nn_les_1-4_engels
TRANSCRIPT
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
1/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
1 15 A1 al already
1 15 A1 de biologie biology
1 15 A1 de the
1 15 A1 drie three
1 15 A1 een a
1 15 A1 en and
1 15 A1 het gesprek - gesprekken conversation
1 15 A1 hallo hello
1 15 A1 het the
1 15 A1 heten to be called
1 15 A1 hier here
1 15 A1 hoe how
1 15 A1 hoe lang how long1 15 A1 horen to hear
1 15 A1 ik I
1 15 A1 in in
1 15 A1 je you
1 15 A1 jij you (with emphasis)
1 15 A1 juist right
1 15 A1 kiezen to choose
1 15 A1 komen to come
1 15 A1 het land - landen country
115
A1 de les - lessen lesson
1 15 A1 lezen to read
1 15 A1 luisteren to listen
1 15 A1 de maand month
1 15 A1 meelezen to read while listening
1 15 A1 naar to
1 15 A1 nee no
1 15 A1 niet not
1 15 A1 nog eens once more
1 15 A1 of or
1 15 A1 de rest rest
1 15 A1 het restaurant restaurant
1 15 A1 sinds since
1 15 A1 studeren to study
1 15 A1 de taxichauffeur taxi driver
1 15 A1 de tekst - teksten text
1 15 A1 uit from, out
1 15 A1 vaak often
1 15 A1 welk(e) which
1 15 A1 het werk work
1 15 A1 werken to work
1 15 A1 wonen to live1 15 A1 zijn to be
1 15 A2 het antwoord - antwoorden answer
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
2/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
1 16 A3 de buschauffeur - buschauffeurs bus driver
1 16 A3 de kantine - kantines canteen
1 16 A3 de man - mannen man
1 16 A3 vier four
1 16 A3 de vrouw - vrouwen woman
1 16 A3 waar where1 16 A3 wat what
1 16 A3 wat voor what kind of
1 16 A4 beantwoorden answer
1 16 A4 de vraag - vragen question
1 17 A4 als as
1 17 A4 de dag - dagen day - days
1 17 A4 het jaar - jaren year
1 17 A5 best fine
1 17 A5 gaan - hoe gaat het? how are you?
117
A5 goed / goede good
1 17 A5 goedemiddag good afternoon
1 17 A5 goedemorgen good morning
1 17 A5 goedenavond good evening
1 17 A5 herhalen to repeat
1 17 A5 hoe gaat het met jou? how are you?
1 17 A5 hoi hi!
1 17 A5 jou you
1 17 A5 de morgen - morgens morning
1 17 A5 prima fine
1 17 A5 u you (formal)
1 17 A5 uitstekend / uitstekende excellent
1 17 A5 wel - het gaat wel I'm all right, not too bad
1 17 A5 zeggen to say
1 17 A5 zo so, right away
1 18 A6 alles everything
1 18 A6 de buurman - buurmannen neighbor ( a man)
1 18 A6 de collega - collega!s colleague
1 18 A6 iemand someone, somebody
1 18 A6 reageren (op iets) to react (to something)
1 18 A6 de vriend male friend
1 18 A7 dan than1 18 A7 eerst / eerste first
1 19 A8 het alfabet alphabet
1 19 A8 de letter letter
1 19 A8 Nederlands / Nederlandse Dutch
1 19 A8 de uitspraak pronunciation
1 19 A9 de achternaam - achternamen family name - family names
1 19 A9 eigen own
1 19 A9 mijn my
1 19 A9 de naam - namen name
1 19 A9 nu now
1 19 A9 opschrijven to write down
1 19 A9 spellen to spell
1 19 A9 uitspreken to pronounce
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
3/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
1 19 A9 de voornaam - voornamen first name
1 20 B1 de auto - auto!s car
1 20 B1 het boek - boeken book
1 20 B1 het brood - broden bread
1 20 B1 het ding - de dingen thing
1 20 B1 de fiets - fietsen bicycle1 20 B1 de hond - honden dog
1 20 B1 het huis - huizen house
1 20 B1 de kat - katten cat
1 20 B1 kennen to know
1 20 B1 kijken to look
