelijke regeling de druk op organisaties om een vrijwilligersvergoeding te betalen.
Voor veel zorginstellingen is dat immers niet evident.
Tot slot
‘Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft’, zegt het spreekwoord. Was het maar zo
eenvoudig. Door de wijze waarop de regelgever omgaat met dat geven, koppelt hij er
impliciet een waardeoordeel aan. Dat waardeoordeel is vaak mee ideologisch bepaald.
Door vast te leggen wat iemand mag geven, onder welke voorwaarden hij dat mag
doen, en hoe dat geven al dan niet fiscaalrechtelijk wordt aangerekend of gehonoreerd,
zet de wetgever niet enkel financiële, maar ook economische en familierechtelijke
beleidslijnen uit. Als de federale wetgever nu de (familiale) solidariteit en een grotere
beschikkingsvrijheid naar voor schuift in de nieuwe Erfwet, kan de Vlaamse decreetgever
die zich aansluitend moet buigen over de erf- en schenkbelasting, niet achterblijven.
Het spreekt voor zich dat elke oefening tot het herschrijven van regels omzichtig
dient te gebeuren met het oog op noodzakelijke evenwichten. Slechts zo kan een
hervorming ook rekenen op het nodige maatschappelijke draagvlak.
[Katrien Schryvers is Vlaams parlementslid en OCMW-voorzitter te Zoersel.]
Contact: [email protected] | Twitter: @KatrienSchryver
101Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
102 Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft
Boekbesprekingen
Michael Kowalski (red.)
Ethics of Counterterrorism Boom, Amsterdam, 2017, 261p.
Dit onderwerp houdt de politiek al enige tijd bezig: waar vinden we het moedige midden
tussen recht op veiligheid en recht op privacy, tussen selectieve en totale uitroeiing,
tussen democratie en ondemocratische middelen om de democratie te vrijwaren? Daar
zijn we sedert 9/11 nog niet uit.
In dit boek buigen vijftien Nederlandse onderzoekers zich over het probleem
van de ethiek van de antiterreur. Pronkstuk is het anonieme getuigenis van een
gepensioneerd Europees geheim agent. Maar niet alleen geheime diensten worstelen
met de vraag hoever ze voorbij het ethisch aanvaardbare kunnen gaan, ook meer
openbare en dus daardoor ook meer aan ethische normen gebonden organisaties zoeken
naar de optimale verhouding tussen efficiënt en moreel verantwoordbaar. Het gaat
hier dus niet om de religieuze, politieke, morele, psychologische en wat niet nog studie
van de terrorist, maar om de zelflegitimatie van de terreurbestrijder. En dat blijkt veel
complexer te zijn dan telefoons afluisteren en marteling.
Patrick Overeem opent met een inleiding in de ethiek van overheid en de
openbare diensten. Michael Kowalski verdedigt een coherent moreel kader in plaats van
het louter bijeengaren van ‘good practices’. Anke van Gorp en Stijn Hoorens zoeken naar
principes van toegepaste ethiek in andere maatschappelijke sectoren (gezondheidszorg,
veiligheid, enz.) die kunnen vertaald worden naar de antiterreur. Froukje Weidema
en Bert Molewijk onderzoeken hoe wordt omgegaan met professionele dilemma’s
in, weerom, diezelfde maatschappelijke sectoren. Marianne van Leeuwen gaat al iets
concreter en identificeert vier spanningsdomeinen: persoonlijk geweten tegenover de
verantwoordelijkheden van de organisatie, geheimhouding tegenover rekenschap, de
democratische rechtsorde verdedigen door de wet te overtreden en ten slotte analytische
onafhankelijkheid tegenover politieke of overheidsbelangen. Paul Abels constateert
onder meer een onderwaardering van moraal en een overwaardering van geheim in de
geheime diensten. Iemand uit de geheime dienst bekent dat hij tijdens zijn loopbaan
geen moraal is tegengekomen, hoewel een ethische geheime dienst wel degelijk kan.
