eindhoven university of technology master schatting van ... · rekenen door de navier-stokes...

88
Eindhoven University of Technology MASTER Schatting van stromingsprofielen in de Carotis Aelen, F.W.L. Award date: 1993 Link to publication Disclaimer This document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Student theses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the document as presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the required minimum study period may vary in duration. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

Upload: vophuc

Post on 26-Feb-2019

214 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Eindhoven University of Technology

MASTER

Schatting van stromingsprofielen in de Carotis

Aelen, F.W.L.

Award date:1993

Link to publication

DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

, r r ." LJ !0 o . ..

Schatting van stromingsprofielen

in de Carotis

F.W.L. Aelen

Verslag van het afstuderen van Frank Aelen in de vakgroep Biofysica,

Faculteit der Geneeskunde, Rijksuniversiteit Limburg.

Begeleider RL, faculteit der Geneeskunde, vakgroep Biofysica: Dr. Ir. APG

Hoeks.

Begeleider TUE, faculteit der Technische Natuurkunde, vakgroep Analyse

van Fysische Meetmethoden: Dr. Ir. C Massen.

3

Samenvatting

De snelheden en shear rates van het bloed aan de wanden van grote bloedvaten, zoals

de carotis (halsslagader), zijn erg interessant omdat deze mogelijk een rol spelen bij de

vorming van atherosclerose. Snelheden van bloed kunnen gemeten worden met behulp

van gepulst ultrageluid. De waarden van de op deze manier gemeten snelheden zijn echter

onbetrouwbaar dicht bij de wand vanwege de vaatwandfilters. Om toch informatie te krijgen

over de snelheden en shear rates aan de wand zijn er enkele modellen opgesteld om

uitgaande van de gemeten snelheden in het midden van het bloedvat (deze zijn wel

betrouwbaar) en de gemeten vaatwandbeweging de rest van het stromingsprotiel uit te

rekenen door de Navier-Stokes vergelijkingen numeriek op te lossen.

De carotis wordt in eerste instantie opgevat als een starre, rechte buis waarbij de niet­

lineaire termen in de Navier-Stokes vergelijkingen verwaarloosd worden. De axiale drukgra­

diënt wordt geschat aan de hand van de stroming in het midden van het bloedvat. De

Navier-Stokes vergelijkingen worden opgelost door er een differentievergelijking van te

maken (Cranck-Nicolson methode). Het model is gecontroleerd met behulp van de

analytische oplossing van de Navier-Stokes vergelijkingen voor een harmonische

drukgradiënt en blijkt goed te voldoen. De berekende stromingsprofielen komen echter over

een groot deel van de buis niet overeen met de in vivo gemeten stromingsprofielen.

Hierna is een meer realistisch model opgesteld om de stroming van het bloed door de carotis

te benaderen. De carotis wordt hierbij opgevat als een rechte, elastische buis. Ook de niet­

lineaire termen in de Navier-Stokes vergelijkingen worden mee in betrekking genomen. De

vergelijkingen worden opgelost d.m.v. machtreekssubstitutie. Ook nu zijn er grote

verschillen tussen berekende en in vivo gemeten stromingsprofielen. Kleine fouten die in

het model ontstaan wanneer de stromingsprofielen erg vlak zijn kunnen deze grote

verschillen niet verklaren. Deze kleine fouten kunnen waarschijnlijk voorkomen worden door

een andere substitutie in de Navier-Stokes vergelijkingen, mogelijk van Womersley­

profielen.

Om het model te testen zijn er metingen verricht aan een elastische buis met een

sinusaidale flow, waarin aan de in het model gemaakte aannames (redelijk) goed is voldaan.

Het model blijkt de gemeten stromingsprofielen hierin goed te beschrijven. De conclusie is

dan ook dat de grote verschillen tussen berekende en in vivo gemeten stromingsprofielen

veroorzaakt wordt door het niet geldig zijn van een of meerdere van de gemaakte

aannames in het model (o.a. het verwaarlozen van reflecties van de drukgolf, de niet­

Newtonse eigenschappen van bloed en de veronderstelling dat de carotis recht is). Het

model zal in de toekomst aangepast moeten worden door enkele aannames te laten vallen.

Ook zal er experimenteel onderzoek gedaan moeten worden naar meer realistische

modellen van de stroming van het bloed in de carotis.

5

Summary

Veloeities and shear rates of blood near the walls of large arteries, like the carotid artery, are

very interesting because they may play a role in the development of atherosclerosis. Local

veloeities of blood can be measured by means of ultrasound. However, the values of

these measured veloeities are not reliable close to the vessel wall because of tissue filters.

In order to obtain intermation about veloeities and shear rates near the vessel wall, some

models are made that can extrapolate the veloeities in the midvessel region (these are

reliable) to the wall. This is done by solving the Navier-Stokes equations numericaly.

In first instanee the carotid artery is approximated by a straight rigid tube. The nonlinear

terms in the Navier-Stokes equations are neglected. The axial pressure gradient is

estimated using the veloeities on the axis of the tube. The linear Navier-Stokes equations

are solved by means of a finite ditterenee method (Cranck-Nicolson). The model is

confirmed by means of the analytic solution of these equations tor a harmonie pressure

gradient. However, there are large ditterences between calculated and in vivo measured

velocity profiles over a large region of the vessel.

After this a more realistic model is made to approximate the flow of blood through the carotid

artery. The carotid artery is approximated by a straight distensible tube. Also the nonlinear

terms in the Navier-Stokes equations are being taken into consideration. The equations are

solved by means of a power series substitution. Again large ditterences exist between

calculated and in vivo measured velocity profiles. Smal! errors that are being made when

the velocity profiles are very flat can not account tor these large differences. These smal!

errors can probably be prevented by an ether substitution in the Navier-Stokes equations,

possibly of Womersley profiles.

In order to test the model, measurements are done on a straight distensible tube with a

sinusoidal flow in wich the used approximations are (reasonably) fulfilled. The model

appears to describe the measured velocity profiles well. The conclusion is that the large

ditterences between calculated and in vivo measured velocity profiles are caused by the

tact that some of the assumptions that are made in the model (e.g. the negleetien of

reflections of the pressure wave, the non-Newtonian properties of blood and the

assumption that the carotid artery is straight) are not valid. In the future the model has to be

adjusted by dropping some of the assumptions that are now being made. Also more

experimental research has to be done in order to obtain more realistic models of the flow of

blood through the carotid artery.

7

Inhoudsopgave

Samenvatting ................................................................................................................ 3

Summary ........................................................................................................................ 5

Inhoudsopgave ............................................................................................................. 7

1. lnleiding ...................................................................................................................... 9

1.1. De bloedsomloop ...................................................................................... 9

1.2. Rheologische eigenschappen van bloed ............................................. 1 2

1.3. Atherosclerose ........................................................................................... 1 5

1.4. Ultrageluid .................................................................................................. 17

1.5. Opdracht ..................................................................................................... 29

1.6. Stroming van bloed in grote bloedvaten .............................................. 30

1.7. Stromingsvergelijkingen .......................................................................... 31

1.8. Opzet ........................................................................................................... 32

2. Carotis opgevat als rechte, starre buis ................................................................. 34

2.1. Inleiding ...................................................................................................... 34

2.2. Stroming van bloed door een starre buis ............................................. 34

2.3. Resultaten ................................................................................................... 37

2.4. Invloed van de parameters ..................................................................... .41

2.5. Analytische oplossing voor harmonische drukgradiënt.. .................. .42

2.6. Conclusies .................................................................................................. 43

3. Carotis opgevat als rechte, elastische buis ........................................................ .45

3.1. Inleiding ...................................................................................................... 45

3.2. Stroming van bloed door een elastische buis ..................................... 45

3.3. Resultaten ................................................................................................... 52

3.4. Invloed van de parameters ...................................................................... 59

3.5. De radiële drukgradiënt ........................................................................... 61

3.6. Axiale snelheid aan de wand ................................................................. 66

3.7. Conclusies .................................................................................................. 69

4. Metingen verricht aan een elastische buis .......................................................... 71

5. Conclusies ................................................................................................................. 78

Literatuurlijst .................................................................................................................. 82

Appendix A ..................................................................................................................... 85

Appendix 8 ..................................................................................................................... 86

9

1. Inleiding

1.1. De bloedsomloop

Een van de functies van de bloedsomloop is het van energie voorzien van

alle lichaamsdelen [LEE 92]. Deze energie wordt ontleend aan de

biologische verbranding van ons voedsel. In ons voedsel komen stoffen met

een hoge energiewaarde voor. Deze stoffen worden in het lichaam

afgebroken tot substanties met een lagere energiewaarde. Deze

verbranding kan zich afspelen bij lichaamstemperatuur dankzij tal van

biokatalysatoren, enzymen genaamd. Voor de verbranding is, net als bij

industriële en huishoudelijke verbrandingsprocessen, zuurstof nodig en

worden kooldioxide en water geproduceerd. Behalve voor de energie­

voorziening dient voedsel ook voor de vervanging en reparatie van onze

weefsels, waarvan de cellen over het algemeen een aanzienlijk kortere

levensduur hebben dan ons totale lichaam. Bovendien vergt de groei van

kinderen een aanzienlijke aanvoer van bouwmaterialen.

Voor de biologische verbranding is de bloedsomloop van essentiële

betekenis. De bloedsomloop zorgt ervoor dat bouw- en brandstoffen en

zuurstof in de vereiste hoeveelheden bij de cellen worden afgeleverd en dat

kooldioxide en water worden afgevoerd. Daarnaast staat de bloedsomloop

nog ten dienste van andere lichaamsfuncties zoals bijvoorbeeld de

temperatuurregeling door het transport van warmte die bij energieomzetting

vrijkomt. Behalve transport van zuurstof, kooldioxide, voedings- en

afvalstoffen en van warmte dient de circulatie ook nog voor transport van

een zeer groot aantal andere stoffen en van vrij in het bloed voorkomende

rode en witte bloedcellen die voor, respectievelijk, het transport van zuurstof

en de afweer tegen ziekteverwekkende micro-organismen zorgen, en bloed­

plaatjes die een belangrijke rol spelen bij de stolling. Hormonen die door

diverse klieren aan het bloed worden afgegeven kunnen dankzij de

bloedsomloop over het hele lichaam worden verspreid en dus op soms

grote afstand van de klier waar zij vandaan komen hun werking uitoefenen.

Behalve de hormonen die in speciale klieren worden geproduceerd

transporteert de circulatie nog talloze andere stoffen, die als chemische

boodschappers tussen cellen kunnen worden beschouwd.

10

De bloedsomloop kan men onderverdelen in de macrocirculatie, ten

behoeve van de aan- en afvoer van stoffen en warmte door het hart via de

slagaders en de aders, en de microcirculatie ten behoeve van de

uitwisseling van stoffen en warmte tussen het bloed en de cellen van

weefsels of organen.

Zuurstof lost slecht op in water en diffundeert langzaam. Om de cellen van

de weefsels voldoende van zuurstof en voedingsstoffen te voorzien, moet

ondanks de belangrijke verbetering van het transport door de circulatie de

diffusie heel efficiënt gebeuren. Voor diffusie geldt de Wet van Fick. Volgens

die wet is de transportsnelheid evenredig met de concentratiegradiënt van

de ditfunderende stof en van het voor diffusie beschikbare oppervlak. In de

circulatie worden de grote afstanden overbrugd door de bloedstroom,

diffusie gebeurt pas op het eind, van bloedvat naar weefsel en vice versa.

De afstand tussen bloedvat en weefselcellen is altijd heel kort, niet meer

dan enkele honderdste millimeters. De concentratiegradiënt is daardoor

groot en dat maakt diffusie efficiënt. Bovendien is het oppervlak waarover

diffusie plaats vindt altijd heel groot. Bloedvaten vertakken daartoe tot een

zeer fijn netwerk van haarvaten (capillairen). Zowel de korte afstand als het

grote oppervlak zorgen voor een hoge transportsnelheid.

Het dichte netwerk van haarvaten, met de daarop aansluitende aan- en

afvoerende vaten, die arteriolen en venuien worden genoemd, heet de

microcirculatie. Alle organen hebben een microcirculatie. Een belangrijk

stelsel van haarvaten komt voor in de longen. Daar vindt uitwisseling plaats

van zuurstof uit de lucht tegen kooldioxide uit het bloed. In de capillaire

vaatsystemen van de andere organen worden zuurstof en voedingsstoffen

afgestaan aan het weefsel terwijl kooldioxide en andere afbraakprodukten

juist in het bloed worden opgenomen. Kooldioxide wordt door de circulatie

naar de longen afgevoerd; niet-gasvormige afbraakprodukten worden in de

nieren uit het bloed verwijderd en afgevoerd met de urine. Bij de opname

van voedingsstoffen vanuit de darmen speelt de microcirculatie van de darm

een belangrijke rol. Naast passief transport t.g.v. de door concentratie­

verschillen gedreven diffusie komt ook actief transport voor.

De pomp die het bloed rondpompt in de bloedsomloop is het hart. De

linkerhartkamer (linkerventrikel) pompt het bloed naar het lichaam via de

grote lichaamsslagader (aorta). De aorta vertakt in dunnere slagaders

(arteriën) en die vertakken op hun beurt weer in nog dunnere bloedvaten,

de arteriolen. Via eindvertakkingen met een doorsnede van minder dan een

tiende millimeter stroomt het bloed naar de capillaire netwerken, waar de

1 1

uitwisseling van stoffen en warmte plaatsvindt. De capillairen komen samen

in een groot aantal venulen, die weer samenkomen in de aderen (venen).

Het bloed passeert eerst de kleine venen en komt vervolgens in de grotere

aderen die uiteindelijk samenkomen in de grote holle ader, die uitmondt in

de rechterhartkamer. Deze pompt het bloed naar de longen. Via

vertakkingen van de longslagader bereikt het bloed de haarvaten van de

longen, waar zuurstof wordt opgenomen en kooldioxide wordt afgegeven.

Vervolgens stroomt het zuurstofrijke bloed naar de linkerhartkamer om een

nieuwe rondreis te beginnen.

Hart en bloedvaten kunnen de bloedstroom zo regelen, dat er niet te weinig

doorbloeding van de hersenen en de organen plaatsvindt. Maar ook niet te

veel, omdat door het onnodig rondpompen van grote hoeveelheden bloed

erg veel energie verloren gaat. Ten gevolge van het pompen van het hart

varieert de druk in de aorta, en bijgevolg ook in de andere grote arteriën,

met de hartslag. De maximale druk in een arterie wordt de systolische druk

genoemd, de minimale de diastolische druk. De grootte van deze drukken

wordt door een groot aantal factoren bepaald. De belangrijkste zijn de

pompaktie van het hart, de weerstand die de bloedstroom ondervindt van de

kleine slagaders en arteriolen (de zogenaamde perifere weerstand) en de

elasticiteit van de grote slagaders.

co..Rohs . commums

Figuur 1. 1. De carotis

12

In dit onderzoek zal de nadruk liggen op de stroming van het bloed in de

carotis communis (in het vervolg kortweg de carotis). Dit is de

gemeenschappelijke halsslagader, die het hoofd van bloed voorziet. De

carotis splitst zich voordat hij het hoofd bereikt in tweeën, zie figuur 1.1.

Deze splitsing noemt men een bifurcatie.

1.2. Rheologische eigenschappen van bloed

Bloed is een suspensie van gevormde deeltjes (de verschillende bloed­

cellen) en vloeistofdeeltjes (de chyomicrons) in een plasma [STE 84]. Het

plasma is een waterachtige oplossing die veel laag-moleculair-gewicht

deeltjes van organisch en anorganisch materiaal in lage concentraties en

bovendien ongeveer 7% proteïnen bevat. De bloedcellen kunnen

onderscheiden worden in rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Rheologie is de studie van die eigenschappen van materialen die hun

responsie bepalen op een mechanische belasting. Een belangrijke

rheologische eigenschap van een vloeistof is de viscositeit. Dit is de

verhouding tussen de afschuifspanning en de afschuifsnelheid.

Afschuifspanning (shear stress) is de kracht per oppervlakte-eenheid die

een vloeistof uitoefent· op dat oppervlak (door er langs te stromen), in een

richting evenwijdig aan het oppervlak. Dit oppervlak kan ook een denk­

beeldig oppervlak in de vloeistof zijn. Afschuifsnelheid (shear rate) is de

afgeleide van de snelheidscomponent evenwijdig aan het oppervlak, in de

richting van de normaal op het oppervlak.

Composition of the red cel/

Water Memhrane comronent~

trrotein, rho~pholipid, cholc~terol) Haemoglohin lnor~tanic:

Pl'la~~ium

Sodium Magne~ium

Calcium

Figuur 1.2. Vorm en samenstelling van rode bloedcel

Percentage of mass

65 3

32

0·420 g per 100 mi 0·025 g per 100 mi 0·006 g per 100 mi

small amount

De belangrijkste groep cellen die de rheologische eigenschappen van het

bloed bepalen zijn de rode bloedcellen, daar zij in de hoogste concentratie

,

13

voorkomen (±45%). In de rode bloedcel zit het hemoglobine, dat er voor

zorgt dat het bloed rood lijkt en zuurstof kan vervoeren. In onvervormde

toestand is de cel een concaaf geheel (zie figuur 1.2) met een soortelijke

massa van 1 ,06·1 o3 kgtm3.

De rode bloedcel is zeer sterk deformeerbaar. Bij hoge afschuifspanningen

wordt zij dan ook langgerekt. Een bijzondere eigenschap is verder dat de

rode bloedcellen aggregeren; dit wordt ook wel rouleaux-vorming genoemd.

Het mechanisme hiervan is nog onduidelijk. Het lijkt erop dat de rode

bloedcellen elkaar aantrekken en dat deze aantrekking bepaald wordt door

geladen molecuulgroepen aan het oppervlak van de cel. Maar ook hangt

het nauw samen met de concentraties van fibrinogeen en globulines;

zonder hun aanwezigheid vindt het niet plaats. De rouleaux-vorming

geschiedt bovendien alleen bij cellen in onvervormde toestand. In de

carotis, waar in dit onderzoek de aandacht op is gevestigd, is de stroming

van het bloed zeer instatienair en komen hoge afschuifsnelheden (tot hoger

dan 1 000/s) voor. Hier zal dan ook geen rouleaux-vorming plaatsvinden.

10

RBC IN PLASMA

t HTC=45%

__".L\,lV"i I I e seMJ I I I 1111d I I I I 1111. I '--!-L.A.UO""="_....._ •I 'l. ~

10-,!, 10 l 10 10 10

K(s -I)--+

b

asymptotic val u es

~~1--~--~1~0--~1~00~~1~0~00~ -I

K(s )-

a Typisch verloop van schuifspanning t

en viscositeit rt tegen afschuifsnel­heid K voor 45\ RBC in plasma, ~ Spreiding in re-sultaten voor mense­lijk bloed.

