biblio.ugent.be€¦  · web viewmetadata article. article category (in journal) artikel. eur/ecli...

29
Metadata article Article category (in journal) Artikel EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title Selectieve ‘culturalisering’ in de praktijk van de jeugdbescherming in België Subtitle Short title in header Author 1 First Name Olga Surname Prefix Surname Petintseva Degree dr. Job description (Role) dr. Olga Petintseva is doctor- assistent aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent. Haar onderzoeksinteresse situeert zich binnen de narratieve criminologie, cultuurstudies en sociolinguïstiek. E-mail: [email protected] Author 2 First Name Surname Prefix Surname Degree Job description (Role) Author 3 First Name Surname Prefix Surname Degree Job description (Role) Authors note of article Abstract (for online and/or print) Title Selective ‘culturalisation’ in the practice of youth justice in Belgium Text This paper focuses on the 1

Upload: others

Post on 14-Aug-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

Metadata articleArticle category (in journal) ArtikelEUR/ECLI (if applicable)Case Law information

‘Samenvatting’

‘Annotatie’Title Selectieve ‘culturalisering’ in de praktijk van

de jeugdbescherming in BelgiëSubtitleShort title in headerAuthor 1 First Name Olga

Surname PrefixSurname PetintsevaDegree dr.Job description (Role) dr. Olga Petintseva is doctor-assistent aan de

vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent. Haar onderzoeksinteresse situeert zich binnen de narratieve criminologie, cultuurstudies en sociolinguïstiek. E-mail: [email protected]

Author 2 First NameSurname PrefixSurnameDegreeJob description (Role)

Author 3 First NameSurname PrefixSurnameDegreeJob description (Role)

Authors note of articleAbstract (for online and/or print)

Title Selective ‘culturalisation’ in the practice of youth justice in Belgium

Text This paper focuses on the practice of youth justice (termed ‘youth protection’ in Belgium) in which professional actors ascribe deviant behaviour of youngsters to different cultural and migration backgrounds. Intra-European Roma migrants and refugees from the Northern Caucasus in Belgium are chosen as case studies. Discourse analysis of 55 youth court files and 41 expert interviews with professional actors show that deviant behaviour of these young people is explained in different manners. Two discourses are identified: ‘criminal vagabonds’ and ‘war torn children’. These discourses and their effects in practice differ tremendously for both

1

Page 2: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

groups. The broader discussion this article touches upon is the selective inclusion and exclusion in the institutions of formal social control, through social practices of culturalisation.

Keywords Keyword 1 youth justiceKeyword 2 RomaKeyword 3 Caucasian migrantsKeyword 4 refugeesKeyword 5 selectivityKeyword 6 deviance

Inleiding

Deze bijdrage gaat in op de wijzen waarop professionals werkzaam binnen de jeugdbescherming in België deviant gedrag van migrantenjongeren verklaren (‘folk theorize’ (Cicourel, 1976)). Het artikel gaat dieper in op de sociale praktijk waarbij de denkwijzen over migratie en cultuur institutionele interacties en beslissingen beïnvloeden. Het vloeit voort uit een groter onderzoeksproject dat zich toespitste op de discoursproductie met betrekking tot jongeren met een migratie-achtergrond in de praktijk van de jeugdbescherming in België. In het empirische gedeelte stonden twee cases van eerste generatie migranten centraal: jongeren geboren in de Noordelijke Kaukasus en Slovaakse en Tsjechische Roma die werden doorverwezen naar de jeugdrechter wegens als misdrijf omschreven feiten. De analytische lens binnen dit onderzoeksproject was gericht op de wijze waarop mensen werkzaam binnen deze institutionele context de situaties en individuele gevallen waarmee ze geconfronteerd worden problematiseren en hoe migratie, etniciteit en cultuur een rol spelen in deze dynamieken. Het voorliggend artikel staat specifiek stil bij de perspectieven van professionele actoren als het aankomt op de verklaringen van deviant gedrag. Daarnaast zal er worden ingegaan op wat deze problematiseringsdiscoursen (Bacchi, 2009) betekenen voor de praktijk van de jeugdbescherming.Het artikel is als volgt opgebouwd: eerst wordt de institutionele context waarin het onderzoek plaatsvond geschetst, nl. de jeugdbescherming in België. Door de grote discretionaire ruimte die de professionals werkzaam in de jeugdbescherming hebben en de implementatie van een beschermingsgebaseerd mixed model, is het mogelijk om op ad hoc basis verschillende accenten te leggen in de probleemdefinities. Dit maakt het een interessante case om naar selecties te kijken die gemaakt worden en welke rol cultuur en eventueel migratie daarbij spelen. Vervolgens wordt de analytische focus van het project besproken dat zowel theoretisch als methodologisch geïnspireerd is door het werk van Carol Bacchi (2009). Daarna volgt een uiteenzetting van de onderzoeksmethodologie en wordt er ingezoomd op de verschillende verklaringen van deviant gedrag van migrantenjongeren die gemobiliseerd worden door de professionele actoren. Voor de twee casussen worden er twee typen discoursen geïdentificeerd: (1) het ‘door oorlog getroffen kinderen’-discours en (2) het ‘criminele vagebonden’-discours. Deze bijdrage gaat in op de kernelementen van deze vertogen, hun onderliggende aannames en de manieren waarop ze zich vertalen naar de praktijk van de jeugdbescherming. In het discussiegedeelte wordt het aspect van selectieve formele sociale controle door middel van culturalisering besproken.