103Boekbesprekingen
Michael Kowalski legt drie experts enkele fictieve dilemma’s voor en
concludeert uit zijn analyse van de reacties dat dit soort gevalstudie vruchtbaar kan
zijn voor een ethische opwaardering van antiterreur. Het hierop volgende hoofdstuk
presenteert de resultaten van een onderzoek naar het ‘morele leren’ bij Nederlandse
gevangenisdirecteurs. Hierbij wordt gewaarschuwd voor een gebrek aan moreel besef
en de overdreven invloed van intuïtie en emotie. Uwe Kemmesies identificeert vanuit
de noties van ‘antagonistische coöperatie’ (partijen die louter door het gegeven van
wederzijdse sympathie een andere gaan tegenwerken) en ‘co-terrorisme’ (wijzen
op onbedoelde contraproductieve effecten van antiterreur), enkele valkuilen die
alleen kunnen worden vermeden door een focus op de morele standaarden van de
constitutionele democratie. Monica den Boer beaamt in haar studie van de antiterreur
zoals ontplooid door de Europese Gemeenschap dat een moreel kader, gebaseerd op
de mensenrechten en de principes van vrijheid, veiligheid, rechtvaardigheid en goed
bestuur, mogelijk is. Jelle van Buuren ten slotte weidt uit over het actuele probleem
van de ‘big data’ dat de individuele verantwoordelijkheid overstijgt . Zijn voorlopige
conclusie is dat het probleem niet zozeer de veiligheid betreft, maar ‘assemblages van
macht’.
Dit boek is een zoveelste verdienstelijke poging om tussen twee ogenschijnlijk
onverenigbare basisposities – enerzijds democratie, anderzijds terreur – toch een ethisch
model te formuleren dat betekenis draagt. Dat dit zo moeilijk is en onderzoekers over de
hele wereld al jaren bezighoudt – Igor Primoratz is een grote naam in deze – is alleen
maar een teken dat dit probleem raakt aan de wortels van onze ideeën over democratie,
recht en moraal.
[Erik Meganck is verbonden aan het Centrum voor Metafysica, Godsdienst- en
Cultuurfilosofie van de KU Leuven.]
Contact: [email protected]
Bart Pattyn & Pieter D’Hoine (red.)
Wetenschap en utopie. Lessen voor de eenentwintigste eeuw – vol. 23Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2017, 265p.
Deze reeks werd in 1995 opgestart door niemand minder dan Mark Eyskens. Jaarlijks
komt een deel uit. De bijdragen zijn telkens de tekst van lessen die door KU Leuven
104 Boekbesprekingen
worden aangeboden. Samen vormen de lessen een interdisciplinair keuzevak uit
de masteropleidingen. Elk jaar heeft een ander thema. Dit jaar is dat ‘Wetenschap en
utopie’ geworden.
Koen Geens opent deze aflevering met een bijdrage over de moderne rechtstaat.
Deze les – samen met vele andere – kan u bekijken op YouTube. Stefan Rummens gaat
verder met de toekomst van de Europese democratie. Een selectie uit het vervolg: lessen
over gezondheidszorg worden geleverd door Liesbet Geris (digitalisering), Liesbet
Temmerman (veroudering) en Hans Wildiers (borstkanker). Wannes Keulemans
en Tessa Avermaete (voedselzekerheid) en Leen Van Campenhout (insecten)
bezorgen artikels over duurzame voedselproductie. Yves Moreau heeft het over de
informatierevolutie.
De hele reeks vormt niets minder dan een representatieve ‘status quaestionis’
van de huidige mens- en natuurwetenschappen. Met elke aflevering is de student weer
‘bij de zaak’. De teksten zijn nooit té technisch, zodat ze door elke ‘hoog opgeleide’ lezer
goed te volgen en te begrijpen zijn. Kortom, een aanwinst voor elke (wetenschappelijke)
bibliotheek.
[Erik Meganck is verbonden aan het Centrum voor Metafysica, Godsdienst- en
Cultuurfilosofie van de KU Leuven.]
Contact: [email protected]
Bruno Latour
Wij zijn nooit modern geweest Boom, Amsterdam, 2016, 248p.
Bruno Latour is een sociaal constructivist. Deze strekking gaat ervan uit dat de moderne
wetenschap niet zozeer een absolute, objectieve waarheid afhaalt bij een wereld
die op zichzelf bestaat. Dat cartesiaanse model wordt als achterhaald beschouwd.
Wetenschappelijke modellen en theorieën zijn veeleer het resultaat van een sociale
praxis, van wat wetenschappers uitsteken in hun laboratoria, in tijdschriften en met
elkaar.
In die zin hekelt Latour de moderne opdeling van de werkelijkheid in enerzijds haar
wetenschappelijke en objectieve zijde en anderzijds de dagdagelijkse omgang met de wereld
en met elkaar, tussen een wereld van de dingen (objecten) en een wereld van de mensen
105Boekbesprekingen
(subjecten) – of sterker: tussen natuur en (moderne) cultuur. De niet-moderne, niet-
wetenschappelijke culturen kennen dat onderscheid niet. De sociale omgang beïnvloedt de
natuur – Latour geeft het voorbeeld van de regendans – en omgekeerd, zoals in de astrologie.