Figuur 1.3. Viscositeit van bloed

14

De tweede groep van in het plasma opgeloste cellen zijn de witte

bloedcellen. Zij zijn van belang bij het bestrijden van infecties. Door hun

geringe aantal hebben zij slechts weinig invloed op de viscositeit van bloed.

De bloedplaatjes, van belang bij het stoppen van een bloeding, zijn wel veel

groter in aantal. Maar omdat zij ongeveer 10 maal kleiner zijn dan de rode

bloedcel zijn zij voor de viscositeit van bloed van veel minder belang.

Een vloeistof waarvoor een lineair verband geldt tussen afschuifspanning

en afschuifsnelheid noemt men een Newtonse vloeistof. Bloed blijkt zich niet

als een Newtonse vloeistof te gedragen maar als een zogenaamde niet­

Newtonse vloeistof. De viscositeit is niet meer eenduidig en hangt af van de

afschuifsnelheid. Indien de stroming niet zo instatienair is dat zich geen

rouleaux kunnen vormen, neemt de viscositeit bij lage afschuifsnelheden

(kleiner dan 50/s) sterk toe (shear thinning), zie figuur 1.3.

Dit niet-lineaire effect hangt onder andere samen met de vorming van

rouleaux bij lage afschuifsnelheden, de buiging, het richteffect en de

geleidelijke afbraak van de rouleaux bij iets hogere afschuifsnelheden en

de vervorming en het richteffect van de elastische rode bloedcellen bij hoge

afschuifsnelheden.

Bloed blijkt zich ook plastica-viskeus te gedragen: afschuifsnelheden treden

pas op als de afschuifspanning een bepaalde kritieke waarde heeft

overschreden (de yield-stress). De oorzaak van dit fenomeen moet gezocht

worden in de rouleaux-vorming van de rode bloedcellen bij lage

afschuifspanningen en het dan vormen van een verbonden netwerk van

geaggregeerde cellen. Het blijkt dat wanneer de afschuifsnelheid periodiek

verloopt met een bepaalde frequentie, er een faseverschil is tussen

afschuifsnelheid en afschuifspanning. Dit houdt in dat men een complexe viscositeit krijgt, die kan worden beschreven door een viskeuze ( llv) en een elastische ( lle) component, zie figuur 1.4.

Voor afschuifsnelheden boven de 1 0/s gaat de viskeuze component naar

een limietwaarde en de elastische component naar nul. De verklaring voor

de frequentie-afhankelijkheid van de viskeuze en elastische componenten

van de viscositeit blijkt, net zoals voor het niet-lineaire stromingsgedrag

onder stationaire condities, nauw samen te hangen met de aggregatie en

deformatie van de rode bloedcellen. Met het toenemen van de oscillatie­

frequentie boven de 0,1 Hz wordt de rouleaux-grootte, waarschijnlijk onder

de invloed van de cyclische vervorming, toenemend kleiner en neemt de

elastische component van de viscositeit af. Bij frequenties van 1 Hz of hoger

zijn in de suspensie nauwelijks nog rouleaux aanwezig. De elastische

15

component van de viscositeit wordt dan alleen nog bepaald door de

elastische vervorming van de individuele rode bloedcellen.

'l

10 I Mensenbloed HTC=43% f = 2Hz

110 -----------~~ 4 ---------- n~~-- I ',v 'nE

(mNs/m2) 1

n ,nE V 2

(mNs/m 1

.01

Figuur 1.4. Viskeuze (llv) en elastische (Tle) component van de complexe

viscositeit als functie van de afschuifsnelheid {K0 ) en frequentie (f)

Zoals eerder reeds vermeld, is de stroming van het bloed in de carotis zeer

instatienair (met frequentiecomponenten tot ongeveer 20 Hz), zodat hier

vrijwel geen rouleaux-vorming plaats vindt. Voorgaande niet-lineaire

rheologische eigenschappen van het bloed zijn in de carotis, en andere

grote bloedvaten, dan ook verwaarloosbaar. Bloed kan hier als Newtons

opgevat worden [REU 91), met een constante viscositeit van tussen de 3 en

4 ·1 o-3 Ns I m2•

1.3. Atherosclerose

De begrippen arteriosclerose en atherosclerose hebben met elkaar gemeen

dat ze beide slaan op afwijkingen in de wanden van bloedvaten [LEE92).

Deze wanden bestaan grofweg uit drie lagen, van binnen naar buiten de

intima, de media en de adventitia. Atherosclerose is de meest voorkomende

vorm van arteriosclerose. Er is sprake van wanneer de intima van grote en

middelgrote arteriën is aangedaan.

In verreweg de meeste gevallen ligt aan aandoeningen van hart en

bloedvaten atherosclerose ten grondslag. Aan atherosclerose gerelateerde

ziektebeelden, zoals het hartinfarct, de beroerte (herseninfarct) en gangreen

vormen nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak in Noord-Amerika en

West-Europa.

16

De officiële definitie van atherosclerose luidt: "de zeer algemeen

voorkomende laesie (beschadiging) in arteriën, die gekenmerkt wordt door

plaatselijke verdikkingen (plaques) bestaande uit ophopingen van lipiden

en collageen-achtige (bindweefsel) vezels, die beide in zeer verschillende

verhoudingen aanwezig kunnen zijn". Deze definitie geeft enkele

fundamentele aspecten van atherosclerose weer, bijvoorbeeld dat de

laesies meestal op bepaalde plaatsen in de vaatwanden ontstaan waar

wervelingen in de bloedstroom optreden, zoals bij vertakkingen van de

vaten. Ook hoeven de afwijkingen niet alleen in de binnenste laag van de

vaten (intima) voor te komen, al is dat meestal wel het geval. Bovendien

vermeldt de definitie de ingewikkelde opbouw van de atherosclerotische

plaque. Zo'n plaque bestaat uit een kern van lipiden (het atheroom},

voornamelijk afkomstig uit het bloed, omgeven door afgestorven

bindweefsel tussen het atheroom en de vaatwand en levend bindweefsel

dat het atheroom aan de andere kant bedekt en scheidt van de bloedstroom.

Als de inhoud van het atheroom vrijkomt in de bloedstroom, ontstaat in de

slagader acuut een stolsel. Dit leidt tot belemmering en soms blokkade van

de bloedtoevoer naar de organen waar de slagader en de vertakkingen

ervan uitkomen. Vooral het hart en de hersenen zijn hiervoor erg gevoelig.

Beide worden van bloed voorzien door zeer dunne slagaderen, die

gemakkelijk geblokkeerd kunnen raken. Atherosclerose komt relatief vaak

voor bij de bifurcatie van de carotis.

Belangrijke factoren die mogelijk het ontstaan van atherosclerose

beïnvloeden zijn:

• leeftijd

• mannelijk geslacht

• familiaire aanleg

• verhoogd LOL-cholesterol (> 4,2 mMol/1)

• verlaagd HOL-cholesterol (< 0,9 mMol/1)

• roken van sigaretten (> 1 0/dag)

• verhoogde bloeddruk (> 160/95 mm Hg)

• diabetes mellitus

• vetzucht (Quetelet-index >27)

Bovendien speelt waarschijnlijk ook de hemodynamica (=stromingsgedrag)

van het bloed in de arteriën een rol bij het ontstaan van atherosclerose, met

name het stromingsgedrag dicht bij de wand [REU 91], [SIM 90]. Belangrijke

parameters die de stroming dicht bij de wand karakteriseren zijn de

afschuifsnelheid en afschuifspanning aan de wand, de zogenaamde wall

17

shear rate respectievelijk wall shear stress. Vooral op plaatsen waar een

lage of een sterk oscillerende wall shear rate heerst, komt atherosclerose relatief vaak voor [RIN 89].

Het is belangrijk om meer te weten te komen over het stromingsgedrag van

het bloed dicht bij de wand. Een manier om stromingsprofielen van bloed in

arteriën, met name de carotis, te meten is met behulp van ultrageluid.

1.4. Ultrageluid

Ultrageluid is geluid met een frequentie die hoger ligt dan de maximale

frequentie die door het menselijk oor kan worden waargenomen [MED 87),

[LOl 90]. Deze ligt in de orde van 20kHz. In de medische diagnostiek wordt

van aanzienlijk hogere frequenties gebruik gemaakt. Afhankelijk van de

toepassing is de ultrageluidsfrequentie in de orde van 2 tot 10 Mhz. De

snelheid c, waarmee geluid zich in een medium voortplant, is afhankelijk

van het medium. In water is deze snelheid ongeveer 1550 m/s. Akoestisch

gesproken bestaat het lichaam voornamelijk uit water, zodat we daar

dezelfde snelheden zien. Een extreme uitzondering hierop vormt botweefsel

met een geluidssnelheid van ongeveer 4000 m/s.

Het basisprincipe van ultrageluidssystemen, zoals deze in de klinische

diagnostiek worden gebruikt, is gelegen in het gegeven dat de tijd die het

geluid nodig heeft om een bepaalde afstand af te leggen, een directe maat

voor die afstand is. Voor het bepalen van de afstand is het noodzakelijk

slechts in een bepaalde richting ultrageluid uit te zenden en slechts voor die

richting waarnemingsgevoeligheid te hebben. Dit is noodzakelijk omdat het

anders onbekend is waar het terugkomende signaal vandaan komt. Het

geluid moet in een smalle bundel worden uitgezonden en slechts

reflectoren die zich binnen deze bundel bevinden mogen bijdragen tot het

ontvangen signaal. Bij frequenties van 2 tot 10 Mhz is de diameter van de

geluidsbundel 1 tot 2 mm. Met behulp van een korte geluidspuls kan men

dus de (eventuele) aanwezigheid en plaats van reflectoren in de

geluidsbundel vaststellen. Varieert men de richting/plaats van de

geluidsbundel in opeenvolgende zend/ontvangstcycli ('scanner'), dan

resulteert dit in een tweedimensionale afbeelding van structuren in de

geluidsscan. De manier waarop de richting/plaats van de geluidsbundel

wordt gevarieerd is afhankelijk van het type scanner. De tijd nodig voor het

maken van een scan kan zo kort gemaakt worden dat het voor het oog lijkt

alsof er geen overgangen tussen opeenvolgende scans zitten. De

verandering in plaats (beweging) van structuren kan dus met behulp van

18

ultrageluid gevolgd worden. Dit reai-time karakter is een zeer aantrekkelijke

eigenschap van de medische diagnostiek met behulp van ultrageluid. Ook

kunnen zachte weefsels zonder gebruik van een contrastmiddel worden

afgebeeld. Er zijn tot nu toe geen duidelijke aanwijzingen dat de

geluidsintensiteiten, zoals deze gebruikelijk zijn in de medische diagnostiek,

tot schadelijke effecten leiden.

Ultrageluid is patiënt-vriendelijk. Het kan door de intacte huid heen worden

toegepast en het biedt directe terugkoppeling naar de onderzoeker.

Beweging en structuren kunnen worden gevisualiseerd. Geluid biedt echter

ook de mogelijkheid om de snelheid van bewegende reflectoren (b.v. rode

bloedcellen) te kwantificeren. Wordt geluid gereflecteerd door een

bewegende reflector dan verandert de frequentie van het geluid evenredig

met de snelheid van die reflector. Dit noemt men het Doppler-effect en

hiermee is het mogelijk de snelheid van het bloed te kwantificeren. In de

afgelopen jaren zijn er ultrageluidssystemen ontwikkeld waarin de Doppier­

systemen geïntegreerd zijn.

Voor de voortplanting van geluid zijn deeltjes (atomen, moleculen) nodig,

die elastische interactie met elkaar kunnen hebben. De akoestische

impedantie, gelijk aan de ratio van de deeltjessnelheid en de drukvariatie, is

een materiaaleigenschap. Dat wil zeggen dat ieder medium zijn eigen akoestische impedantie (Z) heeft. Dit komt tot uiting in de relatie Z =pc, met

p de soortelijke massa van het medium. Wat er gebeurt met een geluidsgolf

aan het grensvlak tussen media met verschillende akoestische impedantie

is in hoge mate afhankelijk van de afmetingen van het grensvlak ten opzichte van de golflengte (À.= effe) van het ultrageluid. Deze golflengte is

ongeveer 0,25 mm voor een frequentie van 6 MHz. In het geval dat de

afmetingen van de reflector/grensvlak vele malen groter zijn dan de

golflengte van het ultrageluid, vindt er gedeeltelijke reflectie plaats, waarbij

de hoek van inval gelijk is aan de hoek van reflectie. Het gedrag van een

geluidsgolf aan het grensvlak van een akoestische inhomogeniteit met

afmetingen die aanzienlijk kleiner zijn dan de gebruikte golflengte

(bijvoorbeeld een rode bloedcel) is volledig anders. De rode bloedcel gaat

in zijn geheel meetrillen en geeft daardoor de beweging in alle richtingen af:

verstrooiing van het geluid. Slechts een klein gedeelte van het invallende

geluid zal dan via verstrooiing de bron/ontvanger bereiken. De mate van

reflectie wordt dus niet alleen bepaald door het verschil in akoestische

impedantie, maar ook door de afmetingen van de verstrooier. Naarmate de

afmetingen groter worden is er minder sprake van verstrooiing en meer van

19

reflectie. In het menselijk lichaam zien we bij alle overgangen een

combinatie van reflectie en verstrooiing. Dat is de reden waarom een grens­

vlak dat scheef staat op de voortplantingsrichting van het geluid toch een

reflectie zal opleveren, hoewel de grootte hiervan aanzienlijk minder zal zijn

dan bij loodrechte inval.

Wanneer ultrageluid zich door een medium voortplant neemt de intensiteit

ervan geleidelijk af. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven,

onder andere divergentie van de geluidsbundel, verstrooiing en

gedeeltelijke reflectie van ultrageluid bij akoestische overgangen. De

belangrijkste reden voor de afname van de geluidsintensiteit als functie van

de afstand tot de transducent is echter de absorptie, waarbij geluidsenergie

verloren gaat als warmte. De mate van absorptie is afhankelijk van de

afgelegde afstand, de frequentie en het soort medium. Dit komt tot

uitdrukking in de relatie D = A1d, waarin D aangeeft met welke fractie de

geluidsintensiteit is afgenomen, A de weefselafhankelijke verzwakkings­

coëfficiënt, f de frequentie en d de afgelegde weg. Hoge frequenties kunnen

alleen toegepast worden, indien het onderzoeksgebied dicht onder de huid

ligt, terwijl de lagere frequenties in aanmerking komen voor onderzoek van

dieper gelegen structuren. Een eventuele luchtlaag tussen de transducent

en het huidoppervlak zal transmissie van ultrageluid nagenoeg verhinderen.

Om dit te vermijden wordt tussen de transducent en de huid een gel (een

doorgaans kleurloze substantie met de akoestische impedantie van water)

aangebracht.

Voor het omzetten van elektrische in akoestische energie (bij zenden) en

omgekeerd (bij ontvangen), wordt gebruik gemaakt van keramisch materiaal

dat bij aanbrengen van een elektrische spanning een vormverandering

ondergaat en andersom (akoestische) drukveranderingen omzet in een

elektrisch signaal. Dit is het zogenaamde piëzo-elektrische effect. De duur

van de geluidspuls is ongeveer twee perioden zodat de axiale resolutie in

de orde ligt van één golflengte. Hoe korter de uitgezonden geluidspuls, des

te beter is de axiale resolutie, omdat dan reflectoren dichter bij elkaar

mogen liggen voordat de echo's elkaar overlappen. Voor een geluidspuls

met een duur van één microseconde moeten de achter elkaar liggende

reflectoren minimaal 0,75 mm van elkaar afliggen. De axiale resolutie kan

men verbeteren door een hogere emissiefrequentie te gebruiken. Dit wordt

beperkt door de gewenste indringdiepte, die een bovengrens stelt aan de

frequentie (vanwege de absorptie).

Naast de axiale resolutie speelt ook de laterale resolutie (het vermogen om

twee naast elkaar liggende reflectoren van elkaar te onderscheiden) een

20

belangrijke rol voor de kwaliteit van een ultrageluidssysteem. De laterale

resolutie wordt bepaald door de breedte van de geluidsbundel. De vorm van

de geluidsbundel is te zien in figuur 1.5.

·. Fig.3 De vorm van de geluidsbundel. Focussering leidt tot een lokaal smallere bundel maar elders tot extra divergentie.

Figuur 1.5. De vorm van de geluidsbundel

In het nabije veld convergeert de geluidsbundel en in het verre veld

divergeert de geluidsbundel. Door focussering kan dit effect versterkt

worden. Focussering kan men bereiken door ofwel de transducent

schotelvormig (in plaats van vlak) te maken, dan wel de voorzijde van de

transducent te voorzien van een akoestische lens. Deze lens is dan hol en

gemaakt van materiaal waarin de geluidssnelheid hoger is dan in water. De

keuze van mate van focussering is afhankelijk van het gewenste gebied

waar de bundel zo smal mogelijk moet zijn. Dit betekent dat men afhankelijk

van de toepassingsdiepte steeds een transducent met andere afmetingen

nodig heeft. Men kan dit vermijden door in plaats van mechanische

(akoestische lens, schotelvormige transducent) elektronische focussering

toe te passen. Het laatste is mogelijk indien de transducent is opgebouwd

uit meer transducenten, die samen voor de bundelvorming zorgen. Door de

transducenten elk met een bepaald tijdsverschil aan te sturen kan de

geluidsbundel gefocusseerd worden. Het omgekeerde gebeurt bij

ontvangst. Door gebruik te maken van variabele vertragingselementen

waarvan de vertraging een functie is van de tijd tussen zenden en ontvangst

is het nu mogelijk om het focuspunt dynamisch aan te passen (dynamische

focussering). De ontvangstbundel kan daardoor over een groot gebied

gefocusseerd worden.

Wanneer een geluidspuls wordt uitgezonden zullen de diverse structuren in

de geluidsbundel echo's veroorzaken. Naarmate de structuren verder weg

liggen van de transducent zal enerzijds de looptijd toenemen, anderzijds zal

de amplitude afnemen als gevolg van verzwakking (absorptie, gedeeltelijke

21

transmissie, verstrooiing, divergentie van de bundel). De geleidelijke

verzwakking is zowel een voordeel als een nadeel. Doordat de

echoamplitudes afnemen tot beneden het detecteerbare niveau, kan na

enige tijd opnieuw een geluidspuls worden uitgezonden zonder dat eerder

uitgezonden geluidspulsen tot verwarrende echo's leiden. Anderzijds

limiteert de verzwakking de penetratiediepte. Zoals reeds eerder vermeld

kan men de penetratiediepte vergroten door een lagere emissiefrequentie te

kiezen. De pulsherhalingsfrequentie (PAF: pulse repetition frequency) moet

men dan dienovereenkomstig aanpassen. Voor een goede evaluatie van de

echo's is het gewenst dat dezelfde reflector tot een ongeveer gelijke echo­

amplitude leidt, onafhankelijk of deze reflector dicht bij de transducent ligt of

ver weg. Dit kan men bereiken door de elektronische versterking van het

ontvangen signaal afhankelijk te maken van de tijd die verlopen is tussen

emissie en ontvangst. Om te voorkomen dat een zwakke reflector in de buurt

van een sterke reflector niet gezien wordt kan men compressie toepassen,

dat wil zeggen dat grote echo's minder versterkt worden dan kleine echo's.