Jeugdbescherming in België: geïnstitutionaliseerde tegenstellingen

Hervormingen van het Belgisch jeugdrecht kenmerken zich door geïnstitutionaliseerde tegenstellingen. Het beschermingsmodel dat tot stand kwam in 1965 werd bekritiseerd in de jaren

2

Page 3: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

1970 en 1980 omwille van het gebrek aan rechtswaarborgen1 (rechten vs. beschermingsdebatten, vooral nadat België veroordeeld werd door het EHRM in 1988) (Roose, 2013). Sindsdien laaien de discussies op over sanctioneren versus beschermen en responsabilisering versus niet-verantwoordelijkheidsprincipes. De groeiende prominentie van het herstelrecht sinds de jaren 1990 beïnvloedde eveneens deze debatten door meer aandacht te vestigen op het slachtoffer (voor diepgaandere besprekingen zie Dumortier, 2007; Franssens, Put & Deklerck, 2010; Put & Rom, 2007; Roose & Bouverne-De Bie, 2006). De zogenoemde Onkelinx-hervorming van 2006, doorgevoerd door de regering Verhofstadt, weerspiegelt deze debatten en hun tegenstellingen. De Onkelinx-hervorming beoogde ‘een balans te vinden tussen bescherming en sanctionering, beide met aandacht voor de verantwoordelijkheid van de jongere’ (Onkelinx, 2007). Dit mixed model gericht op bescherming blijft vooralsnog behouden. De huidige jeugdbescherming in België kenmerkt zich door conflicterende parameters: bescherming van de jongere, erkenning van het slachtoffer, responsabilisering van jonge daders, maatschappelijke normsetting en veiligheid (Deklerck, 2007; Franssens et al., 2010). Professionele actoren worden verondersteld om rekening te houden met al deze tegenstrijdige belangen in de bejegening van jongeren, hierbij behouden ze ook een grote discretionaire ruimte. In de praktijk creëert deze situatie een ‘waterbedeffect’: door de nadruk te leggen op één van deze elementen betekent dit doorgaans dat de aandacht voor andere aspecten minder uitgesproken is (Petintseva, 2015). Deze complexe institutionele praktijk is in die zin geen mechanische toepassing van de rechtsregels ‒ het is een inherent menselijke praktijk (Beyens, 2000; Cicourel, 1976). Zowel formeel als in de dagelijkse interacties met jongeren wordt deviant gedrag gezien als symptoom van de onderliggende problematieken (Christiaens, 2015). Hierdoor is het relevant om de onderzoeksfocus te richten op de probleemdefinities die ten gronde liggen aan allerlei justitiële interventies (Bacchi, 2009; Petintseva, 2016). Dit artikel gaat dan ook na hoe de professionele actoren het gedrag van de jongeren problematiseren en hoe deze denkwijzen zich vertalen naar de praktijk.