Nu heeft Thomas Kuhn destijds al iets dergelijks beweerd in zijn beroemde
‘De structuur van wetenschappelijke revoluties’. Ook hij, als ‘wetenschapssocioloog’,
constateerde dat de wetenschappelijke waarheid alles behalve een ‘objectieve’ aangelegenheid
is, maar het resultaat van sociale processen, zoals benoemingen aan universiteiten en de
redactionele praktijken van grote tijdschriften en uitgevers.
Als we het begrip ‘sociaal constructivisme’ consequent doortrekken, moet er zoiets
bestaan als een politieke verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke ‘waarheid’. Een
voorbeeld hiervan is de herwerking van de regelgeving rond copyright en ‘open access’. In bredere
zin wordt het wetenschappelijke bedrijf grotendeels bepaald door het dynamische evenwicht
tussen enerzijds het hele financieringssysteem van onderwijs en onderzoek en anderzijds de
academische vrijheden. Dat evenwicht wordt sowieso ‘verstoord’ door de industrie die veel
minder in de humane wetenschappen investeert dan in de harde technologieën. In die zin
bestaat er dus niet zoiets als een ‘zuivere wetenschap om de kennis en de waarheid’ maar ligt
wetenschap onlosmakelijk ingebed in een socio-economische, juridische, politieke wereld die
haar en dus ook haar waarheid mee bepaalt. Het is immers niet zo dat binnen maar toch los van
de ‘gewone’ wereld de wetenschap een eigen wereld vormt met haar autonome wetmatigheden
als manieren om rechtstreeks de waarheid af te halen die ze dan meedeelt aan de ‘gewone’
wereld. Dat is de visie van de ‘rationalisten’, die merkwaardig genoeg en ook helaas vandaag
nog steeds populair zijn, zowel binnen de wetenschappelijke als de ‘gewone’ wereld. Maar
daaraan kan zelfs de politiek niets verhelpen...
[Erik Meganck is verbonden aan het Centrum voor Metafysica, Godsdienst- en Cultuurfilosofie
van de KU Leuven.]
Contact: [email protected]
Erik Galle (red.)
De mythe van de ik-dentiteit, 2016Halewijn, Antwerpen, 204p.
Het individualisme, een ingrediënt van het liberale mensbeeld, beschouwt de
samenleving als de optelsom van atomaire wezens die in tweede instantie, op afgeleide
106 Boekbesprekingen
wijze, als optie, in relatie treden met elkaar. Een doorgeslagen individualisme komt bij
het ik uit, het ‘egotisme’ – iets anders dan het egoïsme. Niet elk individu, maar enkel het
ik is dan de uitgangspositie voor een samenleven. Het ‘selfie’-tijdperk, heet dat dan.
Wat betekent identiteit dan nog vandaag? Veertien auteurs werden aangezocht om
hieromtrent een verkenning te lanceren. Het levert een heel brede, kleurrijke waaier aan
insteken en perspectieven. Walter Weyns, UA-socioloog, zet al boeiend aan door identiteit
narratief aan te reiken doorheen de personen van mythische figuren. Paul Delva, hier
welgekend, actualiseert het personalisme. Patrick Develtere, nog even Beweging.net, hertekent
het vrijwilligersprofiel. Marc Calmeyn, psychiater, vertrekt vanuit de nederigheid en Erik
Borgman, theoloog, vanuit de ongeschiktheid als existentiële categorieën. Guy Vanheeswijck,
UA-filosoof, zorgt voor begrippelijke verheldering. Dit is slechts een greep.
Boeiend en leerrijk en absoluut niet ‘boven de hoofden’ geschreven. Rechtsreeks
bruikbaar dus, ook in de politieke praktijk. Leen Van den Neste besluit dan ook hoopvol met:
“Er is weinig tijd voor het ik, des te meer voor het wij. Een positieve kijk op de toekomst”.
[Erik Meganck is verbonden aan het Centrum voor Metafysica, Godsdienst- en Cultuurfilosofie
van de KU Leuven.]
Contact: [email protected]
107Boekbesprekingen
108 Boekbesprekingen
Wist je dat 5% van het CD&V-lidgeld jaarlijks naar TRIAS gaat? TRIAS is een
internationale ontwikkelingsorganisatie die ondernemende mensen in het Zuiden
steunt onder het motto ‘Dromen worden Kansen’. Ze doet dit door wereldwijd
gelijkgestemde boeren en ondernemers die onderling samenwerken te verbinden.