Dit is een niet-lineaire bewerking.

Er bestaan een aantal verschillende modes voor ultrageluidssystemen. De

eenvoudigste mode is de zogenaamde A-mode. Hierbij wordt na iedere

uitgezonden geluidspuls de terugontvangen echo's als functie van de tijd

(dus als functie van de diepte) door dezelfde transducent opgevangen

waarbij de drukfluctuaties worden omgezet in elektrische spannings­

variaties. Na diepte-afhankelijke versterking wordt de amplitude

(omhullende) van het signaal gedetecteerd. Tegelijkertijd met de emissie

van de geluidspuls wordt de tijdbasis gestart van een oscilloscoop met op

de verticale as de amplitude van het gedetecteerde signaal. Als gevolg

hiervan ziet men als functie van de diepte de echo-amplitude. Het frequent

herhalen van de zend/ontvangstcyclus geeft de waarnemer de indruk van

een vast beeld.

In plaats van de amplitude van een echo weer te geven met een verticale

uitwijking kan men dit ook doen door middel van helderheidsmodulatie.

Naarmate de echo groter is, wordt de afbeelding hiervan helderder. Dit is de

zogenaamde 8-mode (brightness mode), die de basis vormt van alle

tweedimensionale echo-scanners. In de M-mode (motion mode) wordt het

echosignaal in 8-mode als functie van de diepte op een geheugendisplay

(geheugenoscilloscoop, videomonitor met geheugen) weergegeven waarbij

de plaats van de afbeeldingslijn geleidelijk wordt verschoven. Op deze

manier wordt het beeld in een aantal seconden volgeschreven. Het is

22

daardoor mogelijk om de plaats van specifieke structuren als functie van de

tijd te visualiseren.

Varieert men de geluidsbundel in positie en/of richting dan is het hierdoor

mogelijk om een tweedimensionale afbeelding van anatomische structuren

te maken op een geheugendisplay. Daarbij wordt de positie en richting van

de transducent vastgesteld met behulp van opnemers, die ingebouwd zijn in

een flexibele arm die het echo-apparaat met de transducent verbindt. Een

dergelijke afbeelding wordt een C-scan (compound-scan) genoemd. Wordt

de richting van de geluidsbundel tijdens het scannen gewijzigd, dan is het

onvermijdelijk dat bepaalde punten meermalen (vanuit verschillende

richtingen) geobserveerd worden. Er zijn verschillende verwerkings­

metheden (algoritmen) aan te geven hoe er met deze situatie moet worden

omgegaan. De compound-scan heeft een tweetal nadelen. Ten eerste moet

de transducent met een arm verbonden worden aan een vast punt, hetgeen

een beperking oplegt aan de bewegingen van de transducent. Bovendien is

de C-mode ongeschikt voor onderzoek van bewegende structuren. Deze

overwegingen hebben geleid tot de ontwikkeling van echo-apparatuur

waarvan de transducent automatisch en sneller bewogen kan worden.

Dergelijke systemen zijn geschikt voor reai-time 2D-echorepresentatie.

Het concept om meer transducenten in een behuizing (probe) onder te

brengen en deze achtereenvolgens te activeren vindt men terug bij de

lineaire array. Hierbij wordt de array gevormd door een groot aantal

transducenten (in de orde van 50 tot 150), die in een rij gerangschikt zijn.

ledere transducent kan afzonderlijk geactiveerd worden, waarbij de selectie

elektronisch wordt uitgevoerd. Dit heeft als consequentie dat de bundel in

een lateraal vlak verplaatst wordt. Groepsgewijze aansturing opent tevens

de mogelijkheid tot elektronische focussering. Maakt men de afmetingen

van een transducentelementje kleiner dan de golflengte, dan gaat dit

elementje nagenoeg als puntbron fungeren. Activeert men een groot aantal

elementjes met een onderling juiste tijdvertraging, dan kan men de

geluidsbundel richten: in een bepaalde richting zullen de geluidsgolven van

de afzonderlijke elementjes elkaar versterken terwijl in de overige richtingen

juist uitdoving plaatsvindt. Varieert men de onderlinge tijdvertraging, dan

verandert de richting van de geluidsbundel. Van dit principe wordt gebruik

gemaakt in de phased array systemen.

Ultrageluid kan ook gebruikt worden voor het meten van snelheden,

bijvoorbeeld van bloed [LOl 90]. Deze methode berust op het Doppler­principe. Hierbij wordt ultrageluid met een bepaalde frequentie (fz) het

23

lichaam ingezonden, waar het in de bloedvaten verstrooid op de

bewegende rode bloedcellen. Het terugontvangen signaal heeft een andere

frequentie dan het uitgezonden signaal. Het verschil noemt men de Doppier-frequentie (f0 ). De relatie tussen fz en f0 is f0 = 2fzvcosajc, met c

de geluidssnelheid, v de snelheid van de rode bloedcel en a de hoek

waarmee de rode bloedcel beweegt ten opzichte van de geluidsbundel. Voorbeeld: met fz=6 MHz en vcosa=0,75 m/s is de Doppier-frequentie f0 =6

kHz. Zijn er meer deeltjes met een verschillende snelheid in de geluids­

bundel, dan krijgt men een spectrum van Doppler-frequenties. Om van een

gegeven signaal het frequentiespectrum te bepalen staan er verschillende

methoden ter beschikking. De meest bekende methode om van een stukje

signaal met een duur van T seconden het bijbehorende frequentiespectrum

te krijgen (spectrale analyse) is die van de Fourier-analyse. Hiervoor wordt

het signaal eerst bemonsterd met een vooraf gekozen bemonste­

ringsfrequentie. Voor een signaal met duur T geeft een bemon­steringsfrequentie f5 in totaal N = Tf5 bemonsteringspunten. Deze waarden

worden in digitale vorm omgezet en vervolgens met een computer bewerkt.

Kiest men N gelijk aan een macht van 2 dan is het mogelijk om de

bewerkingsprocedure aanmerkelijk te vereenvoudigen zodat de

berekeningen aanzienlijk sneller worden. Men noemt dit de Fast Fourier

Transferm (FFT). De bemonsteringsfrequentie moet minimaal tweemaal de

maximaal te verwachten Doppier-frequentie zijn. Is dit niet het geval dan

worden verkeerde frequenties uitgerekend. Dit noemt men dan aliasing .

.-----ontvangelement

r--- akoestische gel

Figuur 1.6. Meetsituatie bij een CW-systeem

24

Bij een CW-Doppler (continuous wave) systeem wordt continu ultrageluid

uitgezonden. Hiertoe heeft men aparte zend- en ontvangsttransducenten

nodig, die vlak bij elkaar gemonteerd zijn, zie figuur 1.6.

De uitgezonden bundel mag niet te smal zijn, daar het bloedvat dat men wil

onderzoeken volledig in de geluidsbundel gevangen moet kunnen worden

om een juist beeld te krijgen van de snelheidsverdeling. Door een piëzo­

elektrische oscillator wordt een hoogfrequent geluidssignaal het lichaam

ingezonden. Het door de ontvanger ontvangen hoogfrequente signaal wordt

in een demodulator vergeleken met het hoogfrequente referentiesignaal van

de oscillator. Door demodulatie ontstaat een signaal waarvan de

verschilfrequentie (het te bestuderen Doppler-signaal) de belangrijkste

component is. Deze Doppier-component is een laagfrequent (hoorbaar) signaal {f0 <1 0 kHz). Door het ontvangen signaal te demoduleren met een

tweetal signalen met dezelfde frequentie en een onderling faseverschil van

90 graden ontstaat een complex signaal, waaruit ook de richting van de

snelheid bepaald kan worden. Men is alleen geïnteresseerd in frequenties

van signalen die afkomstig zijn van de bloedlichaampjes. Storende

hoogfrequente signalen die bij demodulatie zijn ontstaan en ruis en

storende laagfrequente vaatwandsignalen (tot ongeveer 200-300 Hz)

kunnen worden weggefilterd met een banddoorlaatfilter.

weefsel

deeltjes­snelheid v

zend- en ontvangkristal

akoestische gel

bloedvat

Figuur 1. 7. Meetsituatie bij een gepulst Doppier-systeem

25

Beide componenten van het complexe signaal worden op dezelfde wijze

behandeld. Het aldus ontstane signaal omvat het volledige Doppier­

spectrum veroorzaakt door het stromende bloed. De erg lage Doppier­

frequenties (snelheden), die voornamelijk dicht bij de wand van het bloedvat

voorkomen, zijn er echter uitgefilterd.

Bij een CW-Doppler-systeem weet men niet van welke diepte het verwerkte

signaal komt. Een gepulst Doppier-systeem verschaft deze informatie wel. In

een gepulst Doppier-systeem wordt daartoe repeterend (overeenkomstig

een pulsechosysteem) een korte geluidspuls uitgezonden met een duur in

de orde van grootte van 1 microseconde, zie figuur 1.7.

De transducer wordt vervolgens als ontvanger gebruikt en het

terugontvangen signaal (het zogenaamde RF-signaal, zie figuur 1.8), na

diepteafhankelijke versterking, geanalyseerd. Bij een gepulst Doppler-

4

2

0

-2

-4

5 15 25 35 c\it<p~ _..,

Figuur 1.8. Het RF-signaal op een bepaald tijdstip

systeem wordt de Doppier-component en dus de bloedsnelheid op een

geselecteerde diepte bepaald. Dit kan gebeuren door alleen echopulsjes te

analyseren die van een bepaalde (gekozen) diepte afkomstig zijn. In ieder

zend/ontvangstcyclus krijgt men op deze manier een punt van het complexe

Doppler-signaal. Het Doppier-signaal is dus bemonsterd met de

pulsrepetitiefrequentie (PRF). Het volume-elementje waar het signaal

vandaan komt noemt men het bemonsteringsvolume. De afmeting hiervan

wordt door een groot aantal factoren bepaald. De belangrijkste zijn de

26

lokale breedte van de geluidsbundel (in de orde van 1 mm voor

oppervlakkig gelegen bloedvaten) en de duur van een geluidspulsje (de

lengte van het meetvolume is ongeveer 0,5 mm).

Een andere ontwikkeling is de multikanaalsscanning, waarmee men

gelijktijdig in een groot aantal aan elkaar grenzende meetvolumes de

gemiddelde snelheid als functie van de tijd kan meten, zie figuur 1.9.

snelheidsprotiel

Figuur 1.9. Multikanaalssysteem

De gehele verwerking van de signalen afkomstig van de verschillende

meetvolumes kan door hetzelfde circuit gebeuren (serieel). Men bepaalt in

feite de snelheidsverdeling langs een lijn. De positie van deze lijn kan in

een 8-mode echobeeld op een scherm afgebeeld worden.

Omdat men slechts een korte puls uitzendt, krijgt men van een enkele

reflector, gelegen op een gegeven afstand van de transducer, ook een kort

signaal terug. Het is onmogelijk om uit deze korte puls een eventuele

frequentieverschuiving ten opzichte van de referentiefrequentie af te leiden.

Men kan slechts informatie verkrijgen over het faseverschil van het terugont­

vangen signaal ten opzichte van het referentiesignaaL Bij beweging van de

reflector zal in opeenvolgende zend/ontvangstcycli dit faseverschil

veranderen. De manier waarop deze faseverandering (bemonsterd met de

PAF) verloopt, bepaalt de frequentie-inhoud van het uiteindelijk

resulterende complexe Doppier-signaaL De Doppier-informatie moet

verkregen worden uit een signaal dat af en toe (met de regelmaat van de

pulsrepetitiefrequentie, PAF) het gebiedje belicht. Men bepaalt met behulp

van dit golfpakketje de gemiddelde faseverandering van de reflectoren ten

opzichte van de referentiesignalen in het meetvolume.

27

De methode die gebruikt wordt om de gemiddelde Doppierfrequentie te

schatten is gebaseerd op de autocorrelatiefunctie van het complexe

Doppier-signaal [BRA 92], [HOE 91 ]. In tegenstelling tot CW-Doppler kan bij

gepulste Doppier aliasing optreden (indien de Doppier-frequentie hoger is

dan PRF/2). Een voorbeeld van een frequentiespectrum op een bepaalde

plaats (niet dicht bij de wand) en tijd is weergegeven in figuur 1.1 0.

a:np <dB>

80

50

.;o

20

0

Figuur 1. 10. Frequentiespectrum

De smalle hoge piek is het gevolg van de laagfrequente vaatwandbeweging

en kan er met een hoogdoorlaatfilter uitgefilterd worden. Dit geeft echter

problemen op plaatsen waar de snelheid van het bloed laag is, bijvoorbeeld

dicht bij de wand. De piek ten gevolge van de vaatwandbeweging ligt dan

midden in het frequentiespectrum van het bloed, zodat het onduidelijk is

welke frequenties van de vaatwand afkomstig zijn en welke van het bloed.

Hoogdoorlaatfilteren verwijdert dan ook het signaal van het bloed zelf.

Daarom is het niet mogelijk om snelheden dicht bij de wand nauwkeurig te

meten.

Recent is er een nieuwe methode ontwikkeld waarbij de faseverschuiving

(die vertaald kan worden naar verplaatsing van de reflectoren binnen het

meetvolume) tussen opeenvolgende lijnen rechtstreeks uit de ontvangen

signalen is af te leiden door deze signalen met elkaar te correleren [HOE].

De plaats van het maximum van de correlatiefunctie is dan een maat voor

de verplaatsing. De gedetecteerde verplaatsing gedeeld door de PRF geeft

28

dan de snelheid. Hiervoor is geen referentiesignaal nodig. Dit maakt de

methode ongevoelig voor de invloed van frequentieafhankelijke verzwak­

king door het weefsel. Bovendien kan dan de lengte van het meetvolume vrij

gekozen worden. Dit maakt het mogelijk om de middeling over tijd, dat wil

zeggen over opeenvolgende lijnen, (gedeeltelijk) te vervangen door

middeling over diepte (langer meetvolume). Men bereikt dan een betere

nauwkeurigheid dan bij het traditioneel gepulst Doppier-systeem indien de

lengte van het meetvolume maal de tijdlengte hetzelfde is. Lange meetvo­

lumes hebben het nadeel dat de resolutie in de diepte verloren gaat. Men

kan dit (gedeeltelijk) herstellen door de opeenvolgende meetvolumes

gedeeltelijk te laten overlappen (dit gebeurt ook bij gepulste Doppler­

systemen). Omdat er bij deze methode geen gebruik wordt gemaakt van een

referentiesignaal is er in die zin geen sprake van een Doppler-systeem.

Probleem is wel hoe de sterke echo's afkomstig van niet of langzaam

bewegende structuren, uit het ontvangen signaal te verwijderen.

Multikanaals-gepulste ultrageluids-systemen bieden dus onder andere de

mogelijkheid om de snelheidsverdeling als functie van de hartcyclus over

een lijn door de dwarsdoorsnede van een bloedvat te meten. Een

stromingsprotiel zoals hiermee gemeten in de carotis is te zien in figuur

1.11.

28 48 G8

Figuur 1. 11. Stromingsprotiel van bloed in de carotis, gemeten met behulp

van een multikanaals gepulst ultrageluid systeem

29

Hier is in het linkerplaatje de snelheid van het bloed als functie van tijd (van

links naar rechts) en diepte in het bloedvat (van voor naar achteren) in de

hoogte weergegeven. In het rechterplaatje zijn de contourlijnen (hoogte­

lijnen) van de snelheid weergegeven als functie van de tijd (van boven naar

beneden) en diepte (van links naar rechts). Zoals gezegd zijn de gemeten

snelheden dicht bij de wand onbetrouwbaar. De hoge piek in het begin is de

systole fase, daarna komt de diastole fase.

De plaats van de vaatwanden kan ook niet erg nauwkeurig bepaald worden.

Wat wel nauwkeurig gemeten kan worden is de verandering van positie van

de vaatwanden (met een nauwkeurigheid van ongeveer 1 0 micrometer). Dit

is weergegeven in figuur 1.12.

0.65

0.55

0.45

0.35

Figuur 1. 12. Verandering van positie van de vaatwanden

1.5. Opdracht

Het stromingsgedrag van het bloed dicht bij de wand, in grote bloedvaten, is

erg interessant. De snelheden dicht bij de wand beïnvloeden namelijk de

wand, en spelen mogelijk een rol bij de vorming van atherosclerose.

Stromingsprofielen van bloed in grote bloedvaten, zoals de carotis, kunnen

gemeten worden met behulp van ultrageluid. Het probleem hierbij is echter,

dat juist de snelheden dicht bij de wand niet nauwkeurig gemeten kunnen

worden. De snelheden van het bloed kunnen wel in een groot gebied van

het midden van het bloedvat nauwkeurig gemeten worden. Ook de

beweging van de vaatwanden is goed te meten.

De opdracht is, om met behulp van deze meetgegevens, de snelheden van

het bloed in de rest van het bloedvat te schatten, met name dicht bij de

30

wand. Een belangrijke grootheid die hierbij geschat moet worden, is de wall

shear rate. Dit schatten van de snelheden bij de wand zal gedaan worden

door de zogenaamde Navier-Stokes vergelijkingen, die de stroming van

een incompressibele viskeuze vloeistof beschrijven, numeriek op te lossen.

1.6. Stroming van bloed in grote bloedvaten

De stroming van bloed in de grote bloedvaten kan een zeer complex gedrag

vertonen. Dit komt voor een groot deel door de complexe geometrie van de

arteriën. Deze zijn namelijk maar op enkele plaatsen, over een relatief klein

stuk {maximaal ± 10 cm), als recht te beschouwen. De arteriën zijn in het

algemeen elastisch, gebogen, splitsen zich in tweeën bij bifurcaties en

lopen iets taps toe [STE].

Ten gevolge van o.a. de kromming en het elastisch zijn, zullen er behalve

axiale snelheden ook radiële en tangentiële snelheden in de arteriën

voorkomen. Dit noemt men een secundair stromingsprotieL In bochten zal

zich een secundair stromingsveld instellen als in figuur 1. 13.

/ /

/ /

Figuur 1. 13 Secundair stromingsveld in een bocht

Zoals reeds eerder vermeld is de stroming in de grote bloedvaten, zoals de

carotis, bij benadering als Newtons op te vatten. De kinematische viscositeit {v), dit is de viscositeit {f.l) gedeeld door de dichtheid {=1,06·103 kg/m3

),

heeft een constante waarde die ligt tussen 3 en 4 mm2/s. In de

berekeningen zal een waarde van 3,5 mm2/s genomen worden. Omdat de

31

stroming in de carotis visceus is, zal de axiale snelheid van het bloed aan

de wand nul zijn. Dit is de zogenaamde no-slip conditie.