1 20 B1 het kind - kinderen child
1 20 B1 de melk milk
1 20 B1 de mens - mensen human being, people
1 20 B1 onder under
1 20 B1 opzoeken to look up / to search for
1 20 B1 de pen - pennen pen
1 20 B1 het plaatje - plaatjes picture
1 20 B1 de stoel - stoelen chair
1 20 B1 de tafel - tafels tabel
1 20 B1 de tas - tassen bag
1 20 B1 voor for, before, in front of
1 20 B1 het woordenboek dictionary
1 22 B2 aan at
1 22 B2 meestal most of the time
1 22 B2 staan to stand
1 22 B2 het voorbeeld - voorbeelden example
1 22 B2 zitten to sit
1 23 B2 gebruiken to use
1 23 B2 invullen to fill in
1 23 B2 de taal language
1 23 B2 tweede second
1 24 B3 dat - dit that
1 24 B3 deze - die this, these
1 24 B3 dichtbij close (to)
1 24 B3 die that, those
1 24 B3 dik - dikke thick, fat1 24 B3 dit this
1 24 B3 dun - dunne thin
1 24 B3 duur / dure expensive
1 24 B3 goedkoop - goedkope cheap
1 24 B3 groot - grote big, tall
1 24 B3 hard - harde hard, loud
1 24 B3 jong - jonge young
1 24 B3 klein - kleine small, little
1 24 B3 laatst / laatste last
1 24 B3 langzaam / langzame slow
1 24 B3 lekker / lekkere tasty, nice
1 24 B3 licht - lichte light
1 24 B3 maar but
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
4/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
1 24 B3 nieuw - nieuwe new
1 24 B3 oud - oude old
1 24 B3 snel - snelle fast
1 24 B3 ver weg far away
1 24 B3 vers - verse fresh
1 24 B3 vies - vieze not tasty, unclean1 24 B3 zacht - zachte soft
1 24 B3 zwaar - zware heavy
1 24 B4 ze she, they
1 25 B2 de student - studenten student
1 25 B4 jullie you (plural)
1 25 B4 laat / late late
1 25 B4 moe tired
1 25 B4 op tijd in time
1 25 B4 te too
125
B4 laat late
1 25 B4 thuis at home
1 25 B4 de tijd time
1 25 B4 we / wij we
1 25 B4 zij she, they (with emphasis)
1 26 C1 de film - films movie
1 26 C1 de hobby - hobby!s hobby
1 26 C1 jouw your (singular)
1 26 C1 voetballen to play soccer
1 26 C1 het woord word
1 26 C1 zwemmen to swim
1 27 C2 het adres - adressen address
1 27 C2 het gegeven fact
1 27 C3 de herhaling - herhalingen repetition
1 27 C4 ander / andere other
1 27 C4 de spelling spelling
1 28 D1 betekenen to mean
1 28 D1 de betekenis - betekenissen meaning
1 28 D1 de blouse - blouses blouse
1 28 D1 de broek - broeken trousers
1 28 D1 de jas - jassen coat
1 28 D1 de jurk - jurken dress1 28 D1 de kleding clothes
1 28 D1 de kous - kousen stocking
1 28 D1 onbekend / onbekende unknown
1 28 D1 open open
1 29 D1 de das - dassen tie
1 29 D1 het overhemd - de overhemden shirt
1 29 D1 de rok - rokken skirt
1 29 D1 de schoen shoe
1 29 D1 de sok - sokken sock
1 29 D1 het T-shirt T-shirt
1 29 D1 de trui sweater, jersey
1 29 D1 het vest waistcoat
1 30 D2 dragen to wear
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
5/13
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
6/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
2 35 A5 volgend / volgende next
2 35 A5 de week - weken week
2 35 A5 het weekend weekend
3 35 A5 morgen tomorrow
2 36 A6 even for a short while
2 36 A6 het paar - paren a couple of2 36 A6 het uur - uren hour
2 36 A6 vrijdag Friday
2 36 A6 weg away, gone
2 36 A7 kort / korte short
2 36 A7 lang / lange long
2 37 B1 de taxi taxi
2 37 B1 veel / vele many, much
2 37 B2 onregelmatig / onregelmatige irregular