Een internationaal en inspirerend WIJ-verhaal dus waar CD&V graag structureel
partner van is. Versterken wie vooruit wil en meetrekken wie niet mee kan, stopt
namelijk niet aan onze grenzen, maar geldt voor zowel onze naaste als onze verre buren.
Als christendemocraten is het dan ook onze plicht te reageren wanneer te veel mensen
geen toegang hebben tot drinkwater, gezondheidszorg en onderwijs. Daarom kiezen we
voor duurzame ontwikkelingsdoelstellingen en het effectief halen van de 0,7% norm:
0,7% van het BNP moet naar ontwikkelingssamenwerking gaan.
Je kan TRIAS ondersteunen met een (fiscaal aftrekbare) gift. Met je gift geef je mensen
de kans op zelfontwikkeling, waardoor ze duurzaam uit de armoede kunnen klimmen.
Je kan online steunen, maar ook via bankoverschrijving: BE45 7363 3333 3389,
BIC: KREDBEBB. Voor meer info: https://www.trias.ngo/nl/steun.
TRIAS | WIST JE DAT?
109Trias - Inleefreis Tanzania, een internationaal WIJ-verhaal
Een van de landen waar TRIAS actief is, is Tanzania. Zo heeft TRIAS er het coöperatieve
gedachtegoed geïntroduceerd bij de Masai. Met respect voor hun tradities leert TRIAS
de semi-nomadische veehouders hoe ze hun gezinsinkomen kunnen verhogen, met
speciale aandacht voor de economische activiteiten van vrouwen en jongeren. Daarbij
zorgen ze er ook voor dat de lokale handelskamer voldoende oog heeft voor de noden
van kansarme ondernemers.
Van 27 november tot 5 december 2017 trok een delegatie van elf CD&V-ambassadeurs,
onder leiding van Wouter Beke, naar Tanzania om ter plaatse kennis te maken met de
werking en projecten van TRIAS.
Tijdens hun bezoek aan de
verschillende lokale projecten
hielden onze ambassadeurs
een reisdagboek bij waarin ze
verslag uitbrengen van hun
ervaringen. Wil je TRIAS van
dichtbij leren kennen en hun
belangrijke rol ontdekken in
het lokale samenlevingsmodel
van veehouders, akkerbouwers
en wilde dieren? Je vindt het
volledige reisdagboek op de
CD&V-website.
www.cdenv.be/wie-zijn-we/doe-mee/trias/reisdagboek-tanzania
Onze ambassadeurs
Danny Baert (Afdelingsvoorzitter Zonnebeke), Wouter Beke (Voorzitter CD&V
& burgemeester Leopoldsburg), Simon De Boeck (Schepen in Gooik), Carl Devlies
(Schepen in Leuven), Marc Reynders (Schepen in Leopoldsburg), Els Roelof (Schepen
in Oostkamp), Tom Schiettecat (Directeur Communicatie & Beweging CD&V &
fractieleider OCMW Zele), Jan Seynhaeve (Burgemeester Wevelgem), Koen Van
Den Heuvel (CD&V fractieleider Vlaams Parlement & burgemeester Puurs), Benedict
Verbrugge (Afdelingsvoorzitter Destelbergen), Veerle Vincke (Afdelingsvoorzitter
Beveren)
TRIAS | INLEEFREIS NAAR TANZANIA
110 Trias - Inleefreis Tanzania, een internationaal WIJ-verhaal
Inhoud
Boekbesprekingen
Trias | Inleefreis Tanzania
Editoriaal
Erika Racquet & Ludwig ForrestFilantropie 2.0: moderne methoden, maar menselijke betrokkenheid blijft centraal.Respons door Niels de Kort
Katrien SchaubroeckVrijwilligerswerk: waarom tijd geven goed is.Respons door Helga Pletzers
Stijn Baert & Jens DetollenaereDenk aan jezelf, engageer je als vrijwilliger.Respons door Ellen Van Grunderbeek
Koen MagermanArbeidsrelaties en schenkingen: twee elkaar afstotende begrippen?Respons door Bart Ooghe
Julie RyngaertEen kind, een geschenk? Over het belang van het recht op afstammingsinformatie.Respons door Emilie Noë
Charlotte DeclerckDe Erfwet 2017 in het licht van het na te streven evenwicht tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen.Respons door Katrien Schryvers
p. 5
p. 37
p. 17
p. 45
p.59
p. 71
p. 89
p. 103
p. 109
Toon VandeveldeInleidende bijdrage: Geven en geluk.
p. 9