Het Reynoldsgetal (Re) is een maat voor de verhouding tussen de niet­

lineaire convectieve traagheidskrachten en de viskeuze krachten. Wanneer geldt Re< 250 ·a (met a= R~rojv, R de straal van de buis, ro de

hoekfrequentie en v de kinematische viscositeit) zal er geen turbulentie

optreden. In de carotis heeft het Reynoldsgetal een maximale waarde van

ongeveer 1 000 en a ligt in de grootte-orde van 1 0. Hier zal dan ook geen

turbulentie optreden en is de stroming als laminair op te vatten.

Het bloed in de carotis kan bovendien beschouwd worden als een

onsamendrukbare vloeistof. Dit alles (onsamendrukbaar, Newtons, niet

turbulent) zorgt ervoor dat de stroming van het bloed in de carotis

beschreven kan worden door middel van de zogenaamde Navier-Stokes

vergelijkingen, zie §1.7. Om deze (numeriek) op te kunnen lossen zullen we

echter nog enkele aannames moeten maken.

De eerste aanname is met betrekking tot de geometrie van het bloedvat.

Zoals gezegd zal de carotis in het algemeen iets gebogen zijn. Bovendien

loopt de carotis iets taps toe. Beide effecten zullen we verwaarlozen en we

vatten de carotis op als een rechte buis. In eerste instantie als een starre

buis, later als een elastische. Het gevolg hiervan is dat in de berekeningen

geen tangentiële snelheden en drukgradiënten meegenomen hoeven te

worden. In een rechte (starre of elastische) buis zal bovendien ook de

radiële drukgradiënt verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de axiale

drukgradiënt De druk is dan dus constant over de doorsnede van het

bloedvat. De radiële snelheden zullen voor de elastische buis niet verwaar­

loosbaar zijn. De instroomlengte in een rechte elastische buis is L = 2R · Repiek/a2 en is van de grootte-orde van 5 cm. Instroomeffecten

zullen verwaarloosd worden.

Verder zal aangenomen worden dat de drukgolf zich met een constante

snelheid van ongeveer 6 m/s voortplaatst, en dat er geen reflecties van de

drukgolf optreden. In werkelijkheid zal een gedeelte van de drukgolf wel

reflecteren in de carotis, o.a. aan de bifurcatie waar de carotis zich in tweeën

splitst [REU 91 ).

1.7. Stromingsvergelijkingen

De wetten van behoud van massa en impuls zijn voor een

onsamendrukbare vloeistof met een constante viscositeit [VOS 86]:

32

Behoud van massa: div v = 0 (1.7.1)

Behoud van impuls: p ~~ + p(v,grad v) + grad p- Tl V 2 v = o (1.7.2)

2 3 4

Hierin is p de soortelijke massa van de vloeistof, Tl de viscositeit, p de druk en v = (v,.v2,v3 ) de snelheidsvector van een vloeistofelement

Vergelijking 1.7.2 is een st~lsel van drie vergelijkingen, voor iedere

component van v één. Dit stelsel wordt de Navier-Stokes vergelijkingen

genoemd. De eerste term in de Navier-Stokes vergelijkingen weerspiegelt

de instatienairs traagheidskrachten. De tweede term vertegenwoordigt de

convectieve traagheidskrachten, welke niet-lineair zijn. De derde term

vertegenwoordigt de drukkrachten en de laatste term de viskeuze krachten.

De zwaartekrachtsterm is verwaarloosd.

In cylindercoödinaten zien deze vergelijkingen er als volgt uit:

(1.7.3)

(1.7.4)

(1. 7.5)

met u de radiële snelheid, w de axiale snelheid, r de radiële coördinaat, z de

axiale coördinaat en v = 11/P de kinematische viscositeit. De snelheden en

de drukgradiënt in de tangentiële ( e) richting zijn nul verondersteld.

Met behulp van het stelsel vergelijkingen (1.7.3) - (1.7.5) is het mogelijk om

het gedrag van een onsamendrukbare, Newtoniaanse vloeistof in een starre

of elastische buis te beschrijven.

1.8. Opzet

We zullen beginnen met de eenvoudigste benadering, namelijk met het

opvatten van de carotis als een starre buis. Hierbij worden de radiële

33

snelheden en de radiële drukgradiënt verwaarloosd. De Navier-Stokes

vergelijkingen zijn bij deze benadering lineair. De (axiale) snelheid aan de

wand wordt nul genomen. Om de theorie te testen zal een vergelijking

plaatsvinden met de analytische oplossing van de vergelijkingen voor een harmonische drukgradiënt

Daarna zullen we van een meer realistische benadering uitgaan, door de

carotis op te vatten als een rechte, elastische buis. De radiële drukgradiënt

wordt in eerste instantie weer verwaarloosd, de radiële snelheden zullen

wel mee in beschouwing genomen worden. Dit houdt in dat er met de niet­

lineaire Navier-Stokes vergelijkingen gerekend zal worden. Hierna zal ook

de radiële drukgradiënt bekeken worden. In eerste instantie wordt ook de

axiale snelheid aan de wand nul genomen, later vervalt deze eis. Om de

theorie te testen zullen er metingen verricht worden aan een proefopstelling met een elastische buis.

34

2. Carotis opgevat als rechte, starre buis

2.1. Inleiding

Het is het eenvoudigste om de carotis op te vatten als een starre buis. Dit

wordt in eerste instantie dan ook gedaan. Wanneer men in een starre buis

zo ver van de instroom van de buis af is dat instroomeffecten verwaarloosd

kunnen worden, blijkt namelijk dat volstaan kan worden met vergelijking

1. 7.4 om het gehele stromingsgedrag van het bloed vast te leggen. De

radiële drukgradiënt en de radiële snelheden zijn dan verwaarloosbaar

t.o.v. de axiale drukgradiënt respectievelijk de axiale snelheden (d.w.z. de

vergelijkingen 1. 7.3 en 1.7.5 kunnen verwaarloosd worden). Ook de niet­

lineaire termen en de term met de tweede afgeleide naar de axiale richting

zijn verwaarloosbaar in vergelijking (1. 7.4). Dus het hele stromingsgedrag

van het bloed in een starre buis, ver van de instroomopening, wordt

beschreven door:

(2.1.1)

met a = p/J.l = v-1

2.2. Stroming van bloed door een starre buis

In vergelijking 2.1.1 is w(r,t) de onbekende die bepaald moet worden. Ook

de drukgradiënt is onbekend, maar hiervan weten we wel dat hij bij

benadering constant is over de doorsnede van de buis (zie §1.6). De

stroming in het midden van de buis kan met behulp van gepulst ultrageluid

gemeten worden. Wanneer we nu in vergelijking 2.1.1 r = 0 invullen, krijgen

we een benadering voor de drukgradiënt voor r = 0:

..!_ àp = 2 à2 w(O, t) _a àw(O, t)

J.l é)z r=O é)r2

é)t (2.2.1)

Aangezien de drukgradiënt constant is over de doorsnede van de buis kan

deze waarde voor de drukgradiënt voor alle waarden van r worden

ingevuld.

35

(2.2.2)

In plaats van de drukgradiënt is nu dus de axiale snelheid op de as van de

buis de drijvende kracht van de stromingsvergelijkingen geworden [SIM 90].

De m.b.v. gepulst ultrageluid gemeten waarden van de snelheid van het

bloed zijn echter niet alleen op de as van het bloedvat betrouwbaar. Tot op

ongeveer 0,5 mm afstand van de wand kan met redelijke nauwkeurigheid

gemeten worden. Een betere benadering voor de drukgradiënt kan dan ook

verkregen worden door vergelijking 2.1.1 voor meerdere (N) waarden van r

in te vullen. Van de drukgradiënten die men hiermee krijgt kan het

gemiddelde genomen worden, om zo tot een betere schatting van de

werkelijke drukgradiënt te komen. Het resultaat is:

(2.2.3)

met als randvoorwaarde w(R,t) = 0, Ris de straal van de starre buis.

Vergelijking 2.2.3 met bijbehorende randvoorwaarde kan numeriek opgelost

worden door er een differentievergelijking van te maken. Om de

differentiaalvergelijking om te zetten in een differentievergelijking is

gekozen voor de Crank-Nicolsen methode [TUE 89], [KRE 88]. Dit is een

impliciete methode die onvoorwaardelijk asymptotisch stabiel is (d.w.z.

kleine verstoringen in de oplossing op een bepaald tijdstip blijven klein). Bij

de Crank-Nicolsen methode worden afgeleiden naar tijd en naar plaats als volgt omgezet in eindige differenties (met r = i~ren t = j~t):

36

----.:'-----..!... :::} - + --'--....:;,_~-~.......;;_---!,. aw(r,t) 1 [w(i+1,j)-w(i-1,j) w(i+1,j+1)-w(i-1,j+1)] ar 2 2L\r 2L\r

a2w(r,t) 1 [w(i+1,j)-2w(i,j)+w(i-1,j) -----7---....!... :::} - +

ar2 2 L\r2

w(i + 1,j + 1)- 2w(i,j + 1) + w(i -1,j+ 1)] L\r2

aw(r,t) w(i,j+1)-w(i,j) ----'~:::}__.,!...:..=,_~-~

at L\t

Invullen in de Navier-Stokes vergelijking 2.2.3 geeft:

Ai· w(i+ 1,j+ 1)+ B· w(i,j+ 1)+ Ci · w(i -1,j+ 1)-

met:

.:!_{1+ ( 1

)}·w(N,j+1)=Di N 2 N-1

A = 1 + _:!_ B = -(2 + P) s· = -(2- P) C = 1- _:!_ p = 2a(L\r)2

I 2i 1 1 1 I 2i 1 L\t 1

Di= -Ai ·w(i+1,j)-B. ·w(i,j)-Ci ·w(i-1,j)+_!_{I[B·w(k,j+1)+ N k=1

Ck (w(k -1,j+ 1)+ w(k -1,j))+ Ak · w(k + 1,j)+ s· · w(k,j)) + N-2 L,[ Ak · w(k + 1,j+ 1)]+ 4[ w(1,j + 1)- w(O,j + 1) + w(1,j)- w(O,j)] k=1

- P[ w(O,j + 1)- w(O,j)].

(2.2.4)

(2.2.5)

(2.2.6)

Stel R = W · L\r. Voor 0 :5 i< N is w(i,j) bekend (gemeten) voor alle j, d.w.z. op

ieder tijdstip. Ook geldt w(W,j)=O voor alle j, d.w.z. de snelheid is nul aan de

wand. Indien het stromingsprotiel op tijdstip j=O bekend is, is Di op tijdstip j+ 1

steeds te berekenen uit het berekende stromingsprotiel op tijdstip j.

Tijdstip j=O wordt gekozen in de einddiastole fase, net voor de systole. Op dit

tijdstip is de drukgradiënt al enige tijd bijna konstant. De oplossing van

vergelijking 2.1.1 voor een constante drukgradiënt is een parabool zodat

voor het stromingsprotiel op tijdstip j=O een parabolisch profiel genomen

kan worden. Dit wordt bevestigd door metingen m.b.v. gepulst ultrageluid,

zie figuur 2.1.

37

tine = 0.00 "sec:

ff«\(S 90

70

50

30

J.O

0 J.2 24 36 49 60

·~P~~~....,

Figuur 2. 1. Gemeten stromingsprotiel in einddiastole fase

Men heeft nu, op ieder tijdstip j, (W-1-N) onafhankelijke vergelijkingen voor

(W-1-N) onbekenden w(i,j), met N si< W. Deze vergelijkingen kunnen dus

opgelost worden. Hiervoor is een programma geschreven in de

programmeertaal TurboC.

De wall shear rate wordt gegeven door:

WSR(t) = awl => w(W-2,j)-4w(W-1,j)+3w(W,j) ar r=R 2ór

(2.2.7)

2.3. Resultaten

In figuur 2.2 is nog een keer het met gepulst ultrageluid in de carotis

gemeten stromingsprotiel uit §1.4 te zien. De maximale snelheid in de piek

systole fase is ongeveer 670 mm/s.

De diameter variëert gedurende een hartcyclus met ongeveer 8%.

Aangezien we hier met een starre buis rekenen, moeten we een

gemiddelde waarde hiervan nemen. De gemiddelde diameter uit de meting

van figuur 2.2 wordt geschat op ongeveer 5,72 milimeter.

38

28 48 68

Figuur 2.2. M.b.v. ultrageluid gemeten stromingsprotiel (gedurende 640 ms)

In figuur 2.3 is het resultaat van de berekeningen te zien voor N=15. Hier is

in de berekeningen even een iets grotere diameter (6,63 mm) genomen.

Dan is namelijk het duidelijkste te zien dat er iets mis gaat (voor 2R=5,72

gaat hetzelfde mis; het is echter niet zo duidelijk in een figuur te zien).

28 48

Figuur 2.3. Berekend snelheidsprotiel; het aantal meegenomen punten uit

gemeten stromingsprotiel is N= 15, 2R=5, 72 mm

Voor het middenstuk van het profiel worden de gemeten waarden van de

snelheid genomen. Hier wordt dan de drukgradiënt uit bepaald. Dit gaat

68

39

blijkbaar mis. Wanneer het midden van het bloedvat iets verkeerd wordt

gekozen, zodat men het midden ergens op de schuine flank van het profiel

kiest, krijgt men een helemaal verkeerde schatting van de drukgradiënt Het

probleem is, dat het midden van het bloedvat niet erg nauwkeurig te

bepalen is. Dit is gedeeltelijk het gevolg van het feit dat de gemeten

snelheidsprofielen altijd in meer of mindere mate asymmetrisch zijn, zodat

men hierdoor een verkeerde drukgradiënt schat.

Dit probleem is enigszins op te lossen door de drukgradiënt niet meer over

een heel traject in het midden van de buis te schatten, maar slechts uit te

gaan van het temporale gedrag van de stroming op de as van de buis (zie

figuur 2.4), d.w.z. door N=1 te nemen.

axial uelocttw <""/s)

60

50

40

30

20

I \V; 10 _/

3 7

ti .... e c .... sec:)

Figuur 2.4. Snelheid op de as van het bloedvat (gedurende 1000 ms)

Het resultaat van de berekeningen met N=1 is te zien in figuur 2.5.

In figuur 2.6 is de berekende wall shear rate weergegeven.

40

28

Figuur 2. 5. Berekend snelheidsprofiel, N= 1, 2R=5, 72 mm (gedurende 640 ms)

wallshearrate (1/sec)

10

6

2

-2

1 3 7

tine:

Figuur 2.6. Berekende wal/ shear rate, N=1, 2R=5,72 mm (gedurende 640 ms)

48

In het berekende stromingsprotiel is een grote mate van terugstroming te

zien, in een traject van de vaatwand tot halverwege het midden van de buis.

Dit wordt echter niet gemeten, ook niet in het gebied waar nog redelijk

nauwkeurig gemeten kan worden met ultrageluid. Blijkbaar is er dus nog

meer mis. Mogelijke oorzaken zijn:

41

• het verkeerd schatten van de diameter van de buis (zie §2.4)

• het verkeerd schatten van het midden van de buis (zie §2.4) • verkeerde waarde voor de viscositeit (zie §2.4)

• het elastisch zijn van de vaatwand (zie hoofdstuk 3)

• het verwaarlozen van de niet-lineaire termen in de Navier-Stokes

vergelijkingen (zie hoofdstuk 3)

• het verwaarlozen van een radiële drukgradiënt (zie §3.5)

• het niet Newtons zijn van bloed

• het niet exact recht zijn van de carotis

• tapering van de carotis

• het verwaarlozen van reflecties van de drukgolf

• puls-Doppier is niet in staat om de lage (negatieve) snelheden te meten

vanwege het wandfilter

2.4. Invloed van de parameters

Een probleem is dat de plaats waar de vaatwanden zich bevinden, niet

nauwkeurig gemeten kan worden. De diameter en het midden van het

bloedvat moeten dus geschat worden. Om de invloed van het schatten

hiervan na te gaan, zijn deze parameters gevarieerd. De grootheden die bij

dit variëren steeds bepaald zijn, zijn de over de tijd gemiddelde wall shear

rate (gedurende 500 msec vanaf het begin van de systole fase), de

minimum en maximum wall shear rate, en het verschil tussen deze laatste

twee. Deze grootheden zijn een maat voor het stromingsgedrag van het

bloed dicht bij de wand, waarin we geïnteresseerd zijn. Voor één

karakteristieke meting is dit weergegeven in tabel 2.1.

V=3,5 mmÏs 2R=4,80 mm 2R=5,26 mm 2R=5,72 mm 2R=6,18 mm

Gemiddelde 206,9 190,1 176,4 165,6

WSR

Maximum WSR 1294 1293 1293 1292

Minimum WSR -446 -485 -509 -524

(Maximum- 1740 1778 1802 1816

Minimum) WSR

Tabel2.1. Invloed van geschatte diameter van bloedvat

42

Het blijkt dat de gemiddelde WSR afneemt bij toenemen van de geschatte

diameter. Dit is te verklaren doordat het berekende profiel dan platter wordt.

Het is opmerkelijk dat de maximum WSR voor de meeste metingen vrijwel

constant blijft bij het variëren van de diameter. Voor sommige metingen

wordt de maximum WSR kleiner bij toenemende geschatte diameter.

Ook de in de berekeningen genomen waarde van de viscositeit is

gevarieerd. Het resultaat hiervan is te zien in tabel 2.2.

2R=5,72mm V=3,0 mm/s V=3,5 mm/s V=4,0 mm/s Gemiddelde 178,2 176,4 175,1

WSR

Maximum WSR 1392 1293 1211

Minimum WSR -565 -509 -459

(Maximum- 1957 1802 1671

Minimum) WSR

Tabel 2.2. Invloed van waarde van de viscositeit

Bij toenemende viscositeit neemt de maximum WSR af en de minimum

WSR toe. De snelheden dicht bij de wand zullen dan namelijk de snelheid

in het midden van het bloedvat (oftewel de axiale drukgradiënt) steeds

minder goed kunnen volgen. De invloed van het variëren van de viscositeit

op de gemiddelde WSR is klein.

Voor de rest van de metingen, zie Appendix A.

De invloed van het schatten van de diameter en het midden van het

bloedvat en de viscositeit van het bloed is dusdanig klein dat ze het grote

verschil tussen berekende en gemeten snelheidsprofielen niet kunnen

verklaren.

