list of strong dutch verbs 30.11.13
DESCRIPTION
verbos holandesTRANSCRIPT
![Page 1: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/1.jpg)
List of strong Dutch verbs
Basic verbs
The list contains basic verbs, no derived verbs. This means that
compound verbs are not mentioned, unless the basic verb does
not exist separately. For verbs like uitzenden (to broadcast) or
onderzoeken (to examine) you will have to look for zenden (to
send) and zoeken (to seek) respectively. The same goes for verbs
that can take different prefixes, like be-, ge-, ver-, ont- etc. For
example, if you wish to learn the conjugation of verlaten (to
leave), you have to look under L for laten (to let).
Only derived verbs that are conjugated differently or take another
auxiliary verb in the past participle, are mentioned separately.
Verbs that (can) take zijn
1. The verbs that exclusively take zijn in the perfect tense are
indicated with an asterisk (*)
2. There are several verbs that can take both hebben and zijn
in the active voice. See also Past participle: Hebben or zijn?:
Verbs that can be both transitive and intransitive are
marked with an at-sign (@). If you use the verb
intransitively, you have to use zijn; if used transitively,
you use hebben.
Other verbs that can take both hebben and zijn are
indicated with an exclamation mark (!). For these verbs,
we normally use zijn if we are talking about a movement
into a certain direction or when the verbs implies a
change of state.
Recall that in the passive voice, we always use zijn.
![Page 2: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/2.jpg)
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U
| V | W | X | Y | Z
B Infinitive simple past singular
simple past plural
past participle
English
bakken bakte bakten gebakken to fry
bannen bande banden gebannen to ban
barsten barstte barstten gebarsten * to burst
bederven bedierf bedierven bedorven @ to rot, to decay
bedriegen bedroog bedrogen bedrogen to deceive, to cheat, to trick
beginnen begon begonnen begonnen * to begin
behangen behing behingen behangen to wall-paper
bergen borg borgen geborgen to store, to recover
bevelen beval bevalen bevolen to order, to command
bezwijken bezweek bezweken bezweken * to succumb, to collapse
bidden bad baden gebeden to pray
bieden bood boden geboden to offer
bijten beet beten gebeten to bite
binden bond bonden gebonden to bind, to tie
blazen blies bliezen geblazen to blow, to spit (cat)
blijken bleek bleken gebleken * to appear, to be evident
blijven bleef bleven gebleven * to stay, to remain, to keep
blinken blonk blonken geblonken to shine, to gleam
![Page 3: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/3.jpg)
braden braadde braadden gebraden to roast, to grill
breken brak braken gebroken @ to break
- aanbreken brak aan braken aan aangebroken *
to break
brengen bracht brachten gebracht to bring
brouwen brouwde brouwden gebrouwen to brew
buigen boog bogen gebogen to bend
D
denken dacht dachten gedacht to think
dingen naar dong naar
dongen naar
gedongen naar to bid for, to compete for
doen deed deden gedaan to do
dragen droeg droegen gedragen to carry, to bear
drijven dreef dreven gedreven to drive, to float , to manage
dringen drong drongen gedrongen to push (a crowd)
- binnendringen
drong binnen
drongen binnen
binnengedrongen *
to penetrate
drinken dronk dronken gedronken to drink
- verdrinken verdronk verdronken
verdronken * to drown
druipen droop dropen gedropen ! to drip
- afdruipen droop af dropen af afgedropen * to leave quietly after a failure or disappointment
duiken dook doken gedoken ! to dive
![Page 4: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/4.jpg)
dwingen dwong dwongen gedwongen to force
E
eten at aten gegeten to eat
F
fluiten floot floten gefloten to whistle, to play the flute
G
gelden gold golden gegolden to be valid, to be in effect
gaan ging gingen gegaan * to go
genezen genas genazen genezen @ to heal, to cure
genieten (van)
genoot (van) genoten (van)
genoten (van)
to enjoy
geven gaf gaven gegeven to give
gieten goot goten gegoten to pour
glijden gleed gleden gegleden ! to glide
glimmen glom glommen geglommen to glimmer, to shine, to gleam
graven groef groeven gegraven to dig
grijpen greep grepen gegrepen to grab, to snatch
H
hangen hing hingen gehangen to hang
heffen hief hieven geheven to raise, to lift, to levy