Epistemologische keuzes

Verschillende onderzoekers bestudeerden reeds discriminatoire justitiële reacties en hun impact vanuit een sociaal constructivistisch perspectief (o.a. Bridges & Steen, 1998; Terrio, 2008; 2009). Een discursieve benadering van deze kwestie blijft echter slechts in beperkte mate aanwezig (Cicourel, 1976; Coyle, 2013). Huidig onderzoek vindt inspiratie in de inzichten van kritische discoursanalisten en ziet het institutioneel jeugbeschermingsdiscours als een vorm van sociale actie. Dit impliceert dat door taalgebruik mensen niet louter de situatie beschrijven maar hierop daadwerkelijk ageren. Bovendien vindt dit plaats in de realiteit van ongelijke machtsrelaties (Gill, 2000; Montesano Montessori, Schuman & De Lange, 2012). Dit maakt het relevant om de vanzelfsprekendheid van de probleemdefinities, en de expliciete en impliciete rechtvaardigingen van beslissingen aan een kritische analyse te onderwerpen (Fairclough, 2010; Montesano Montessori et al., 2012; Wodak & Meyer, 2009).In welke mate de discoursen feitelijk correct zijn kan op basis van het verworven materiaal niet worden achterhaald, noch was fact checking de centrale doelstelling (zie ook Petintseva, 2014). Desalniettemin worden er kritische vragen gesteld over de oorsprong van de gevonden probleemdefinities (zijn ze bijvoorbeeld geformuleerd op basis van interacties in de case zelf of op basis van verwachtingen of ervaringen in andere zaken?).2 Ongeacht de vraag of deze institutionele discoursen accuraat zijn, zijn ze performatief en reëel in hun effecten (Bacchi, 2009; Bacchi & Bonham, 2014; Eades, 2010; Presser, 2009). Verderop in het artikel zal de concrete betekenis van de probleemdefinities worden besproken om te illustreren dat deze effecten niet louter discursief

1 De principes van gelijkheid, legaliteit en proportionaliteit, het subsidiariteitsprincipe, het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces.

2 Dit werd geanalyseerd op basis van wat de respondenten uitdrukkelijk zeiden maar ook op basis van een systematische studie van het gebruik van discursieve strategieën zowel in documenten als in interviews. Enkele illustraties hiervan komen verder in het artikel aan bod.

3

Page 4: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

zijn, maar ook materieel (ze vertalen zich bijvoorbeeld naar de wijze waarop professionals de jongeren bejegenen).Deze studie richt zich op problematiseringsdiscoursen en gebruikt hiervoor de What’s the problem represented to be-benadering (Bacchi, 2009). Deze benadering biedt een set van vragen die beantwoord moeten worden om na te gaan welke aannames ten grondslag liggen aan een specifieke problematisering (bijvoorbeeld in een justitiële beslissing). Bij het gebruik van de What’s the problem represented to be-benadering vertrekt de onderzoeker vanuit de vooropgestelde probleemoplossing (bijvoorbeeld rechtvaardiging van een plaatsing in een gesloten instelling) om vervolgens na te gaan hoe de probleemrepresentatie tot stand kwam. De volgende deelvragen worden beantwoord:

- Op welke veronderstellingen is de problematisering gestoeld? Het idee hier is dat de onderzoeker de onderliggende ideeën ter discussie stelt, met aandacht voor de ideologische aspecten van de tekst, diens centrale concepten, categorieën en binaire tegenstellingen. Om dit na te gaan werden de verzamelde gegevens onderworpen aan een systematische analyse van het gebruik van discursieve strategieën, zoals vooropgesteld door Machin en Mayr (2012). Naast de louter sociolinguïstische analyse werd het materiaal thematisch gecodeerd om te achterhalen in welke mate deviant gedrag gedefinieerd was als bijvoorbeeld een opvoedingsprobleem, een probleem van migratie-gerelateerde ervaringen, een cultureel probleem, een socio-economisch probleem of een gevolg van institutionele tekortkomingen, enz.;

- Hoe kwam de problematisering tot stand? Hierbij dient de onderzoeker aandacht te hebben voor machtsverhoudingen, de genealogie van de problematisering en de verschillende stemmen die hierin aanwezig zijn;

- Wat wordt niet geproblematiseerd? Welke aspecten of argumenten worden niet genoemd? Kan er anders gedacht worden over ‘het probleem’?

- Welke effecten heeft de problematisering? Dit gaat niet zozeer over causale gevolgen, maar vooral over de mogelijke discursieve effecten, subjectificatie effecten en materiële effecten van de problematisering (zie ook Bacchi, 2012; Bacchi & Bonham, 2014; Petintseva, 2016);

- Hoe en waar werd de problematisering geproduceerd, verspreid en verdedigd? Hoe kan het ter discussie worden gesteld of eventueel vervangen worden?