2.5. Analytische oplossing voor harmonische drukgradiënt

Het blijkt mogelijk te zijn om het model te testen met een analytische

oplossing. Door Womersley werd namelijk een analytische oplossing ge­

geven voor vergelijking 2.1.1 met een harmonische drukgradiënt [VOS 81]:

43

( t) = -~[1 - J0 (ai312ll)] irot w 11. . J ( ·3/2) e

lW 0 al (2.5.1)

met ~ ~~ =A· eirot, a= R.jYv, 11 = ~ en J0 (y) de nulde orde Besselfunctie

met complex argument, a is het zogenaamde Womersley getal. Ook hier

geldt dat de drukgradiënt constant is over de doorsnede. Invullen van w(O, t) = w0eirot, w0 reëel, geeft:

(2.5.2)

Aangezien A onafhankelijk is van 11 kan deze waarde van A ingevuld

worden voor alle Tl· Dit geeft:

J ( ·3/2 ) J ( ·3/2 ) ( t) 0 al - 0 al 11 irot

W 11 =W· e 'I• o Jo(ai3/2)-1 (2.5.3)

Voor een sinusvormige snelheid op de as van de buis, kunnen we m.b.v.

vergelijking 2.5.3 dus de snelheid voor iedere radiële positie, als functie van

de tijd, uitrekenen. Dit kan vergeleken worden met wat het programma

uitrekent voor een sinusvormige snelheid op-de as. M.b.v. vergelijking 2.5.2.

kan ook de hierbij berekende drukgradiënt vergeleken worden met de

Womersley-theorie.

Dit vergelijken is gedaan voor een aantal waarden van de Womersley­

parameter a (namelijk 5, 10 en 15), op een aantal radiële posities 11

(namelijk 0,09, 0,50 en 0,82). De berekende snelheden en drukgradiënt

blijken alle binnen de nauwkeurigheid waarmee gerekend is (±1% van de

maximum snelheid) overeen te stemmen met de Womersley-theorie.

Aangezien vergelijking 2.1.1 lineair is, zal er ook overeen stemming zijn

voor een willekeurige, niet-harmonische drukgradiënt

2.6. Conclusies

Er is een model opgesteld, waarmee het stromingsgedrag van het bloed in

de carotis uitgerekend kan worden, uitgaande van de (m.b.v. gepulst

ultrageluid gemeten) stroming in het midden van het bloedvat. Hierbij wordt

de carotis opgevat als een rechte, starre buis. Het model is gebaseerd op de

44

Navier-Stokes vergelijkingen, waarbij de niet-lineaire termen verwaarloosd

worden. De radiële drukgradiënt wordt verwaarloosd. De axiale

drukgradiënt wordt geschat aan de hand van de stroming in het midden. Het

blijkt dat men de beste schatting van de drukgradiënt krijgt, door slechts uit

te gaan van het temporale gedrag van de stroming op de as, en niet van

een heel traject in het midden van de buis. Het model is gecontroleerd met

behulp van de door Womersley gegeven analytische oplossing van deze

vereenvoudige Navier-Stokes vergelijkingen voor een harmonische

drukgradiënt, en blijkt goed te voldoen.

In het berekende stromingsprotiel is een grote mate van terugstroming te

zien, in een traject van de vaatwand tot halverwege het midden van de buis.

Dit wordt echter niet gemeten, ook niet in het gebied waar nog redelijk

nauwkeurig gemeten kan worden met ultrageluid. Mogelijke oorzaken die

dit verschil tussen gemeten en berekende snelheidsprofielen kunnen

verklaren zijn genoemd in §2.3. Het mogelijk verkeerd schatten van de

diameter en het midden van de buis, en de waarde van de viscositeit van

het bloed, zal het verschil niet kunnen verklaren.

45

3. Carotis opgevat als rechte, elastische buis

3.1. Inleiding

Nu zullen we een meer realistische benadering van de stroming van het

bloed door de carotis bekijken. De carotis wordt hierbij opgevat als een

rechte, elastische buis. De niet-lineaire termen in vergelijking 1. 7.2 worden

niet meer verwaarloosd, zodat ook de radiële snelheden in de

berekeningen betrokken worden. De radiële drukgradiënt wordt echter, in

eerste instantie, wel verwaarloosd t.o.v. de axiale drukgradiënt Deze axiale

drukgradiënt wordt dan weer constant verondersteld over de doorsnede van

de (elastische) buis. Bovendien wordt verondersteld dat de drukgolf zich

met een constante snelheid c::::6 m/s door de buis verplaatst en dat er geen

reflecties van de drukgolf optreden.

Het blijkt dat met deze benaderingen de stroming van het bloed door de

carotis te beschrijven is met slechts de vergelijkingen 1.7.3 en 1.7.4, indien

de axiale snelheid op de as bekend is.

3.2. Stroming van bloed door een elastische buis

Wanneer men op de vergelijkingen 1. 7.3 en 1.7.4 de coördinaten­

transformatie

r r~ll=-­

R(z, t)

toepast, krijgen deze de volgende vorm:

(3.2.1)

(3.2.2)

(3.2.3)

Ter herinnering: w is de axiale snelheid en u is de radiële snelheid. De term

met de tweede afgeleide van w naar z is weer verwaarloosd t.o.v. de term

met de tweede afgeleide van de axiale snelheid naar 11·

46

We willen nu weer op dezelfde manier als voor de starre buis, de (axiale) drukgradiënt die geschat wordt voor Tl= 0, gebruiken in de vergelijkingen

voor iedere waarde van Tl· Voor Tl= 0 geldt uit symmetrieoverwegingen dat

de radiële snelheid nul is. Tl= 0 invullen in vergelijking 3.2.3 geeft:

1 ap awo awl 2v a2w

-p az =at+ Wo az TJ=O- R2 all2 TJ=O (3.2.4)

waarin w0 de axiale snelheid op de as is. Deze waarde voor de axiale

drukgradiënt kunnen we invullen in vergelijking 3.2.3:

aw _ _!_(Ttw aR- U+ Tl aR) aw + w aw _ _y_(a2w +_!_ aw) =

at R az at all az R2 àll2 Tl àTt

awo awl 2v a2w

at+ Wo az TJ=O- R2 all2 TJ=O

(3.2.5)

Dit is een niet-lineaire, partiële differentiaalvergelijking, die opgelost moet

worden met gebruikmaking van vergelijking 3.2.2. We gaan dit doen door

een geschikte vorm van een machtreeks voor de axiale snelheid w te

substitueren [BEL 91 a], [BEL 92]. Het resultaat is een stelsel van niet­

lineaire, gewone differentiaalvergelijkingen, dat numeriek opgelost kan

worden.

Het probleem in vergelijking 3.2.5 zijn de afgeleiden naar de axiale richting,

aw;az en aRjaz, en de radiële snelheid u. De axiale snelheden en de straal

worden namelijk maar door één doorsnede gemeten respectievelijk

geschat, d.w.z. voor één z. De radiële snelheid wordt bij het meten

verwaarloosd t.o.v. de axiale snelheid, zodat ook hier geen informatie over

beschikbaar is. Voor aw;az en u is dit probleem op te lossen door

vergelijking 3.2.2 naar Tl te integreren (eerst vermenigvuldigen met TtR):

Tl ( au ) Tl aw Tl aR aw f Tt~-~+u dTt 1 + fTt~R~Tt~- f(Tt')2--1

dTt1 =0 0 all 0 az 0 az all

(3.2.6)

Hieruit volgt:

aR 2 aR JTJ I d I R JTJ , aw d I U= TtW---- Tl W Tl-- Tl Tl az Tl az 0 Tl 0 az

(3.2.7)

47

De radiële snelheid van het bloed aan de wand is gelijk aan de radiële

snelheid van de wand zelf. De axiale snelheid aan de wand is nul. Voor

Tl= 1 moet dus gelden:

aR u( TJ, z, t )1."=1 = at, w( TJ, z, t )1."=1 = 0. (3.2.8)

zodat (integeren tot Tl= 1):

(3.2.9)

1

We voeren nu een functie f(TJ) in die voldoet aan de relatie I TJf(TJ)dTJ = 1, 0

maar die verder willekeurig is, zodat de laatste term binnen de integraal

gehaald kan worden:

1 aw

1 ( 2 aR 1 aR ) I TJ.::.:.:.ciTJ =-I Tl w--+-- t( Tl) dTJ

0 az

0 R az R at

(3.2.1 0)

De benadering is nu dat de gelijkheid van deze twee integralen voortgezet

wordt naar de integranden:

aw 2 aR 1 aR - = ---w---f(TJ) az R az R at

(3.2.11)

Omdat w(1,z, t) = 0, moet ook gelden dat awl = 0, zodat f(1) = 0 moet zijn. az TJ=1

Indien we f(TJ) willen uitdrukken in een machtreeks van de orde N (de reden 1

hiervoor volgt beneden), dan volgt samen met de relatie I TJf(TJ)dll = 1, dat: 0

(3.2.12)

Invullen in vergelijking 3.2.11 levert:

aw =-~aR w +~aR_!_ f k + 1 ( Tl2k _ 1) az R az R at N k=1 k

(3.2.13)

48

Wanneer men dit in vergelijking 3.2.7 invult krijgt men een uitdrukking voor de radiële snelheid:

aR aR aR Tl N 1 2k u= T)W-+T)----L -(Tl -1)

az at at N k=l k (3.2.14)

De enige term die nu nog moeilijkheden veroorzaakt is aR;az. Er werd

verondersteld dat de drukgolf zich met een constante snelheid c:::=6 m/s

verplaatst door de buis. De diameterverandering zal eenzelfde gedrag vertonen, zodat de term aR;az overal vervangen kan worden door:

aR 1 aR az c at

(3.2.15) -=---

Bovendien gaan we nu voor w(ll,Z, t) een machtreeks invullen van de vorm

N

w(11, z, t) =I, ak (z, t)( 112k -1) (3.2.16) k=1

Deze vorm van de machtreeks zorgt ervoor dat de axiale snelheid aan de wand nul is. Er worden alleen even machten van Tl gebruikt, zodat het

stromingsprotiel symmetrisch is t.o.v. de as van de buis. Dit verklaart ook waarom f(ll) in de vorm van zo'n zelfde soort machtreeks gekozen werd.

De vergelijkingen 3.2.13, 3.2.14 en 3.2.16 voldoen aan de continuïteits­vergelijking 3.2.2 voor alle Tl.

3.2.15 en 3.2.16 invullen in 3.2.13 en 3.2.14 geeft:

(3.2.17)

u= Tl aR [ 1- f {( ak + ..!..!)( Tl2k _ 1)}] at k=1 c N k

(3.2.18)

Vergelijkingen 3.2.16 tot 3.2.18 invullen in vergelijking 3.2.5 geeft, na

herrangschikken, zodat alle gelijke machten van 11 bij elkaar staan:

2N~S 2k ~p 2k [~aak T aw0 2 aR ~(ak 1 k+1)] _ O Tl LJ Tl + LJ Tl - LJ-- +--w --LJ -+--- -k=1 k k=1 k k=1 at at 0 R at k=1 c N k

49

(3.2.19)

met:

S = _g_ aR~[ ·(ai _ _! N+k-2j-1)] k R :I+ LJ aN+k-j N . '

UL j=k C j k = 1, ... ,N (3.2.20)

p = aak _ _g_ aR~ [a (ai + _! j- k + 1) +a. ( ak + _! k + 1 )] + k at R at ~ k c N j 1 c N k

_g_aR~[ ·(ak-i _!k-2j+1)]- 4v(k 1)2 ( R at ~ al c + N k _ j R2 + ak+1, aN+1 = 0 ), (3.2.21)

k = 1, ... ,N

(3.2.22)

Vergelijking 3.2.19 moet gelden voor iedere waarde van 11 tussen 0 en 1,

zodat de coëfficiënten van iedere macht van 11 afzonderlijk nul moeten zijn:

k=1, ... ,N (3.2.23)

(3.2.24)

(3.2.25)

Invullen van 11 = 0 in vergelijking 3.2.16 geeft bovendien nog de volgende

relatie:

(3.2.26)

Vergelijking 3.2.26 invullen in vergelijking 3.2.25, die hoort bij de nulde

macht van 11, geeft:

~aak- awo L.J----k=1 at at

(3.2.27)

We hebben nu dus een stelsel van 2N+ 1 niet-lineaire, gewone differentiaal­vergelijkingen voor de N onbekenden ak (t). Om dit stelsel op te lossen voor

de ak (t), moet een geschikte keuze van N vergelijkingen hieruit gekozen

50

worden. 11 ligt tussen 0 en 1, zodat de vergelijkingen horende bij de laagste

machten van 11 het zwaarst meetellen.

We gebruiken dus vergelijking 3.2.27 en nemen hierbij nog de

vergelijkingen uit 3.2.24, met k=1, ... ,N-1 zodat we een stelsel van N niet­

lineaire, gewone differentiaalvergelijkingen voor N onbekenden overhouden:

a~k = Ak, k = 1, .. ,N-1

aaN - - awo -~A = A - LJ k- N at at k=1

(3.2.28)

met:

(3.2.29)

Dit zijn dus de vergelijkingen die horen bij de N laagste machten van 11· De

andere vergelijkingen worden verwaarloosd.

De vergelijkingen uit 3.2.28 zijn in compacte vorm te schrijven als:

(3.2.30)

met ä = (a,,a2 , ... ,aN) en Ä = (A,,A2 , ... ,AN)·

Dit stelsel van vergelijkingen kan opgelost worden met behulp van de 4-de

orde Runge-Kutta methode [KRE 88], [PRE 88]. Deze methode werkt als volgt:

k1 = ót·Ä(tn,än)

k2 = ót · Ä(tn +i ót,än + !k,)

k3 = ót·Ä(tn +!ót,än +!k2)

k4 = ót·Ä(tn +ót,än +k3)

ót = tn+l- tn

Dit wordt verder verduidelijkt in figuur 3.1 en de tekst daaronder.

(3.2.31)

51

Figuur 3. 1. De 4-de orde Runge-Kutta methode

Eerst wordt aa;at m.b.v. vergelijking 3.2.30 bepaald op het tijdstip tn,

waarop a reeds bekend is. Met deze waarde voor de afgeleide naar de tijd wordt a op het tijdstip tn +~ót berekend. Dit wordt weer ingevuld in 3.2.30

zodat men nu een waarde heeft voor aa;at op het tijdstip tn + ~ öt. Met

behulp van deze waarde wordt nu nog een keer opnieuw a en aa;at op het

tijdstip tn + ~ öt bepaald. Tot slot wordt met behulp van voorgaande

afgeleide de waarde van a bepaald op het tijdstip tn + öt. De uiteindelijke

waarde van a op het tijdstip tn+1 = tn + öt is een gewogen gemiddelde van

de berekende waarden op de tijdstippen tn, tn +~ót en tn +ót. Op deze

manier heffen fouten tot de vierde orde in öt elkaar op.

Het begintijdstip wordt weer in de einddiastole fase gekozen, zodat als

beginprofiel een parabolisch profiel genomen kan worden (zie §2.2).

De afgeleiden van de straal en de axiale snelheid op de as, naar de tijd,

worden op voorgaande tijdstippen gegeven door:

awo I = Wo(tn+1)- Wo(tn-1) dt t 2ót '

n

(3.2.32)

aw 0 I = w 0 ( tn+2)- w 0 ( tn) dt t 2öt

n•1

De straal R heeft op tijdstip tn + ~ öt de waarde:

(3.2.33)

52

Om het stelsel vergelijkingen 3.2.31 op ieder tijdstip op te lossen is een

progamma geschreven in de programmeertaal TurboC.

De axiale drukgradiënt, de wall shear rate (WSR) en de flow (aantal

milliliters dat per seconde door de doorsnede van de buis stroomt) worden

ook door dit programma berekend. Ze worden respectievelijk door de

volgende formules weergegeven:

(3.2.33)

(3.2.34)

R 1 N k Flow(t) = J 2mw(r, t)dr = R2 J 21t11W(ll. t)dfl = -rcR2 :L-ak

0 0 k=1 k + 1 (3.2.35)

3.3. Resultaten

In figuur 3.2 is nog een keer het met gepulst ultrageluid in de carotis

gemeten stromingsprotiel uit §1.4 te zien. De maximale snelheid in de piek

systole fase is ongeveer 670 mm/s.

28 48 68

Figuur 3.2. M.b.v. ultrageluid gemeten stromingsprotiel (gedurende 640 ms)

53

De gemeten diameter (-verandering) is te zien in figuur 3.3. De begin­

diameter is uit het gemeten beginprofiel geschat op 5,03 mm.

5.70

5.60

5.50

5.40

5.30

5.20

5.10

3 7

Figuur 3.3. Diameter (gedurende 1000 ms)

In de figuren 3.4 en 3.5 is respectievelijk het axiaal en het radiëel berekend

stromingsprotiel te zien.

Figuur 3. 4. Berekend axiaal stromingsprotiel

54

Figuur 3.5. Berekend radiëel stromingsprotiel

In figuur 3.6 is de geschatte axiale drukgradiënt te zien en in de figuren 3.7

en 3.8 de berekende wall shear rate respectievelijk flow.

pressure gradient / density (""/~

•103

4

0

-4

-a

-J.2

0

Figuur3.6. Geschatte axiale drukgradiënt

55

wallshearrate Cl/sec)

*102

10

6

2

-2

-6

1 3

tine <Msec)

Figuur 3. 7. Berekende wal/ shear rate

f'low c ... t/s)

11

9

7

5

3

l 1 )

1 3 5 7

ti"e Ct1sec>

Figuur 3.8. Berekende flow

Net als in hoofdstuk 2 (bij de berekeningen met de benadering van een

starre buis) is in het berekende axiaal stromingsprotiel een grote mate van

terugstroming te zien in een traject van de vaatwand tot ongeveer

halverwege het midden van de buis. Dit wordt echter niet gemeten, zoals

toen reeds vermeld. Ook niet in het gebied waar nog redelijk nauwkeurig

gemeten kan worden met ultrageluid.