helpen hielp hielpen geholpen to help
heten heette heetten geheten to be called, to be named
hijsen hees hesen gehesen to hoist (sails, flag), to pull up
![Page 5: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/5.jpg)
hoeven hoefde hoefden gehoeven to be necessary
houden hield hielden gehouden to hold
- ophouden hield op hielden op opgehouden *
to stop, to quit
houwen houwde houwden gehouwen to hew, hack
J
jagen joeg joegen gejaagd to hunt
K
kiezen koos kozen gekozen to choose, to elect
kijken naar keek naar keken naar gekeken naar
to look at
klimmen klom klommen geklommen ! to climb
klinken klonk klonken geklonken to sound, to ring, to clink
kluiven kloof kloven gekloven to pick (a bone), to nibble
knijpen kneep knepen geknepen to pinch, to squeeze
kopen kocht kochten gekocht to buy
krijgen kreeg kregen gekregen to get
krimpen kromp krompen gekrompen * to shrink
kruipen kroop kropen gekropen ! to crawl, to creep
zich kwijten van
kweet zich van
kweten zich van
zich gekweten van
to acquit oneself of
L
lachen lachte lachten gelachen to laugh, to smile
![Page 6: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/6.jpg)
laden laadde laadden geladen to load, to charge
laten liet lieten gelaten to let, to allow
lezen las lazen gelezen to read
liegen loog logen gelogen to (tell a) lie
liggen lag lagen gelegen to lie (on a bed)
lijden (aan) leed (aan) leden (aan) geleden (aan)
to suffer
- overlijden overleed overleden overleden * to die
lijken op leek op leken op geleken op to resemble, to seem
lopen liep liepen gelopen ! to walk
- doorlopen liep door liepen door doorgelopen *
to walk on
- doorlopen doorliep doorliepen doorlopen to browse through
- aflopen liep af liepen af afgelopen * to end
- mislopen liep mis liepen mis misgelopen * to miss out, to go wrong
M
malen maalde maalden gemalen to grind
melken molk molken gemolken to milk (a cow)
meten mat maten gemeten to measure
mijden meed meden gemeden to avoid
moeten moest moesten gemoeten to must, have to
N
nemen nam namen genomen to take
nijgen neeg negen genegen to (make a
![Page 7: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/7.jpg)
bow
O
ontginnen ontgon ontgonnen ontgonnen to reclaim (land), to clear (forest), to exploit (mine)
ontluiken ontlook ontloken ontloken * to open (flower, beauty)
P
pluizen ploos plozen geplozen to fluff, to give off fluff
prijzen prees prezen geprezen to praise
R
raden raadde raadden geraden go guess
-- verraden verried verrieden verraden to betray, to give away
rijden reed reden gereden ! to drive, to ride
rijgen reeg regen geregen to tack, to lace, to thread
rijten reet reten gereten to tear, to rip
rijzen rees rezen gerezen * to rise
roepen riep riepen geroepen to call, to shout
ruiken rook roken geroken to smell, to scent
Sscheiden scheidde scheidden gescheiden @ to divorce, to
separate
schelden schold scholden gescholden to curse, to
![Page 8: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/8.jpg)
swear
schenden schond schonden geschonden to violate, to damage
schenken schonk schonken geschonken 1. to donate 2. to pour
scheppen shiep schiepen geschapen to create
scheren scheerde scheerden geschoren to shave
schieten schoot schoten geschoten to shoot
- doorschieten
schoot door schoten door
doorgeschoten *
to overdo
schijnen scheen schenen 1. geschenen2. geschenen *
1. to shine2. to seem
verschijnen verscheen verschenen verschenen * to appear, to turn up
schijten scheet scheten gescheten to shit (flat)
schrijven schreef schreven geschreven to write
schrikken schrok schrokken geschrokken * to be startled
-afschrikken schrikte af schrikten af afgeschrikt to scare, to startle
schuilen school scholen gescholen to shelter
schuiven schoof schoven geschoven ! to shove
slaan sloeg sloegen geslagen to hit
slapen sliep sliepen geslapen to sleep
slijpen sleep slepen geslepen to sharpen, to polish
slijten sleet sleten gesleten @ to wear out, to sell
slinken slonk slonken geslonken * to shrink, to decrease in number
![Page 9: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/9.jpg)
sluipen sloop slopen geslopen ! to sneak, to slink
sluiten sloot sloten gesloten @ to close, to shut
smelten smolt smolten gesmolten @ to melt
smijten smeet smeten gesmeten to throw, to fling
snijden sneed sneden gesneden to cut
snuiten snoot snoten gesnoten to snout, to blow (nose)