2 37 B2 sommige / sommigen some
237
B2 de stad - steden city
2 38 B2 drinken to drink
2 38 B2 het glas - glazen glass
2 38 B2 het water water
2 38 B3 de arm - armen arm
2 38 B3 het been - de benen leg
2 38 B3 de bil - billen buttock, bottom
2 38 B3 de borst - borsten breast
2 38 B3 de buik - buiken belly
2 38 B3 de enkel - enkels ankle
2 38 B3 het haar - haren hair
2 38 B3 de hand - handen hand
2 38 B3 het hoofd - hoofden head
2 38 B3 de kies - kiezen molar
2 38 B3 de kin - kinnen chin
2 38 B3 de knie - knien knee
2 38 B3 het lichaam - lichamen body
2 38 B3 de lip - lippen lip
2 38 B3 de mond - monden mouth
2 38 B3 de nek neck
2 38 B3 de neus - neuzen nose
2 38 B3 het oog - ogen eye2 38 B3 het oor - oren ear
2 38 B3 de pols - polsen pulse
2 38 B3 de romp - rompen trunk
2 38 B3 de rug - ruggen back
2 38 B3 de schouder - schouders shoulder
2 38 B3 de tand - tanden tooth
2 38 B3 de teen - tenen toe
2 38 B3 de tong - tongen tongue
2 38 B3 de vinger - vingers finger
2 38 B3 de voet - voeten foot
2 38 B3 de wang - wangen cheek
2 38 TIP de cd-rom - cd-rom's cd
2 38 TIP na behind
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
7/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
2 38 TIP weten to know
2 39 B3 het gebit - de gebitten denture
2 40 B3 de nagel - nagels nail
2 40 B4 de aanduiding - aanduidingen indication - indications
2 40 B4 acht eight
2 40 B4 de appel - appels apple2 40 B4 de dollar - dollars dollar
2 40 B4 de eenheid - eenheden entity
2 40 B4 de euro - euro!s euro
2 40 B4 de inhoud content
2 40 B4 de kilo - kilo!s kilo
2 40 B4 de kilometer - kilometers kilometer
2 40 B4 het kwartier quarter of an hour
2 40 B4 de liter litre
2 40 B4 de munt - munten coin, money
241 B4
kopen to buy
2 41 B4 de supermarkt supermarket
2 41 B5 altijd always
2 41 B5 de bloem - bloemen flower
2 41 B5 de dochter - dochters daughter
2 41 B5 iets something
2 41 B5 om to
2 41 B5 het raam window
2 41 B5 soms sometimes
2 42 C1 alsjeblieft please
2 42 C1 anders other
2 42 C1 het basisonderwijs primary education
2 42 C1 Chinees / Chinese Chinese
2 42 C1 de cursus - cursussen course - courses
2 42 C1 de douche - douches shower
2 42 C1 het Engels English
2 42 C1 gemakkelijk / gemakkelijke easy
2 42 C1 helpen to help
2 42 C1 het kinderprogramma - children's programme
2 42 C1 het lied - liederen song
2 42 C1 lijken op to be alike
2 42 C1 meezingen to sing along2 42 C1 moeilijk / moeilijke difficult
2 42 C1 de muziek music
2 42 C1 onze / ons our
2 42 C1 de pabo - pabo!s teacher training college
2 42 C1 praten to talk
2 42 C1 de soap soap series
2 42 C1 de televisie television
2 42 C1 verder on, further
2 42 C1 vertellen to tell
2 43 C1 de baan- banen job
2 43 C1 het bad - baden bath
2 43 C1 de zoon / zonen son
2 44 C2 ieder / iedere each, every
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
8/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
2 44 C3 de muur - muren wall
2 44 TIP elk / elke each, every
2 44 TIP met elkaar together, with each other
2 44 TIP de minuut minute
2 44 TIP vast / vaste fixed
2 45 C4 de bus - de bussen bus2 45 C4 het centrum centre
2 45 C4 de familie - families family
2 45 C4 Itali Italy
2 45 C4 missen to miss
2 45 C4 rijden to drive
2 45 C4 veranderen to change
2 45 C4 vol / volle full
2 45 C4 wij / we we