Blijkbaar is er dus nog steeds iets mis. Het niet meer verwaarlozen van de

vaatwandbeweging en de niet-lineaire termen in de Navier-Stokes

56

vergelijkingen heeft dit grote verschil tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen niet opgelost. In §2.3 zijn een aantal mogelijke oorzaken

voor dit verschil genoemd. De mogelijke oorzaken die overblijven zijn:

• het verkeerd schatten van de diameter van de buis (zie §3.4)

• het verkeerd schatten van het midden van de buis (zie §3.4)

• verkeerde waarde voor de viscositeit (zie §3.4)

• het verwaarlozen van een radiële drukgradiënt (zie §3.5)

• het niet Newtons zijn van bloed

• het niet exact recht zijn van de carotis

• tapering van de carotis

• het verwaarlozen van reflecties van de drukgolf

Indien we in het model een constante diameter en een harmonische

snelheid op de as invullen, kan weer een vergelijking plaatsvinden met de

analytische oplossing van de Womersley theorie (zie §2.5). N.B. De niet­

lineaire termen in de differentiaalvergelijking 3.2.5 zijn voor een constante

diameter nul. De vergelijking heeft plaatsgevonden voor enkele waarden

van de Womersleyparameter a (namelijk 5, 10 en 15), op een aantal radiële posities 11 (namelijk 0,09, 0,50 en 0,82). Voor a=5 blijken de berekende

snelheden en drukgradiënten alle binnen de nauwkeurigheid waarmee

gerekend is (±1% van de maximum snelheid) overeen te stemmen met de

Womersley-theorie. Voor a=1 0 en a=15 onstaan er wel afwijkingen, terwijl

het model uit hoofdstuk 2 met de eindige differentie methode geen

afwijkingen gaf. De afwijkingen treden op in de buurt van de wand (vanaf ongeveer 11=0,7), op tijdstippen dat het stromingsprotiel erg vlak is, en

liggen in de grootte-orde van 10 tot 15% van de snelheid op de as. Dichter

in het midden is er wel overeenstemming. In figuur 3.9 zijn de stromings­

profielen op een tijdstip weergegeven voor a=1 0. Links het stromingsprotiel

uitgerekend m.b.v. het eindige differentie model uit hoofdstuk 2, rechts

uitgerekend m.b.v. het model uit dit hoofdstuk. Het linkerprofiel komt

overeen met de analytische oplossing.

0

57

wallshearrate = 161~.098 /sec

•102

7

'""' (/) :5 ........

~ ~

3

i 1

-1

1.8 3.6 5.4 7.2 9.0 0 1.8 3.6 :5.4

Figuur 3.9. Stromingsprotie/en voor a=10.

In deze figuur is duidelijk te zien dat er aan de wand verschillen optreden.

De oorzaak hiervan is gelegen in de vorm van de machtreeks (zie

vergelijking 3.2.16) die in de differentiaalvergelijking 3.2.5 gesubstitueerd is.

Om zo'n vlak snelheidsprotiel in het midden van de buis te krijgen, moeten de coëfficiënten die horen bij de hoge machten van 11 erg groot worden.

Hierdoor onstaan dichter bij de wand afwijkingen van de analytische

oplossing.

Bij de snelheidsprofielen die uitgerekend zijn uitgaande van de gemeten

diameter en snelheid op de as, zullen hierdoor ook fouten ontstaan

wanneer het snelheidsprotiel erg vlak is. Dit is in de systole fase, zie figuur

3.1 0. Hierin is weer het linkerprofiel het juiste, en het rechterprofiel is

uitgerekend d.m.v. machtreekssubstitutie.

Dicht bij de wand is een afwijking te zien van ongeveer 15% van de waarde

op de as. Deze afwijking werkt nog korte tijd door, ook als daarna het

snelheidsprotiel veel minder vlak is. In de eind diastole fase zijn de

verschillen tot kleiner dan 1% (zie figuur 3.11 ). Alleen heel dicht bij de wand

is er dan nog een klein verschil te zien.

7.2 9.0

7

-1

7

-1

58

wallshearrate = -448.300 /sec wallshearrate = -807.864 ,

0.:5

7

-1

1.:5 2.:5 3.:5 4.:5 :5.:5 0.:5 1.:5 2.:5 3.:5

c\ieçl= ( MM)

Figuur 3. 10. Berekende snelheidsprotie/en (starre buis), uitgaande van

gemeten waarden, direct na systole fase

4.:5 :5.:

wallshearrate = 297.737 /sec wallshearrate = 94.265 /

0.:5

7

-1

1.:5 2.:5 3.:5 4.:5 5.5 0.:5 1.:5 2.5 3.5

Figuur 3. 11. Berekende snelheidsprotie/en (starre buis), uitgaande van

gemeten waarden, in eind diastole fase

Kleine verschillen dicht bij de wand kunnen echter nog redelijk grote

afwijkingen in de wall shear rate veroorzaken. In tabel 3.1 is voor dezelfde

diameters als in §2.4 weer de invloed van de waarde van de diameter op de wall shear rate weergegeven:

4.5 5

59

V=3,5 mmÏs 2R=4,80 mm 2R=5,26 mm 2R=5,72 mm 2R=6,18 mm

Gemiddelde 212,4 194,4 187,4 169,3

WSR

Maximum WSR 1487 1501 1504 1491

Minimum WSR -359 -636 -839 -947

(Maximum- 1846 2137 2343 2438

Minimum) WSR

Tabel3.1. Invloed diameter op WSR

De gemiddelde wall shear rate vertoont maar kleine verschillen tussen

beide methoden. De maximum wall shear rate is wel een stuk hoger (±15%)

en de minimum wall shear rate is een stuk lager. Kleine verschillen in wall

shear rate kunnen ook nog ontstaan doordat de wall shear rate voor beide

methoden op een andere manier berekend is (vergelijk 2.2.7 met 3.2.34).

De afwijkingen, die ontstaan door het niet goed kunnen maken van erg

vlakke snelheidsprofielen d.m.v. de machtreeks uit vergelijking 3.2.16, zijn

dusdanig klein dat ze geen verklaring kunnen zijn voor het uitrekenen van

de grote mate van terugstroming bij de wand!

3.4. Invloed van de parameters

Zoals reeds eerder vermeld is het een probleem dat de plaats waar de

vaatwanden zich bevinden niet nauwkeurig gemeten kan worden. De

diameter en het midden van het bloedvat moeten dus geschat worden. Om

de invloed van het verkeerd schatten hiervan na te gaan, zijn deze

parameters gevarieerd. De grootheden die bij dit variëren steeds bepaald

worden zijn, net als in §2.4, de over de tijd gemiddelde wall shear rate

(gedurende 500 msec na begin van de systole fase), de minimum en

maximum wall shear rate, en het verschil tussen deze laatste twee. Deze

grootheden zijn een maat voor het stromingsgedrag van het bloed dicht bij

de wand, waarin we geïnteresseerd zijn. Voor één karakteristieke meting is

dit weergegeven in tabel 3.2.

60

V=3,5 mmÏs 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=5,03 mm 2 R(0)=5,49 mm

Gemiddelde 176,4 162,9 160,4

WSR

Maximum WSR 1238 1276 1295

Minimum WSR -440 -670 -833

(Maximum- 1678 1946 2128

Minimum) WSR

Tabel3.2. Invloed van geschatte begindiameter op WSR

N.B. De diameter in de piek systole fase is ongeveer 0,6 mm meer dan R(O).

Vergeleken met de waarden voor de wall shear rate in tabel 3.1, voor de

starre buis, is te zien dat de gemiddelde WSR voor de elastische buis een

stuk lager is. De maximum WSR is lager en de minimum WSR is hoger. De

elasticiteit van de vaatwand zorgt ervoor dat het stromingsprotiel aan de

wand vlakker wordt en dat de WSR minder varieert over de hartcyclus.

Ook de in de berekeningen genomen waarde van de viscositeit is

gevarieerd. Het resultaat hiervan is te zien in tabel 3.3 .

2 R(0)=5,03 mm V=3,0 mmÏs . v=3,5 mmÏs V=4,0 mmÏs

Gemiddelde 171,2 162,9 163,5

WSR

Maximum WSR 1379 1276 1181

Minimum WSR -887 -670 -469

(Maximum- 2266 1946 1650

Minimum) WSR

Tabel3.3. Invloed van waarde van de viscositeit

Bij toenemende viscositeit neemt, evenals bij de starre buis, de maximum

WSR af en de minimum WSR toe. De snelheden dicht bij de wand zullen de

snelheid in het midden dan steeds minder goed kunnen volgen. De invloed

van het variëren van de viscositeit op de gemiddelde WSR is klein.

Om de invloed van de niet-lineaire termen in de Navier-Stokes

vergelijkingen na te gaan, is de wall shear rate ook bepaald voor

verwaarlozing van deze termen. Het resultaat hiervan is te zien in tabel 3.4.

----------------------------

61

V=3,5 mm/s 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=5,03 mm 2 R(0)=5,49 mm

Gemiddelde 192,7 178,0 172.2

WSR

Maximum WSR 1395 1423 1434

Minimum WSR -537 -768 -918

(Maximum- 1932 2191 2352

Minimum) WSR

Tabe/3.4. Verwaarlozing van de niet-lineaire termen

Het blijkt dat de niet-lineaire termen er voor zorgen dat het stromingsprotiel

aan de wand vlakker wordt. De wall shear rate varieert minder over de

hartcyclus ten gevolge van de niet-lineaire termen.

Voor de rest van de metingen, zie Appendix B.

De invloed van het schatten van de diameter en het midden van het

bloedvat, de viscositeit van het bloed en de voortplantingssnelheid van de

drukgolf (c) is dusdanig klein dat ze het grote verschil tussen berekende en

in vivo gemeten snelheidsprofielen niet kunnen verklaren.

3.5. De radiële drukgradiënt

In het voorgaande is steeds de radiële drukgradiënt (en daarmee ook

vergelijking 1.7.5) verwaarloosd ten opzichte van de axiale drukgradiënt

Om de grootte van de radiële drukgradiënt af te schatten, gaan we de

berekende waarden van de axiale en de radiële snelheid, en hun

afgeleiden naar plaats en tijd, invullen in vergelijking 1.7.5. We krijgen dan

voor ieder tijdstip een waarde voor de radiële drukgradiënt op iedere radiële

positie. Dit is weergegeven in figuur 3.12.

Het blijkt dat de radiële drukgradiënt gedurende bijna de gehele hartcyclus

veel keiner is dan de axiale drukgradiënt De maximale radiële drukgradiënt

is 300 mm/s2 en de maximale axiale drukgradiënt is 13000 mm/s2•

62

Figuur 3. 12. De radiële drukgradiënt

Vergelijking met de axiale drukgradiënt (zie figuur 3.6) laat zien dat de

radiële drukgradiënt alleen gedurende een korte tijdsperiode tijdens de

systole fase van vergelijkbare grootte met de axiale drukgradiënt is. Het is

echter net na deze tijdsperiode dat de terugstroming berekend wordt.

Daarom is het nuttig om te proberen of er in de berekeningen niet

gecorrigeerd zou kunnen worden voor de radiële drukgradiënt, om het effect

hiervan op het berekende stromingsprotiel na te gaan.

Dit corrigeren blijkt te kunnen op de volgende manier. Zie figuur 3.13:

~=1-----------------------------------Tl () Z+AZ () I Tl ()

Po +I ~ dT} Po + I ...E. dz + I ...E. dT} 0 u 11 z Z dZ TJ=O 0 i1T1 Z+t.Z ... ..

~ = 0··························• .......................................................... ;., ............................................ .. p Z+I\Z () I

o p + I ...E. dz o ()z

z Tt=O

z Z+~Z

Figuur 3. 13. Druk in de elastische buis

----------------- ----

63

Uit deze figuur volgt dat de axiale drukgradiënt ten gevolge van de radiële

drukgradiënt niet meer constant is over de doorsnede, maar afhankelijk is

van 11:

(3.5.1)

Aangezien we er van uit gingen dat de drukgolf zich met een constante

snelheid c=6 m/s door de buis verplaatst, kunnen we weer de differentiatie

naar de axiale richting z, vervangen door een differentiatie naar de tijd t:

(3.5.2)

De opzet is nu om er in eerste instantie van uit te gaan dat de radiële

drukgradiënt nul is, zodat de axiale drukgradiënt constant is over de

doorsnede. We rekenen de axiale en de radiële snelheid uit, m.b.v. de

vergelijkingen 3.2.2 en 3.2.3, en vullen deze in de radiële Navier-Stokes

vergelijking (1.7.5) in. Zo krijgen we een schatting voor de radiële drukgradiënt Door deze te integreren naar Tl krijgen we, m.b.v. vergelijking

3.5.2, een nieuwe waarde voor de axiale drukgradiënt, nu afhankelijk van Tl·

Deze waarde van de axiale drukgradiënt kunnen we invullen in vergelijking

3.2.3 om zo weer opnieuw de axiale en de radiële snelheid uit te rekenen.

Dit proces kan een aantal keren herhaald worden. Zo is het mogelijk om

iteratief het stelsel vergelijkingen 1.7.5, 3.2.2 en 3.2.3 op te lossen. Om de axiale drukgradiënt in de vorm van een machtreeks in Tl te krijgen, is

het nodig om eerst de coördinatentransformatie 3.2.1 uit te voeren op

vergelijking 1.7.5. Deze krijgt dan de volgende vorm:

(3.5.3)

Hierbij is au;az vervangen door -~au;at. Invullen van de machtreeksen

voor de axiale en de radiële snelheid en hun afgeleiden naar 11 en t geeft

een uitdrukking van de volgende vorm:

1 a N-2 P _ ~s 2k+1

---LJ k'Tl p d'Tl k=O

(3.5.4)

64

met

(3.5.5)

en

o, = ( :" + k~). p, = ~:~ o, +~~~a~,. s, =~oio,_; -2to;&.. k-1 k-1 N k-1

ck = 2 I ojok-j (k-j), ok = I ajok-j - I (a jok + akoj ). Ek = 2 I aiok-j (k-j), j=1 j=1 j=1 j=1

k-1 N

Pk = I,ai~k-i- I,(ai~k +ak~i) j=1 j=1

Hier zijn weer alleen de N laagste machten van Tl meegenomen. De hogere

machten zijn verwaarloosd.

Het is nu mogelijk om de integraal uit vergelijking 3.5.2 uit te voeren:

We definiëren:

R = sk_, k- 2k

zodat:

(3.5.6)

(3.5.7)

(3.5.8)

65

Dit invullen in vergelijking 3.5.2 geeft:

(3.5.9)

Wanneer we Tk als volgt definiëren:

T =~ap T =-~aRk k 1 N 0 a I k c at I = t•••t -1

p z 11=0

(3.5.1 0)

dan geldt:

1 ap _ ~T 2k -- - L..J kll p az 11 k=O

(3.5.11)

zodat we nu de gewenste uitdrukking voor de axiale drukgradiënt hebben.

Nadat dus eerst de axiale en de radiële snelheid op een tijdstip zijn

uitgerekend en daarna, m.b.v. vergelijking 3.5.11, de daarbij behorende

radiële drukgradiënt op dat tijdstip, kan de axiale drukgradiënt gecorrigeerd

worden. Hiertoe lost men nog een keer het stelsel niet-lineaire differentiaal­vergelijkingen 3.2.30 op, maar nu met Ak vervangen door:

(3.5.12)

Dit corrigeren in de axiale drukgradiënt kan, zoals reeds vermeld, iteratief

gedaan worden. Zo rekent men, tijdstip voor tijdstip, het hele stromings­

protiel uit en de oplossing die men zo krijgt voldoet aan alledrie de

vergelijkingen 3.2.2, 3.2.3 en 3.5.3. De oplossing blijkt, op ieder tijdstip,

reeds na de eerste correctie van de axiale drukgradiënt niet meer te

veranderen (verschillen kleiner dan 1%o van de snelheid op de as).

Het stromingsprotiel dat men op deze manier verkrijgt, verschilt niet

wezenlijk van het stromingsprotiel dat uitgerekend wordt uitgaande van een

drukgradiënt die constant is over de doorsnede van de buis. De verschillen

zijn kleiner dan 1% van de snelheid op de as. De invloed op de wall shear

rate is te zien in tabel 3.5 en blijkt erg klein te zijn (vergelijk met tabel 3.2).

66

V=3,5 mmj( 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=5,03 mm 2 R(0)=5,49 mm

Gemiddelde 177,4 164,0 161,7

WSR

Maximum WSR 1253 1294 1315

Minimum WSR -447 -678 -842

(Maximum- 1700 1972 2157

Minimum) WSR

Tabel3.5. Invloed van radiële drukgradiënt op WSR

Ook de terugstroming op het traject van de wand tot halverwege het midden

van de buis is dus niet verdwenen.

De conclusie is dat het verwaarlozen van de radiële drukgradiënt

toegestaan is, indien men de carotis opvat als een rechte, elastische buis,

met het verwaarlozen van reflecties van de drukgolf. De mogelijkheid

bestaat echter wel nog, dat er toch een niet-verwaarloosbare radiële

drukgradiënt in de carotis aanwezig is wanneer deze benaderingen niet

geldig zijn. De carotis is bijvoorbeeld in het algemeen niet helemaal recht

en loopt iets taps toe en er zijn reflecties van de drukgolf (zie §1.6).

3.6. Axiale snelheid aan de wand

In het voorgaande is steeds de aanname gemaakt dat de axiale snelheid

aan de wand nul is. Dit is een aanname die in de literatuur overal gemaakt

wordt. Het is echter interessant om eens na te gaan wat het effect is van het

laten vallen van deze aanname. Men zou zich hierbij kunnen voorstellen dat

zich dicht bij de wand een kleine grenslaag gevormd heeft. Dit kan

gebeuren ten gevolge van de niet-Newtonse eigenschappen van bloed, die

vooral dicht bij de wand mogelijkerwijs niet meer verwaarloosbaar zijn. De

axiale snelheid aan de wand zelf blijft nul, maar heel dicht bij de wand, net

buiten de grenslaag, is de snelheid hoger. Dit kan benaderd worden door te

veronderstellen dat de axiale snelheid aan de wand niet nul is.

De aanname, dat de axiale snelheid aan de wand nul is, werd in het

voorgaande model voor de elastische buis in rekening gebracht door de

vorm van de machtreeks in vergelijking 3.2.16. We zullen deze vergelijking

nu dus moeten aanpassen aan de eis dat deze snelheid niet meer

67

noodzakelijk nul is. Dit kan gedaan worden door vergelijking 3.2.16 te

vervangen door:

N

w(rt.t) = :Lak(t)(rt2k -1)+a(t) (3.6.1) k=1

met a(t) = w(1, t), de axiale snelheid aan de wand. De vorm van de snelheid

aan de wand kan gekozen worden door uit te gaan van de veronderstelling

dat de snelheid aan de wand een bepaald percentage is van de snelheid op

de as met een gegeven onderling faseverschil:

a(t)=b·w0 (t+t) (3.6.2)

De snelheid aan de wand zal in het algemeen vóórlopen op de snelheid op

de as. Het faseverschil t zal dus positief zijn. Vergelijking 3.6.1 wordt nu:

N

W(Tt, z, t) =Lak (t)( Tt2k -1) + b · W0 (t + t) (3.6.3)

k=1

Bij het omzetten van de radiële snelheid en de afgeleide van de axiale

snelheid naar z in de machtreeksen 3.2.17 en 3.2.18 werd gebruik gemaakt

van de veronderstelling dat de axiale snelheid aan de wand nul is (zie

vergelijking 3.2.8). Deze veronderstelling is nu niet meer geldig. Dit

probleem zullen we omzeilen door de niet-lineaire termen in de Navier­

Stokes vergelijking te verwaarlozen. Het gehele stromingsgedrag ligt nu

vast door de volgende vergelijking:

(3.6.4)

Hierin substitueren we vergelijking 3.6.3. Weer worden alleen de termen horende bij de N laagste machten van 11 meegenomen zodat uiteindelijk, in

analogie met vergelijking 3.2.28, geldt:

aak= A k 1 N at k• = , .. , (3.6.5)

met

68

(3.6.6)

Dit stelsel (lineaire) differentiaalvergelijkingen is weer opgelost met behulp

van de 4-de orde Runge-Kutta methode.