snuiven snoof snoven gesnoven to sniff, to snort
spannen spande spanden gespannen to strain, to bend (a bow)
spijten speet speten gespeten to regret
spinnen spon sponnen gesponnen to twist
splijten spleet spleten gespleten @ to split, to cleave
spreken sprak spraken gesproken to speak
springen sprong sprongen gesprongen ! to jump, to spring
spruiten sproot sproten gesproten * to sprout, to grow out
spuiten spoot spoten gespoten to spout, to squirt
staan stond stonden gestaan to stand
- ontstaan ontstond ontstonden ontstaan * to come to exist
steken stak staken gestoken to stab, to prick, to sting
![Page 10: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/10.jpg)
- oversteken stak over staken over overgestoken * to stab, to prick, to sting
stelen stal stalen gestolen to steal
sterven stierf stierven gestorven * to die
stijgen steeg stegen gestegen * to rise
stijven steef steven gesteven to starch
stinken stonk stonken gestonken to stink
- er instinken stonk erin stonken erin er ingestonken *
to be fooled
stoten stootte stootten gestoten to push, to bump
strijden streed streden gestreden to battle, to fight
strijken streek streken gestreken to iron (clothes), strike (flag), smooth (hair)
neerstrijken streek neer streken neer neergestreken *
to settle in a place
stuiven stoof stoven gestoven to cause dust to whirl, to dash forward
T
treden trad traden getreden ! to tread
- aftreden trad af traden af afgetreden * to resign
- binnentreden
trad binnen traden binnen
binnengetreden *
to enter, to come in
- optreden trad op traden op opgetreden to perform
- optreden tegen
trad op tegen
traden op tegen
opgetreden tegen *
to stand up against
![Page 11: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/11.jpg)
treffen trof troffen getroffen to hit (goal) to strike
trekken trok trokken getrokken ! to pull, to draw, to travel
- optrekken met
trok op met trokken op met
opgetrokken met *
to travel with, to socialize with
- vertrekken vertrok vertrokken vertrokken * to leave, to depart
V
vallen viel vielen gevallen * to fall
vangen ving vingen gevangen to catch
varen voer voeren gevaren ! to fare, to sail
vechten vocht vochten gevochten to fight
verdrieten verdroot verdroten verdroten to grieve
verdwijnen verdween verdwenen verdwenen * to disappear
vergeten + vergat vergaten vergeten to forget
verliezen verloor verloren verloren to lose
vinden vond vonden gevonden to find
vlechten vlocht vlochten gevlochten to plait, to braid
vliegen vloog vlogen gevlogen ! to fly
vouwen vouwde vouwden gevouwen to fold
vragen vroeg vroegen gevraagd to ask
vreten vrat vraten gevreten to eat, to devour
vriezen vroor vroren gevroren to freeze ("it's freezing")
![Page 12: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/12.jpg)
-bevriezen bevroor bevroren bevroren @ to freeze(n) (something)
vrijen vree / vrijde vreeën / vrijden
gevreeën / gevrijd
to make love
W
wassen waste wasten gewassen to wash
wegen woog wogen gewogen to weigh
werpen wierp wierpen geworpen to throw
werven wierf wierven geworven to recruit
weten wist wisten geweten to know
weven weefde weefden geweven to weave
wijken week weken geweken * to give way, to disappear
wijten weet weten geweten to blame (something) on
wijzen (naar) wees (naar) wezen (naar) gewezen (naar)
to point
winden wond wonden gewonden to wind
winnen won wonnen gewonnen to win
worden werd werden geworden to become
wrijven wreef wreven gewreven to rub
wringen wrong wrongen gewrongen to wring
Z
zeggen zei zeiden gezegd to say
zenden zond zonden gezonden to send
zien zag zagen gezien to see
(neer)zijgen zeeg neer zegen neer neergezegen *
to sink down
zingen zong zongen gezongen to sing
zinken zonk zonken gezonken * to sink
![Page 13: List of Strong Dutch Verbs 30.11.13](https://reader031.vdocument.in/reader031/viewer/2022020417/563dbb8f550346aa9aae3ca8/html5/thumbnails/13.jpg)
zinnen op zon op zonnen op gezonnen op to ponder
zitten zat zaten gezeten to sit
zoeken (naar)
zocht (naar) zochten (naar)
gezocht (naar)
to seek, to search
zuigen zoog zogen gezogen to suck
zuipen zoop zopen gezopen to booze
zwelgen zwolg zwolgen gezwolgen to revel, to dwell (in self-pity)
zwellen zwol zwollen gezwollen * to swell
zwemmen zwom zwommen gezwommen !
to swim
zweren zwoer zwoeren gezworen to swear (oath)
zwerven zwierf zwierven gezworven to wander, to ramble
zwijgen zweeg zwegen gezwegen to be silent