2 46 C5 het dictee - dictees dictation
246
D1 de bank - banken sofa
2 46 D1 de deur - deuren door
2 46 D1 het gordijn - gordijnen curtain
2 46 D1 de kast - kasten cupboard
2 46 D1 de lamp - lampen lamp, light
2 46 D1 het plafond - plafonds ceiling
2 46 D1 de plant - planten plant
2 46 D1 de prullenbak - prullenbakken wastepaper basket
2 47 D1 het schilderij - schilderijen painting
2 47 D1 de verwarming - verwarmingen central heating
2 47 D1 de vloer - vloeren floor
2 47 D1 de wand - wanden wall
2 47 D1 de woonkamer - woonkamers living room
2 47 D2 dichtdoen to close
2 47 D2 het nummer - nummers number
2 47 D2 de tekening drawing
2 47 D3 opendoen to open
2 47 D3 het papier - papieren paper
2 47 D3 rondkijken to look around
2 47 D3 schrijven to write
2 47 D3 zien to see
2 48 E het ei - eieren egg2 48 E maandag Monday
2 48 E de paprika - paprika!s (sweet) pepper
2 49 E beetje a little, a bit
2 49 E kosten to cost
3 50 A1 ach! oh boy!
3 50 A1 beterschap wensen to wish someone well
3 50 A1 daar there
3 50 A1 dank je / dank je wel thank you
3 50 A1 feliciteren - gefeliciteerd to congratulate
3 50 A1 gefeliciteerd congratulations
3 50 A1 de griep flu
3 50 A1 heel / hele very, whole
3 50 A1 het idee - ideen idea
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
9/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
3 50 A1 jarig zijn to have your birthday
3 50 A1 de kledingzaak - kledingzaken clothes shop
3 50 A1 lief / lieve sweet, nice
3 50 A1 misschien maybe
3 50 A1 de moeder - moeders mother
3 50 A1 mooi / mooie beautiful3 50 A1 rustig / rustige quiet
3 50 A1 de uitverkoop sale
3 50 A1 de verjaardag birthday
3 50 A1 vieren (verjaardag vieren) to celebrate your birthday
3 50 A1 wensen to wish
3 50 A1 worden to become
3 50 A1 ziek / zieke ill, sick
3 50 A1 zoeken to search (here: want)
3 51 A4 de agenda - agenda!s agenda
351
A4 dinsdag Tuesday
3 51 A4 donderdag Thursday
3 51 A4 woensdag Wednesday
3 51 A4 zaterdag Saturday
3 51 A4 zondag Sunday
3 52 A5 eergisteren day before yesterday
3 52 A5 gisteren yesterday
3 52 A5 overmorgen day after tomorrow
3 52 A7 eet smakelijk! enjoy your meal!
3 52 A7 sterkte! good luck, strength!
3 52 A7 succes! good luck!
3 52 A7 welterusten! sleep well!
3 52 A7 werk ze! enjoy your work!
3 53 A6 "s avonds in the evening
3 53 A6 dansen to dance
3 53 A6 de krant - kranten newspaper
3 53 A6 "s middags in the afternoon
3 53 A6 "s nachts at night (after 24.00 hrs)
3 53 A6 normaal / normale normally
3 53 A6 "s ochtends in the morning
3 53 A6 overdag during the day
3 53 A6 slapen to sleep3 53 A6 vanavond tonight
3 53 A6 vandaag today
3 53 A6 vanmiddag this afternoon
3 53 A6 vannacht this night
3 53 A6 vanochtend this morning
3 53 A6 vrij / vrije free
3 54 A7 eten to eat
3 54 A7 het probleem - problemen problem
3 54 A7 de wens - wensen wish
3 54 A8 het examen - examens exam
3 54 A8 examen doen to take an exam
3 55 B1 gezond / gezonde healthy
3 55 B1 de persoon - personen person
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
10/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
3 55 B1 uit eten gaan to go out and have dinner
3 56 B1 de vorm form
3 56 B2 alle all
3 56 B2 nooit never, ever
3 57 B3 de brief - brieven letter
3 58 B4 lelijk / lelijke ugly3 58 C1 aanbellen to ring the bell
3 58 C1 bah yuk!