- De laatste stap vergt de nodige zelfreflexiviteit van de onderzoeker, er wordt namelijk verwacht dat zij/hij alle voorgaande vragen toepast op haar/zijn eigen probleemrepresentaties.

Methodologie

Voor dit onderzoek werd de What’s the problem represented to be-benadering (Bacchi, 2009) toegepast op documenten in jeugdrechtbankdossiers en op transcripties van de diepte-interviews met professionele actoren die op dagelijkse basis met jongeren in de jeugdbescherming werken. De dossiers werden verzameld in twee Nederlandstalige gerechtelijke afdelingen in België,3 waartoe volledige toegang werd verkregen na een positief advies van de Privacy Commissie en de Facultaire Ethische Commissie. Tevens was er een formele toelating nodig van de Procureurs-Generaal in twee respectievelijke Hoven van Beroep, de Procureurs des Konings, de leidende jeugdrechters en de griffiehoofden. De steekproef omvat jongeren geboren in Slovakije, Tsjechië en de Noordelijke Kaukasus (i.e. de selectie is gebaseerd op de geboorteplaats en op één na alle dossiers van Tsjechische/Slovaakse jongeren bleken tenminste één verwijzing naar ‘Roma’ te bevatten). Alle op het moment van het onderzoek beschikbare dossiers inzake als misdrijf omschreven feiten die doorverwezen werden naar de jeugdrechter van 2006 tot midden 2014 in de eerste afdeling en van 2006 tot midden 2015 in

3 Wegens de bijzonderheid van het Belgische beschermingsgerichte mixed model. De gerechtelijke afdelingen werden geselecteerd op basis van de lokale bezorgdheden rond intra-Europese Roma migratie (vooral uit Slovakije) in een afdeling en het populair discours rond gewelddaden door Kaukasische jongeren in de andere. Ook pragmatische keuzes (zoals nabijheid en toegang) speelden ook een rol.

4

Page 5: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

de tweede werden opgenomen. Dit resulteerde in 55 casussen: 35 Slovaakse en Tsjechische jongeren (28 jongens en 7 meisjes) en 20 Kaukasische jongeren (allen jongens). De dossiers omvatten uiteenlopende types wetsovertredingen, maar hoofdzakelijk vermogensdelicten, zowel met als zonder geweldgebruik. De documenten (onder meer processen-verbaal van de politie, verslagen van de sociale diensten en voorzieningen, administratieve stukken, vorderingen van het parket, beschikkingen en vonnissen van de jeugdrechtbank, informatie-uitwisseling met scholen en brieven van jongeren naar de rechter) werden integraal gefotografeerd. De gegevens werden in drie fases gecodeerd in NVivo (geleidelijk aan verschuivend van open en eerder beschrijvende codes naar axiaal coderen ‒ dit wil zeggen analytische codes) (Saldaña, 2015). Hoewel de documenten variëren in kwaliteit en omvang,4 zijn ze invloedrijk in contexten waar relatief weinig interactie plaatsvindt tussen de rechter en de minderjarige evenals tussen de professionals onderling (Franssens et al., 2010). Omwille van de hoge caseloads (de geïnterviewde rechters gaven aan tot 650 minderjarigen onder hun toezicht te hebben) en de formele communicatieconventies verlopen de meeste uitwisselingen via documenten (Franssens et al., 2010). Een dossier vormt als het ware een gefragmenteerd narratief dat een product is van circulatie van informatie doorheen het traject. Naast de documentenanalyse werden er 41 professionals geïnterviewd. Ze werden gerekruteerd op basis van de namenlijst opgesteld aan de hand van de dossierstudie (i.e. mensen die betrokken waren in de bestudeerde dossiers die konden worden opgespoord en die bereid waren om hun medewerking te verlenen). De professionele achtergrond van de respondenten was divers: twaalf jeugdrechters, twee parketmagistraten, één parketcriminoloog, elf consulenten bij de sociale dienst van de jeugdrechtbank, vijf mensen werkzaam bij de diensten Herstelgerichte en Constructieve Afhandeling, zeven medewerkers van de gesloten afdelingen van de Gemeenschapsinstellingen en drie interculturele bemiddelaars. De interviews hadden tot doel om de bevindingen van de documentanalyse te controleren en te verrijken. Door een discussie aan te gaan over de individuele cases en verdere toelichting te vragen over hoe de professionele actoren migrantenjongeren zien en bejegenen kregen we inzicht in de discursieve praktijken van de professionals. Om discussie te stimuleren kregen de professionals na verschillende inleidende open vragen enkele stellingen voorgelegd die een korte (en bewust ietwat provocerende) samenvatting boden van de tendensen gevonden tijdens de dossierstudie (Briggs, 2002; Brinkmann, 2007).5 Deze stellingen vormden een beginpunt van het gesprek dat open was maar desalniettemin thematisch de structuur volgde die op basis van de dossieranalyse naar voren kwam. De stellingen werden gepresenteerd als een samenvatting van wat de onderzoeker in de bestudeerde dossiers las. De respondenten werd gevraagd in welke mate zij de stellingen herkenbaar vonden en of ze concrete voorbeelden en/of tegenvoorbeelden konden geven (meestal ging het dan ook over de cases opgenomen in de dossieranalyse). Naast de pure uiteenzetting van de discoursen peilde de onderzoeker ook naar de wijzen waarop deze vertogen worden gerechtvaardigd en waarop dit is gebaseerd (individuele cases, ervaringen in het verleden, verwachtingspatronen, enz.). De respondenten werden eveneens systematisch bevraagd wat deze probleemdefinities en verklaringen betekenden voor hun praktijk.