Voor b=0,1 en t=33 ms is het zo berekende axiale stromingsprotiel weergegeven in figuur 3.14:

Figuur 3. 14. Axiale snelheid aan de wand niet nul

Er is nog steeds geen overeenstemming tussen berekend en gemeten

stromingsprotiel voor deze waarden van b en t. Er wordt opnieuw terug­

stroming berekend over een groot traject van de buis. Ook voor andere

waarden van b en t gebeurt dit. Slechts wanneer men b zeer groot neemt

(bijvoorbeeld 0,7) wordt geen terugstroming meer berekend. Dan krijgt men

echter weer een ander stromingsprotiel dat helemaal niet overeenkomt met

het gemeten profiel. De snelheden bij de wand zijn dan namelijk veel te groot.

De conclusie is dus dat het niet nul zijn van de axiale snelheid aan de wand

het verschil tussen gemeten en berekend stromingsprotiel niet kan verklaren.

69

3.7. Conclusies

Er is een model opgesteld waarmee het stromingsgedrag van het bloed in

de carotis uitgerekend kan worden uitgaande van de (m.b.v. gepulst

ultrageluid gemeten) stroming in het midden van het bloedvat. Hierbij wordt

de carotis opgevat als een rechte, elastische buis. Het model is gebaseerd

op de Navier-Stokes vergelijkingen, waarbij ook de niet-lineaire termen

mee in beschouwing genomen worden. De radiële drukgradiënt wordt in

eerste instantie verwaarloosd. De axiale drukgradiënt wordt geschat aan de

hand van de stroming in het midden.

In het op deze manier berekende stromingsprotiel is, net als bij de

benadering met een starre buis, een grote mate van terugstroming te zien, in

een traject van de vaatwand tot halverwege het midden van de buis. Dit

wordt niet gemeten. Ook niet in het gebied waar nog redelijk nauwkeurig

gemeten kan worden met ultrageluid.

Indien we in het model een constante diameter en een harmonische

snelheid op de as invullen, kan een vergelijking plaatsvinden met de

analytische oplossing van de Womersley theorie. Voor waarden van de

Womersley-parameter tot ongeveer a=6 is er overeenstemming tussen de

analystische en de numerieke oplossing, binnen de nauwkeurigheid

waarmee gerekend is (±1% van de maximale snelheid op de as). Voor

hogere waarden van de Womersley-parameter komen er afwijkingen (tot

ongeveer 15% van de snelheid op de as) bij de wand. Deze afwijkingen

treden op tijdens en direct na perioden in de hartcyclus wanneer het

stromingsprotiel erg vlak is. De oorzaak van de afwijkingen is gelegen in de

vorm van de machtreeks (zie vergelijking 3.2.16) die in de differentiaal­

vergelijking 3.2.5 gesubstitueerd is. Om zo'n vlak snelheidsprotiel in het

midden van de buis te krijgen, moeten de coëfficiënten die horen bij de hoge machten van 11 erg groot worden. Hierdoor onstaan dichter bij de

wand afwijkingen van de analytische oplossing. De afwijkingen in de

stromingsprofielen worden al snel na de systole fase kleiner. De invloed op

de wall shear rate blijft echter redelijk groot omdat kleine afwijkingen in het

stromingsprotiel aan de wand nog steeds een groot effect op de wall shear

rate kunnen hebben. De afwijkingen, die ontstaan door het niet goed

kunnen maken van erg vlakke snelheidsprofielen d.m.v. de machtreeks uit

vergelijking 3.2.16, zijn dusdanig klein, dat ze geen verklaring kunnen zijn

voor het uitrekenen van de grote mate van terugstroming bij de wand.

70

Het verkeerd schatten van de diameter en het midden van de buis, en de

waarde van de viscositeit van het bloed, kan het verschil tussen gemeten en

berekende snelheidsprofielen ook niet verklaren.

In §3.3 zijn enkele mogelijke oorzaken voor het waargenomen verschil

genoemd. Een aantal van deze mogelijke oorzaken zijn nader bekeken. Het

model is gecorrigeerd voor het optreden van een radiële drukgradiënt Deze

correctie geeft geen wezenlijke verandering in het berekende

stromingsprofiel. Bovendien is nagegaan wat de invloed is van de

veronderstelling dat de axiale snelheid aan de wand niet nul is. Ook

hiermee kan geen betere overeenstemming tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen bereikt worden. De terugstroming die uitgerekend wordt

komt overeen met theoretische resultaten in de literatuur: [BEL 91 a], [BEL

91b], [BEL 92], [XU 91].

Om het model verder te testen en om na te gaan of de gebruikte

benaderingen geldig zijn, is het nodig om aan een proefopstelling met een

elastische buis te gaan meten, en het model hier op toe te passen.

71

4. Metingen verricht aan een elastische buis

In het model, dat opgesteld is om het gemeten stromingsprotiel in het

midden van een bloedvat te extrapoleren naar de wand met behulp van de

Navier-Stokes vergelijkingen, zijn een aantal aannames gemaakt. De

oorzaak van het grote verschil tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen zou kunnen zijn dat deze aannames niet geldig zijn.

Daarom is het nodig om het model te testen in een situatie waarin aan deze

aannames (redelijk goed) voldaan is. In het Biomechanica Laboratorium

van de faculteit Werktuigbouwkunde op de TUE bestaat een opstelling met

een elastische buis, waarin een op een constante flow gesuperponeerde

sinusaidale flow van een vloeistof opgewekt kan worden. Aan deze

opstelling is gemeten met zowel ultrageluid als laser Doppier anemometrie.

De opstelling bestaat uit een stuk elastische buis van ca. 40 cm lengte en

een diameter van ongeveer 20 mm. De elastische buis bevindt zich in een

bak met een vloeistof met ongeveer dezelfde soortelijke massa als de

vloeistof die door de buis stroomt, zodat de buis recht blijft hangen. Om

instroomeffecten te voorkomen stroomt de vloeistof voordat het de elastische

buis bereikt eerst door een starre buis met een diameter van 20 mm en een

lengte van ca. 3 meter (±150 maal de diameter). Op deze manier stelt zich

een goed ontwikkeld profiel in. De stroming wordt opgewekt door twee

pompen, een stationaire pomp en een sinusaidale instationaire pomp, die

onafhankelijk van elkaar ingesteld kunnen worden. De drukgolf plant zich in

de buis voort met een snelheid van ca. 7 mis. Er treden bij de uitstroming uit

de elastische buis reflecties op, waarvan de grootte onbekend is.

Om een geschikte vloeistof te vinden met een constante viscositeit

(onafhankelijk van shear rate en frequentie) waar ultrageluid voldoende op

verstrooid om een goed signaal te krijgen, is een kleine proefopstelling in

elkaar gezet, waar enkele vloeistoffen mee zijn uitgeprobeerd. Bij een

aantal vloeistoffen, zoals halfvolle en volle melk, bleek het ultrageluid

slechts te verstrooien op de luchtbellen die zich in de vloeistof bevinden.

Polystereen in water bleek te gaan drijven en Sephadex in water bleek te

gaan zinken. Een veelbelovende vloeistof, waar ultrageluid goed op

verstrooide, was chocomel (van het merk Choq). Deze vloeistof bleek echter

niet-Newtons te zijn. Tot slot werden we opmerkzaam gemaakt op een

vloeistof die speciaal ontwikkeld is voor ultrageluidsmetingen (een op water gebaseerde oplossing van deeltjes met een diameter van 1 0-30 J.1 m). Deze

vloeistof heeft een constante kinematische viscositeit van ongeveer 1 ,9

72

mm2 /s en verstrooid ultrageluid goed. Een andere mooie eigenschap van

de vloeistof is, dat er ook met behulp van laser Doppier anemometrie aan

gemeten kan worden, zodat een vergelijking kan plaatsvinden tussen

ultrageluid en deze methode. Deze vloeistof is dan ook voor de metingen

gebruikt.

De ultrageluidsprobe is boven de buis in de bak met vloeisto.f bevestigd,

onder een hoek van 65 graden, zodat er schuin van boven naar beneden

door het symmetrievlak van de buis een stromingsprotiel wordt gemeten.

Aangezien de snelheid van de drukgolf ongeveer 7 mis is, zal dit profiel

overeenkomen met een profiel dat recht van boven naar beneden is

gemeten.

De stroming die in de elastische buis is opgewekt zorgt voor een bijna

harmonische axiale snelheid op de as van de buis met een amplitude van

ongeveer 40 mm/s, gesuperponeerd op een centsante snelheid op de as

van ongeveer 135 mm/s, zie figuur 4.1 rechts. De als functie van de tijd

gemeten diameter (-verandering) van de elastische buis is weergegeven in

het linkerplaatje van figuur 4.1.

mrt'\ 19.8 ,......----...,--------,.------, 188~---mm~/~5~----~-------

19.7

19.6

19.5

19.4

19.3

168

148

128

188

19.2 L.-----.....J.-----......_ ___ __. 88~------~--------~--------8 58 188

-t~ol~ 158 8 58

Figuur 4.1. Links: diameter, rechts: Axiale snelheid op de as

De gebruikte frequentie voor de harmonische component van de flow is 0,5 Hz. Samen met de viscositeit van 1 ,9 mm2 /s en de diameter van ongeveer

20 mm zorgt dit voor een Womersley-getal van ongeveer 13. Dit is ook een

karakteristieke waarde van het Womersley-getal in de carotis. Ten gevolge

van de hoge stationaire component van de snelheid op de as van ongeveer

135 mm/s zullen in de elastische buis echter niet zulke vlakke profielen

73

voorkomen als in de carotis. Het model zou hier dan ook goed moeten

voldoen, zodat deze metingen een goede test voor het model zijn.

Het gehele gemeten stromingsprotiel (met contourplaatje) is te zien in figuur

4.2.

rd'ept~ -{gd 48n-·~~~~~--~~~~------~

)

38\" 0 '1

28 .... '

18

Figuur 4.2 Het gemeten stromingsprotiel

De lijnen in het contourplaatje geven de volgende snelheden aan: -5, 0, 25,

50, 75, 1 00, 125, 150, 165 mm/s. Dicht bij de wand wordt gedurende korte

tijd terugstroming gemeten over een klein traject. Ook is er in het

contourplaatje duidelijk een asymmetrie te zien tussen links en rechts,

vooral in de buurt van de wanden. In het gemeten stromingsprotiel zijn

enkele gaten te zien. Deze ontstaan op plaatsen waar op een bepaald

tijdstip even niet genoeg deeltjes in de vloeistof aanwezig zijn waar het

ultrageluid op kan verstrooien. Dicht bij de voorwand van de buis zullen de

gemeten profielen niet erg nauwkeurig zijn, omdat daar op erg kleine

afstand van de probe gemeten wordt. Omdat de diameter van de buis zo

groot is (20 mm) zullen de meetvolumes bij de achterwand bijna buiten het

bereik van de ultrageluidsprobe liggen. Aan de achterwand ontstaan ook

meetfouten door reflecties van het ultrageluid. Ook daar zullen de waarden

voor de snelheid niet nauwkeurig zijn.

Het met behulp van de, als functie van de tijd, gemeten snelheid op de as en

diameter (-verandering) berekende stromingsprotiel is weergegeven in

figuur 4.3.

-

74

SB Figuur 4.3. Het berekende stromingsprotiel

In tegenstelling tot de carotis, zijn er nu geen grote verschillen te zien tussen

gemeten en berekende stromingsprofielen. In het contourplaatje is net als

bij het gemeten profiel gedurende korte tijd terugstroming te zien in een

klein traject bij de wand. Het gat in het gemeten profiel, ten gevolge van het

wegvallen van het signaal, wordt natuurlijk niet gereproduceerd. In figuur

4.4 zijn ter verduidelijking 11 stromingsprofielen op verschillende tijdstippen

in de cyclus te zien. Links de gemeten en rechts de berekende waarden.

--~ 2BB r----------.--------. "i 288 ,-----------r------~ ~

~

:0 1SB

J188

~ j_ SB

lsD1~

J1s8

~188 (/)

jss ! 8

-SB~----------~----------~ -s8~----------~-----------B SB 188 8

diepte~

Figuur 4.4. Gemeten en berekende stromingsprotie/en

28

)

) -28

75

In het gemeten profiel is weer het gat te zien. Dicht bij de rechterwand

bevindt zich bovendien een bult in het profiel op sommige tijdstippen. Ook

dit is waarschijnlijk een meetfout.

In figuur 4.5 zijn de verschillen tussen de gemeten en berekende profielen

weergegeven, links de absolute verschillen (in mm/s), rechts de verschillen

gedeeld door de snelheid op de as (in procenten).

38~----------~----------~

Figuur 4.5. Verschillen tussen gemeten en berekende stromingsprotie/en

De verschillen liggen in de groott-orde van ongeveer 10%. Slechts op de

plaats waar het gat in het gemeten profiel zich bevindt en aan de

rechterwand waar het gemeten profiel op sommige tijdstippen een bult

vertoont zijn de verschillen groter. Ook is te zien dat de verschillen aan de

linkerkant van het profiel niet gelijk zijn aan de verschillen aan de

rechterkant. Aangezien het berekende stromingsprotiel symmetrisch is, moet

deze asymmetrie afkomstig zijn van het gemeten snelheidsprotieL Om dit te

onderzoeken is in figuur 4.6 de afwijking van het puntsgewijze gemiddelde

van het linker- en rechter stromingsprotiel weergegeven. Hiertoe is

puntsgewijs het verschil tussen linkerhelft en rechterhelft door twee gedeeld.

Het blijkt dat de asymmetrie van het gemeten snelheidsprotiel van dezelfde

grootte-orde is als het verschil tussen gemeten en berekende

(symmetrische) snelheidsprofielen. Dit verschil zal dus grotendeels

verklaard kunnen worden met deze asymmetrie. Verdere afwijkingen

kunnen nog onstaan door meetfouten, reflecties van de drukgolf en het niet

exact recht zijn van de elastische buis.

,

76

38 ,.------~------......,

28

-38~-----~--------~ -15~----------~-----------8 58 188 8

Figuur 4.6. Asymmetrie van het gemeten stromingsprotiel

(links in mm/s, rechts in procenten van de snelheid op de as)

In figuur 4.7 is de berekende wall shear rate en de berekende flow weergegeven.

188r-------~------~------~ 35,.--------r-------,-------

-58 ....__ ___ ___._ ____ ...___ ___ ___. 5...._ ___ ___._ ____ ...___ __ _ 8 58 158 8 58

Figuur 4. 7. Berekende wal/ shear rate en flow

We kunnen concluderen dat de verschillen tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen van dezelfde grootte-orde zijn als de nauwkeurigheid

waarmee gemeten wordt en de mate waarin een goed symmetrisch profiel

77

opgewekt kan worden. De juistheid van het model kan bevestigd worden

binnen een nauwkeurigheid van ongeveer 10 procent. De grote verschillen

tussen gemeten en berekende stromingsprofielen in de carotis zal dus

veroorzaakt worden door het niet geldig zijn van een of meerdere van de

gemaakte aannames.

78

5. Conclusies

De snelheden en shear rates van het bloed aan de wanden van grote

bloedvaten (zoals de carotis) zijn erg interessant omdat deze mogelijk een

rol spelen bij de vorming van atherosclerose. Snelheden van bloed kunnen

gemeten worden met behulp van gepulst ultrageluid. De waarden van de op

deze manier gemeten snelheden zijn echter onbetrouwbaar dicht bij de

wand vanwege de vaatwandfilters. Om toch informatie te kunnen krijgen

over de snelheden aan de wand en de wall shear rate zijn er enkele reken­

modellen opgesteld om, uitgaande van de gemeten snelheden in het

midden van het bloedvat (deze zijn wel betrouwbaar) en de gemeten

vaatwandbeweging, de rest van het stromingsprotiel uit te rekenen door de

Navier-Stokes vergelijkingen numeriek op te lossen. Het bloed wordt hierbij opgevat als een incompressibele, Newtonse ( v=3,5 mm2/s) vloeistof. Om

de Navier-Stokes vergelijkingen op te kunnen lossen moeten nog enkele

aannames gemaakt worden.

De carotis wordt in eerste instantie opgevat als een starre, rechte buis

waarbij de niet-lineaire termen in de Navier-Stokes vergelijkingen verwaar­

loosd worden. Het stromingsprotiel wordt verondersteld symmetrisch te zijn

om de as van de buis. De radiële drukgradiënt wordt verwaarloosd. De

axiale drukgradiënt wordt geschat aan de hand van de stroming in het

midden van het bloedvat. Ook de diameter zal geschat moeten worden. De

Navier-Stokes vergelijkingen worden met deze aannames opgelost door er

volgens de Cranck-Nicolson methode een differentie vergelijking van te

maken.

Het blijkt dat men de beste schatting van de drukgradiënt krijgt, door slechts

uit te gaan van het temporale gedrag van het bloed op de as, en niet van

een heel traject in het midden van de buis. Het model is gecontroleerd met

behulp van de door Womersley gegeven analytische oplossing van deze

vereenvoudigde Navier-Stokes vergelijkingen voor een harmonische

drukgradiënt en blijkt goed te voldoen.

In het berekende stromingsprotiel is een grote mate van terugstroming te

zien, in een traject van de vaatwand tot halverwege het midden van de de

buis. Dit wordt echter niet gemeten, ook niet in het gebied waar nog redelijk

nauwkeurig gemeten kan worden met behulp van ultrageluid. Het mogelijk

verkeerd schatten van de diameter en het midden van de buis, en de

waarde van de viscositeit van het bloed, zal het verschil niet kunnen

79

verklaren. Enkele mogelijke oorzaken die dit verschil wel zouden kunnen

verklaren zijn genoemd in §2.3.

Hierna is een meer realistisch model opgesteld om de stroming van het

bloed door de carotis te benaderen. De carotis wordt hierbij opgevat als een

rechte elastische buis. Nu worden ook de niet-lineaire termen in de Navier­

Stokes vergelijkingen mee in beschouwing genomen. De radiële

drukgradiënt wordt in eerste instantie verwaarloosd. De axiale drukgradiënt

wordt weer geschat aan de hand van de stroming op de as van de buis. De

diameterverandering wordt gemeten. De begindiameter moet geschat

worden. Verder wordt van de veronderstelling uitgegaan dat de drukgolf

zich met een constante snelheid c==6 m/s door de buis voortplant. De Navier­

Stokes vergelijkingen worden opgelost door een geschikte vorm van een

machtreeks voor de axiale snelheid te substitueren. Het resultaat is een

stelsel van niet-lineaire, gewone differentiaalvergelijkingen, dat numeriek

opgelost kan worden.