3 58 C1 bijna almost
3 58 C1 binnen inside
3 58 C1 binnenkomen to come in
3 58 C1 de boerenkool (curly) kale
3 58 C1 de buren neighbors
3 58 C1 denken to think
3 58 C1 gauw quickly, soon
3 58 C1 gezellig /gezellige cosy
3 58 C1 houden van to like, to love
3 58 C1 de kippensoep chicken soup
3 58 C1 koud / koude cold
3 58 C1 lusten to like (food and drink)
3 58 C1 de pan - pannen pan
3 58 C1 ruiken to smell
3 58 C1 warm / warme warm
3 58 C1 de winter winter
3 59 C2 bedankt thanks
3 59 C2 het e-mailtje - e-mailtjes e-mail
3 59 C2 graag willen to really want something
3 59 C2 hem him
3 59 C2 krijgen to get
3 59 C2 liefs with love
3 59 TIP begrijpen to understand
3 59 TIP de context context
3 59 TIP duidelijk maken to clarify
3 59 TIP pakken to grab
3 60 C3 boos / boze angry
3 61 D1 de broer - broers brother
3 61 D1 het gezin - gezinnen family (the small unit)3 61 D1 de grootouder - grootouders grandparent, grandparents
3 61 D1 de oma - oma!s grandmother
3 61 D1 de opa - opa!s grandfather
3 61 D1 de ouder - ouders parent - parents
3 61 D1 de vader - vaders father
3 61 D1 de zus - zussen sister
3 62 D1 het kleinkind - kleinkinderen grandchild
3 62 D1 de neef - neven nephew, cousin
3 62 D1 de nicht - nichten niece, cousin
3 62 D1 de oom - ooms uncle
3 62 D1 de schoonfamilie - families family-in-law
3 62 D1 de schoonmoeder - mother-in-law
3 62 D1 de schoonvader - schoonvaders father-in-law
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
11/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
3 62 D1 de schoonzus - schoonzussen sister-in-law
3 62 D1 de tante - tantes aunt
3 62 D1 de zwager - zwagers brother-in-law
3 62 D2 de stamboom - stambomen family tree
3 64 E nou well
3 65 E leuk / leuke nice3 65 E me me
3 65 E mij me (with emphasis)
3 65 E weer again
4 67 A1 afwassen to do the dishes
4 67 A1 alleen only, alone
4 67 A1 de bar - bars bar
4 67 A1 dus so, as a consequence
4 67 A1 Grieks Greek
4 67 A1 de groente - groentes vegetable
467
A1 half / halve half
4 67 A1 Hallo, met Rose Hello, Rose speaking
4 67 A1 h eh
4 67 A1 de keuken - keukens kitchen
4 67 A1 koken to cook, make dinner
4 67 A1 moeten to have to, must
4 67 A1 nodig hebben to need
4 67 A1 om (half vijf) at (four thirty)
4 67 A1 op dinsdag on Tuesday
4 67 A1 op school at school
4 67 A1 precies / precieze exactly
4 67 A1 schoonmaken to clean
4 67 A1 serveren to serve (a meal or drinks)
4 67 A1 spreken to speak
4 67 A1 tas - tassen handbag
4 67 A1 van of
4 67 A1 wachten to wait
4 67 A1 wanneer when
4 67 A1 zelf myself, yourself
4 67 A1 zesde sixth
4 67 A1 zevende seventh
4 68 A1 samen together4 68 A1 samenwerken to work together
4 69 A4 april April
4 69 A4 augustus August
4 69 A4 de datum - datums date
4 69 A4 december December
4 69 A4 februari February
4 69 A4 januari January
4 69 A4 juli July
4 69 A4 juni June
4 69 A4 maart March
4 69 A4 mei May
4 69 A4 november November
4 69 A4 oktober October
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
12/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
4 69 A4 september September