Deze methode bleek een vruchtbare insteek te zijn om verschillende redenen:(1) We slaagden erin om een diepgaand gesprek aan te gaan over de onderwerpen die behoorlijk

gevoelig liggen;(2) De (hoogopgeleide en overbevraagde) professionals gaven zelf meermaals aan dit een

uitdagende manier van gespreksvoering te vinden. Veelal spraken ze de stellingen tegen of

4 De dossiers verschilden in omvang van 120 tot meer dan 3000 pagina’s.5 Voorbeeld stelling: ‘Jongeren uit de Noordelijke Kaukasus zijn veeleer betrokken bij gewelddelicten en in de inschattingen van de

achterliggende oorzaken wordt dit weleens gelinkt aan hun migratieachtergrond, met name de oorlogssituatie waaruit zij komen. (Slovaakse en Tsjechische) Roma jongeren zijn veeleer betrokken bij eigendomsdelicten en in de inschattingen van de achterliggende oorzaken wordt dit weleens gelinkt aan hun cultuur enerzijds en socio-economische situatie (in landen van herkomst en in België) anderzijds.’

5

Page 6: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

werden deze minstens genuanceerd, wat een teken was dat de stellingen hen niet teveel stuurden;

(3) De vervolgvragen focusten op wat in het onderzoek centraal stond, namelijk de denkwijzen over de rol van etniciteit, cultuur en migratie in jongerencriminaliteit en in de daaropvolgende justitiële trajecten.

Van alle interviews (op één na) werd er na toestemming van de respondent een audio-opname gemaakt. De opnames werden integraal getranscribeerd en geanalyseerd in NVivo in drie rondes (zie werkwijze dossierstudie). Ook hier diende de What’s the problem represented to be-benadering als een analytische leidraad (Bacchi, 2009).

‘Door oorlog getroffen kinderen’

De bestudeerde dossiers van jongeren uit de Kaukasus die in aanraking zijn gekomen met jeugdbescherming in België bevatten bijna altijd referenties aan asielaanvragen. Daarnaast werd hun migratieachtergrond meestal geassocieerd met Tsjetsjeense oorlogen en geweld. Ook tijdens de interviews legden de professionals spontaan de link tussen de Kaukasus en oorlog. Zowel in de interviews als in de dossiers (bijvoorbeeld in de verslagen van de sociale diensten) werd er consistent verwezen naar deze migratieachtergrond in termen van politieke instabiliteit. Wanneer een casus gewelddadige gedragingen omvatte werd er in de meerderheid van de gevallen een verband gelegd tussen oorlog en geweld. De sterkst geproblematiseerde aspecten betroffen agressie, normalisering van geweld, machogedrag en moeite hebben met autoriteit.