In het op deze manier berekende stromingsprotiel is, net als bij de starre

buis, een grote mate van terugstroming te zien in een traject van de

vaatwand tot halverwege het midden van de buis. Zoals gezegd wordt dit

niet gemeten, ook niet in het gebied waar nog redelijk nauwkeurig gemeten

kan worden met behulp van ultrageluid.

Indien we in het model een constante diameter en een harmonische

snelheid op de as invullen kan weer een vergelijking plaatsvinden met de

analytische oplossing van de Womersley-theorie. Het blijkt dat er

afwijkingen optreden op tijdstippen dat het stromingsprotiel erg vlak is. De

oorzaak van de afwijkingen is gelegen in de vorm van de machtreeks die in

de Navier-Stokes gesubstitueerd wordt. Voor erg vlakke profielen tellen de

hoge machten zwaar mee. Hierdoor ontstaan dicht bij de wand afwijkingen

(tot ongeveer 15% van de snelheid op de as). Deze afwijkingen zullen, voor

de profielen die uitgerekend zijn voor de carotis, optreden tijdens en direct

na de systole fase en daarna afnemen. De afwijkingen die ontstaan door het

niet goed kunnen omgaan met erg vlakke stromingsprofielen zijn dusdanig

klein dat ze geen verklaring kunnen vormen voor het uitrekenen van de

grote mate van terugstroming aan de wand.

Ook het verkeerd schatten van de begindiameter en het midden van de buis,

en de waarde van de viscositeit van het bloed, kan het verschil tussen

gemeten en berekende stromingsprofielen niet verklaren.

In §3.3 zijn enkele mogelijke oorzaken voor het waargenomen verschil

genoemd. Een aantal van deze mogelijke oorzaken zijn nader bekeken. Het

80

model is gecorrigeerd voor het optreden van een radiële drukgradiënt Deze

correctie geeft geen wezenlijke verandering in het berekende stromings­

protieL Bovendien is nagegaan wat de invloed is van de veronderstelling

dat de axiale snelheid aan de wand niet nul is. Ook hiermee kan geen

betere overeenstemming tussen gemeten en berekende stromingsprofielen

bereikt worden. De terugstroming die uitgerekend wordt komt overeen met

theoretische resultaten in de literatuur.

In het model, dat opgesteld is om het gemeten stromingsprotiel in het

midden van een elastisch bloedvat te extrapoleren naar de wand met

behulp van de Navier-Stokes vergelijkingen, zijn een aantal aannames

gemaakt. De oorzaak van het grote verschil tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen zou kunnen zijn dat deze aannames niet geldig zijn.

Daarom is het model getest in een situatie waarin aan deze aannames

(redelijk goed) voldaan is. Er is gemeten met gepulst ultrageluid aan een

opstelling met een elastische buis, waarin een op een constante flow

gesuperponeerde sinuscidale flow opgewekt is. Het Womersley-getal was

ongeveer 13. Dit is ook een karakteristieke waarde van het Womersley-getal

in de carotis. Ten gevolge van een vrij hoge stationaire component van de

snelheid op de as zullen in de elastische buis echter niet zo'n vlakke

profielen voorkomen als in de carotis. Het model zou hier dan ook goed

moeten voldoen, zodat de metingen een goede test voor het model zijn.

Het blijkt dat de verschillen tussen gemeten en berekende stromings­

profielen van dezelfde grootte-orde zijn als de nauwkeurigheid waarmee

gemeten wordt en de mate waarin een goed symmetrisch profiel opgewekt

kan worden. De juistheid van het model kan bevestigd worden binnen een

nauwkeurigheid in snelheden van ongeveer 10 procent van de snelheid op

de as. De grote verschillen tussen gemeten en berekende stromings­

profielen in de carotis zal dus veroorzaakt worden door het niet geldig zijn

van een of meerdere van de gemaakte aannames.

De algehele conclusie is dat het model redelijk goed het gedrag van een

Newtonse vloeistof in een elastische buis beschrijft. Het is mogelijk om de

axiale drukgradiënt te schatten aan de hand van de stroming in het midden

van de buis. Kleine afwijkingen in de stromingsprofielen, veroorzaakt door

de vorm van de gekozen machtreeks die in de Navier-Stokes vergelijkingen

gesubstitueerd is, ontstaan wanneer de profielen erg vlak zijn. Het model

zou wat dit betreft verbeterd kunnen worden door een andere substitutie in

de Navier-Stokes vergelijkingen, mogelijk van Womersley-profielen. Het

81

model kan de gemeten stromingsprofielen in de carotis echter niet verkla­

ren, en kan dus geen goede benadering geven voor de hier aanwezige wall

shear rates. Enkele mogelijke oorzaken die het grote verschil tussen bere­

kende en in vivo gemeten stromingsprofielen zouden kunnen verklaren zijn

nader bekeken. Dit bleek echter geen essentiële verbetering op te leveren.

Enkele mogelijke oorzaken die overblijven zijn:

• het niet recht zijn van de carotis

• het niet-Newtons zijn van bloed

• tapering van de carotis

• reflecties van de drukgolf

Om dit verder te onderzoeken kan het model aangepast worden door enkele

van deze aannames te laten vallen, en de gevolgen hiervan voor het

berekende stromingsprotiel te bekijken. Het is ook zeer zeker de moeite

waard om een opstelling te bouwen met een meer realistische flow dan een

sinusoidale. Wanneer men een flow kan opwekken van de vorm zoals deze

ook gemeten wordt in de carotis, kunnen voorgaande mogelijke oorzaken

voor het verschil tussen berekende en in vivo gemeten stromingsprofielen

experimenteel (in vitro) nader onderzocht worden. Zo kan meer inzicht

verkregen worden in de mate waarin de gemaakte aannames het

stromingsprotiel beïnvloeden. Indien het mogelijk blijkt het opgestelde

model voor deze condities aan te passen, kan dit op deze manier

experimenteel geverifieerd worden. Hopelijk is het mogelijk om op deze

manier tot een meer betrouwbare benadering van de stroming van bloed

aan de wanden van grote bloedvaten te komen.

82

Literatuurlijst

[BEL 91 a] E. Belardinelli and S. Cavalcanti

A new nonlinear two-dimensional model of blood motion in

tapered and elastic vessels

Comput. Biol. Med. 21: 1-13, 1991

[BEL 91 b] E. Belardinelli and S. Cavalcanti

[BEL 92]

[BRA 92]

lnfluence of arterial wall thickening on the blood velocity profiles shape

Proceedings of computers in cardiology

Venice, ltaly, September 23-26, 1991

E. Belardinelli and S. Cavalcanti

Theoretica! analysis of pressure pulse propagation in arterial

vessels

J. Biomechanics, 25: 1337-1349, 1992

P.J. Brands and A.P.G. Hoeks

A comparison methad for mean frequency estimators for Doppier ultrasound

Ultrasonic lmaging, 14: 367-386, 1992

[HOE 91] A.P.G. Hoeks, M. Hennerici and A.S. Reneman

Speetral composition of Doppier signals

Ultrasound in Med. & Biol.17: 751-760,1991

[HOE] A.P.G. Hoeks, T.G.J. Arts, P.J. Brands and A.S. Reneman

Comparison of the accuracy of the RF cross correlation and

Doppier autocorrelation technique to estimate the mean

velocity of simulated ultrasound signals

[KRE 88]

Ultrasound in Med. & Biol., submitted

E. Kreyszig

Advanced engineering mathematics, 6-th edition, 1988

John Wiley & Sans, New Vork

[LEE 92]

[LOI90]

M. van Leeuwen et al

Bloedsomloop

83

Cahiers Bio-Wetenschappen en maatschappij

15-de jaargang, No.4, november 1992

Thijssen et al

Handboek echografie

LOl, 1990

[MED 87] Beeldvormende technieken

Medifo, jaargang 3, nummer 2, juli 1987

Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht

[PRE 88] W.H. Presset al

[REU 91]

[RIN 89]

[SIM 90]

[STE 84]

Numerical Recipes, The art of scientific computing

Cambridge University Press, Cambridge, 1988

P. Reuderink

Analysis of the flow in a 3D distensible model of the carotid

artery bifurcation

Thesis, Eindhoven University of Technology, the Netherlands,

1991

C. Rindt

Analysis of the three-dimensional flow field in the carotid artery

bifurcation

Thesis, Eindhoven University of Technology, the Netherlands,

1989

A.C. Simon, J. Levensen and P. Flaud

Pulsatile flow and asciilating wall shear stress in the brachial

artery of normotensive and hypertensive subjects

Cardiovascular Research, 1990; 24: 129-136

A.A. van Steenhoven

Rheologie en Microcirculatie

Collegedictaat Humane Stromingsleer, TUE, 1984

84

[STE] A.A. van Steenhoven

Velocity profiles in large arteries

stencils uitgedeeld op het college Humane Stromingsleer, TUE

[TUE 89] Inleiding in de numerieke methoden

collegedictaat TUE, 1989

[VOS 81] F. van de Vosse

Gedrag van stromingen veroorzaakt door een harmonische

drukgradiënt in starre en elastische buizen

stageverslag TUE, 1981

[VOS 86] G. Vossers

[XU 91]

Fysische Transportverschijnselen voor W

collegedictaat TUE, 1986

X.Y. Xu, M.W. Collins and C.J.H. Jones

Flow studies in canine artery bifurcations using a numerical

simuiatien methad

J. of Biomechanica! Engineering, 114: 504-511, 1992

85

Appendix A

Wall shear rates volgend uit de berekeningen waarin de carotis opgevat

wordt als een rechte, starre buis.

File PBCA01 .ASC

V=3,5 mm/s 2R=4,80 mm 2R=5,26 mm 2R=5,72 mm

Gemiddelde 232,6 212,1 195,8

WSR

Maximum WSR 1513 1504 1497

Minimum WSR -252 -293 -329

(Maximum- 1765 1797 1827

Minimum) WSR

File PBCA05.ASC

V=3,5 mm/s 2R=4,80 mm 2R=5,26 mm 2R=5,72 mm

Gemiddelde 211,6 195,3 182,2

WSR

Maximum WSR 1292 1292 1291

Minimum WSR -446 -485 -511

(Maximum- 1738 1777 1802

Minimum) WSR

File PBCA03.ASC

V=3,5 mm/s 2R=4,80 mm 2R=5,26 mm 2R=5,72 mm 2R=6,18 mm

Gemiddelde 206,9 190,1 176,4 165,6

WSR

Maximum WSR 1294 1293 1293 1292

Minimum WSR -446 -485 -509 -524

(Maximum- 1740 1778 1802 1816

Minimum) WSR

86

Appendix 8

Wall shear rates volgend uit de berekeningen waarin de carotis wordt

opgevat als een rechte, elastische buis. Deze wall shear rates kunnen niet

direct vergeleken worden met de wall shear rates uit Appendix A omdat

beide op een andere manier (vergelijk 2.2.7 met 3.2.34) berekend zijn. Dit

geeft verschillen (zie §3.3).

File PBCA01 .ASC

V=3,5 mmi{ 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=5,03 mm 2 R(0)=5,49 mm

Gemiddelde 220,2 199,8 183,7

WSR

Maximum WSR 1531 1517 1501

Minimum WSR -457 -390 -428

(Maximum- 1988 1907 1929

Minimum) WSR

File PBCA05.ASC V=3,5 mmi{ 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=4,97 mm 2 R(0)=5,37 mm

Gemiddelde 152,0 143,0 122,5

WSR

Maximum WSR 1304 1330 1334

Minimum WSR -919 -1051 -1113

(Maximum- 2223 2381 2447

Minimum) WSR

File PBCA03.ASC.

V=3,5 mmi{ 2 R(0)=4,58 mm 2 R(0)=5,03 mm 2 R(0)=5,49 mm

Gemiddelde 176,4 162,9 160,4

WSR

Maximum WSR 1238 1276 1295

Minimum WSR -440 -670 -833

(Maximum- 1678 1946 2128

Minimum) WSR

87

Appendix C

De metingen die verricht zijn aan de elastische buis, zoals beschreven in

hoofdstuk 4, zijn gedaan m.b.v. zowel ultrageluid als laser Doppier

anemometrie [BHA 82]. Bij ultrageluid werd schuin van boven naar beneden

door het vertikale symmetrievlak van de buis een stromingsprotiel gemeten,

bij laser Doppier anemometrie door het horizontale symmetrievlak.

Aangezien de stroming in de buis niet geheel symmetrisch is kan een

directe vergelijking tussen beide meetmethoden niet plaatsvinden. Ook niet

op de as van de buis aangezien er bij ultrageluid schuin gemeten is, zodat

het midden van de buis zich hierbij niet op dezelfde axiale positie hoeft te

bevinden als bij de metingen met laser Doppier anemometrie. Wel kan, net

als bij de ultrageluidsmetingen, een vergelijking plaatsvinden tussen de

laser Doppier metingen en de voorspellingen van het in hoofdstuk 3

beschreven model voor de stroming van een Newtonse vloeistof door een

elastische buis. In deze appendix zullen de resultaten van de laser Doppier

metingen besproken worden (vergelijk met hoofdstuk 4).

In figuur A.1 is links de diameter en rechts de axiale snelheid op de as van

de buis weergegeven, zoals deze gemeten zijn met behulp van de laser

Doppier metingen.

: i' 'Î 18.8 ,....------,----~--------.

18.7

18.&

18.5

18.4

18.3

18.2 8

",.'"' ~~ ---

// 188

/ 1&8 /

/ 148

/ /

~-~ ~-

128

188 5 18 15 8

{~.;\ ~ i\.{cl ~ '-·

.._;

Figuur A. 1. Links: diameter, rechts: Axiale snelheid op de as

De weergegeven diameter is m.b.v. een beeldverwerkingssysteem

gemeten. Vergelijking met figuur 4.1 laat zien dat bij de ultrageluids-

58

88

metingen de begindiameter te hoog geschat is (ca. 1 mm). De snelheid op

de as ligt bij de laser Doppier metingen ca. 10% hoger dan bij de ultra­

geluidsmetingen. Zoals gezegd kan dit verschil veroorzaakt worden door het

niet exact op dezelfde axiale positie meten met beide methodes. Het gehele

stromingsprotiel zoals dit gemeten is, is weergegeven in figuur A.2.

- ~ -;\k~:t ......

18 28 Figuur A.2. Het m.b.v. laser Doppier anemometrie gemeten stromingsprofiel.

De lijnen in het contourplaatje geven de volgende snelheden aan: -5, 0, 25,

50, 75, 100, 125, 150, 175 mm/s. Ook nu is er weer gedurende korte tijd

terugstroming te zien over een klein traject en is er weer een duidelijke

asymmetrie tussen voor en achter. Het met behulp van de, als functie van de

tijd, gemeten snelheid op de as en diameter berekende stromingsprotiel is

weergegeven in figuur A.3.

89

Net als bij de ultrageluidsmetingen is er op het eerste gezicht een goede

overeenkomst tussen gemeten en berekende stromingsprofielen. Om dit

nader te bekijken zijn in figuur A.4 11 stromingsprofielen op verschillende

tijdstippen in de cyclus te zien. Links de gemeten en rechts de berekende

waarden.

~-

.!)188

~ J58 ~ 8

_ _.Cl

-58L-------~------~------~ 18 28 38 8 18 28

;J~c::p~ -~ j.\eçk-::, Figuur A.4. Gemeten (links) en berekende (rechts) stromingsprotie/en

Op sommige tijdstippen is er een gat te zien in het gemeten stromingsprotiel

als gevolg van het wegvallen van een goed signaal. Dit wordt door de

berekeningen natuurlijk niet gereproduceerd. In figuur A.5 zijn de

verschillen tussen gemeten en berekende profielen weergegeven, links de

absolute verschillen (in mm/s), rechts de verschillen gedeeld door de

snelheid op de as (in procenten).

18

-. ~ 8 _;

~..;

·--18

~ ~-28

38

-48L-------~------~------~ -38 L...------'-____ ...._ ___ __,

8 18 28 38 8 18 28 31 a\,\~~~ v\i'<{)ie ~

Figuur A.S. Verschillen tussen gemeten en berekende stromingsprotie/en

-;.;::. 18

_.I

y

1 -r) 8

.:r. '-c ':: 1

,J. :....18

90

De verschillen liggen voor het grootste gedeelte weer in de grootte-orde van

ongeveer 10%. De asymmetrie van de gemeten profielen is in figuur A.6 te

zien.

15

'18 ~ ... ,, .... · y

5 ~ .) s: 8 ~ 57_5 ~ -18

-28~------~------~------~ -15~------~------~----8 18 38 8 18

Figuur A. 6. Asymmetrie van het gemeten stromingsprotiel

(links in mm/s, rechts in procenten van de snelheid op de as)

28

:j\Q~:

De asymmetrie van het gemeten stromingsprotiel is bij de laser Doppier

metingen iets kleiner dan bij de ultrageluidsmetingen. Dit komt wellicht door

het feit dat bij ultrageluid door een vertikaal vlak gemeten wordt en bij laser

Doppier door een horizontaal vlak. Ook nu blijkt dat de verschillen tussen

gemeten en berekende stromingsprofielen van ongeveer dezelfde grootte­

orde zijn als de nauwkeurigheid waarmee gemeten wordt en de mate

waarin een goed symmetrisch profiel opgewekt kan worden.

In figuur A. 7 is de berekende wall shear rate en de berekende flow

weergegeven. Deze blijken van dezelfde grootte-orde te zijn als bij de

ultrageluidsmetingen. De absolute waarden van de wall shear rates liggen

bij de laser Doppier metingen iets hoger dan bij de ultrageluidsmetingen. Dit

wordt veroorzaakt doordat de begindiameter bij de laatste te laag geschat is.

91 .

158~----------~----------~ 35~----------~----------~

188 f-

-

-

-58L-------------~·------------~ 5 L--------------1'---------------.J 8 58 188 8 58

Figuur A. 7. Berekende wal/ shear rate en flow

De conclusie dat de grote verschillen tussen gemeten en berekende

stromingsprofielen in de carotis veroorzaakt worden door het niet geldig zijn

van een of meerdere van de gemaakte aannames in het rekenmodel blijft

gehandhaaft. De verschillen worden niet veroorzaakt door de meetmethode.

Resolutie beperkende voorwaarden zijn in het in vitro model minder

stringent doordat het model opgeschaald is (in het in vitro model is de

diameter drie tot vier maal groter dan in de carotis).

[BHA 82] B.K. Bharadvaj, R.F. Mabon, D.P. Giddens

Steady flow in a model of the human carotid bifurcation. Part 2 -

laser Doppier anemometer measurements

J. Biomechanics 15: 363-378, 1982

188