4 70 A5 alstublieft here you are, please
4 70 A5 hartelijk bedankt thanks very much (cordial)
4 70 A6 daarna after that
4 71 B1 de manier - manieren way
4 71 B1 de plaats - plaatsen place4 71 B1 zetten to put
4 71 B1 waar ... naartoe where ... to
4 71 B1 waar heen where to
4 71 B1 waar vandaan where from
4 71 B1 waarom why
4 72 B2 nemen to take
4 72 B2 onderstrepen to underline
4 72 B2 tegen to, against
4 73 B3 de banaan - bananen banana
473
B3 de kiwi - kiwi!s kiwi
4 73 B3 tellen to count
4 73 B3 de winkel shop
4 73 C1 achter behind
4 73 C1 al lang for a long time
4 73 C1 de badkamer - badkamers bathroom
4 73 C1 het bankje - de bankjes bench
4 73 C1 beneden downstairs
4 73 C1 boven upstairs, above
4 73 C1 de buurt - buurten neighborhood
4 73 C1 de eend - eenden duck
4 73 C1 fietsen to bicycle
4 73 C1 het gras grass
4 73 C1 hardlopen to run, to jog
4 73 C1 hun their
4 73 C1 lopen to walk
4 73 C1 het midden middle
4 73 C1 nog een another
4 73 C1 ongeveer about
4 73 C1 ons / onze our
4 73 C1 het park - parken parc
4 73 C1 de slaapkamer - slaapkamers bedroom4 73 C1 de speeltuin - speeltuinen playground
4 73 C1 uitlaten (de hond uitlaten) to walk the dog
4 73 C1 de verdieping - verdiepingen floor, level
4 73 C1 de vijver - vijvers pond
4 73 C1 de vogel - vogels bird
4 73 C1 de zolder - zolders attic
4 73 C1 de zomer - zomers summer
4 73 C1 de zon - zonnen sun
4 73 C1 zwaaien to wave
4 74 C1 buiten outside
4 74 C1 donker / donkere dark
4 74 C1 interessant / interessante interesting
4 74 C1 de pizza - pizza!s pizza
-
7/26/2019 NN_les_1-4_engels
13/13
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord Engels
4 74 C1 saai / saaie boring
4 74 C1 weinig just a few, not much
4 75 C1 de lente - lentes spring
4 75 C1 het voorjaar spring
4 75 C2 de herfst fall
4 75 C2 het najaar fall4 75 C2 het seizoen - seizoenen season
4 75 C3 bewolkt cloudy
4 75 C3 het sneeuwt it snows, to snow
4 75 C3 misten to be foggy
4 75 C3 onweren to thunder
4 75 C3 regenen to rain
4 75 C3 schijnen to shine, seem
4 75 C3 vriezen to freeze
4 75 C3 waaien to blow (wind)
4 75 C3 het weer weather
4 76 C4 het dinner - dinners dinner
4 76 C4 de weersvoorspelling weather forecast
4 76 C5 gesloten closed
4 76 C5 de groothandel - groothandels wholesaler's
4 76 C5 de kok - koks cook
4 76 C5 de markt - markten market
4 76 C5 het overleg - overleggen consultation, meeting
4 78 C1 het balkon - de balkons balcony
4 78 D1 het dak - daken roof - roofs
4 78 D1 de gang - gangen hallway
4 78 D1 het getal - getallen numer ( 10 > )
4 78 D1 de kelder - kelders cellar, basement
4 78 D1 de overloop landing
4 78 D1 de schoorsteen - schoorstenen chimney
4 78 D1 de schuur - schuren shed
4 78 D1 het toilet - toiletten toilet
4 78 D1 de trap - trappen stairs
4 78 D1 de tuin - tuinen garden
4 78 D1 de verwarmingsketel central heating boiler
4 78 D1 de wasdroger tumble dryer
4 78 D1 de wasmachine washing machine4 80 TIP aan - uit on - off
4 80 TIP stoppen to stop
4 81 E het eind(e) end
4 81 E de Nederlander - Nederlanders Dutchman