‘Geweld, dan hoor je vaak dat het enigszins normaal is voor hen. Als er een probleem is, dan los je het op met je vuisten en ook heel veel gevechtssporten. En dan denk ik dat dit een van de belangrijke dingen is dat ze daar… dat het volkomen normaal is om verder te gaan in die dingen.’ (psycholoog in een Gemeenschapsinstelling, respondent 37)

Deze quote is emblematisch voor de discoursen die geregeld terugkwamen bij deze groep jongeren. Opmerkelijk genoeg werden deze zelden gelinkt aan cultuur (slechts in twee gevallen). De professionals verklaarden deviant gedrag eerder in termen van migratie-ervaringen en trauma. Zij waren zelf doorgaans diep onder de indruk van de gruwelijke verhalen die ze hadden gehoord over de Kaukasus en vertelden deze in detail na. De op taalgebruik gerichte query wees uit dat de volgende signaalwoorden in de interviews met de professionals het meest voorkomend waren: ‘trauma’, ‘oorlog’, ‘vluchten’, ‘migratie’, ‘geweld’, ‘dood’, ‘onveilig’, ‘hard’, ‘zwaar’, ‘overleving’, ‘leed’, ‘angst’, ‘pijn’, ‘beelden’, ‘veel gezien’, ‘veel meegemaakt’, ‘gek geworden’, ‘explosief’, ‘frustratie’, ‘emotionele tekortkomingen’, ‘innerlijke onrust’. Alle geïnterviewde professionals die een eindbeslissingsbevoegdheid hadden in de dossiers (voornamelijk rechters) gaven aan dat deze kennis van de achtergrond van oorlog en geweld hen niet zou beletten om te interveniëren als het misdrijf voldoende ernstig is, maar deze kennis zou hen wel in staat stellen om de situatie beter te contextualiseren. Bijgevolg zouden ze extra aandacht besteden aan de persoonlijkheid en het gedrag van de jongeren.De ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen werden niet enkel gemobiliseerd om deviant gedrag te verklaren, maar ook om bredere persoonlijkheden van de jonge mensen en hun achtergrond in te schatten. Dit resulteerde in een tweetal vaststellingen. Ofwel spraken de professionele actoren over het feit dat deze achtergrond de jongens verlegen, gesloten, wantrouwig of angstig heeft gemaakt, ofwel zouden ze hierdoor eerder controlerend machogedrag vertonen en zich onaantastbaar voelen. In vele gevallen gaat er met dit discours ook othering gepaard, waarbij sprake is van andere (omwille van de migratie- en oorlogservaringen aangeleerde) waarden en normen.

‘Tijdens één op één gesprekken is Issa6 een zeer aangenaam persoon. Het wordt snel duidelijk dat Issa getekend is door zijn oorlogsverleden: dode soldaten, spelen met wapens, agressie ten

6 Alle gebruikte namen zijn fictief.

6

Page 7: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

opzichte van dieren… Deze problemen waren schering en inslag toen hij nog in Tsjetsjenië woonde. De mentaliteit die hij waarschijnlijk nodig had om daar te kunnen overleven (de wet van de jungle), zorgt ervoor dat hij in de huidige context vaak zichzelf in de problemen werkt. Issa wil over alles de controle houden, terwijl dit juist niet mogelijk is binnen onze instelling. Issa heeft een duidelijk waarden- en normenpatroon (en kan zich er aan houden), maar dit patroon wijkt sterk af van onze westerse waarden en normen. Een aanpassing (neemt veel tijd in beslag!) wat dit betreft zal absoluut noodzakelijk zijn voordat Issa succesvol kan functioneren in onze maatschappij.’ (dossier 35, verslag van een Gemeenschapsinstelling)

In dit fragment is het controlerende aspect geproblematiseerd, maar er is geen eenzijdige demonisering: er zijn duidelijke normen en waarden, ondanks dat ze verschillen van deze die wenselijk zijn in een westerse maatschappij. Er treedt een vorm van othering op (er is een afstand, ‘wij’ en ‘zij’ en een ‘aanpassing aan onze waarden is wenselijk’) maar dit is wat Young (2007) liberal othering noemt. Het is begrijpelijk voor de auteur van het document hoe zulke normen aangeleerd zijn en de jongeman kan in principe op lange termijn worden gerehabiliteerd. Er is een deficit, maar van een roep om repressie is er geen sprake (dit in tegenstelling tot conservative othering). In verklaringen van deviant gedrag is een etnisch-culturaliserend discours zowel in de jeugdrechtbankdossiers als in de interviewdata slechts in beperkte mate aanwezig en wordt er eerder teruggevallen op de migratiegeschiedenis. Belangrijk is dat de professionals hierbij moeilijkheden toeschrijven aan ervaringen en externe aspecten en niet zozeer aan de inherente karakteristieken van de groep. De roots van de problemen worden geduid in het verleden, in een andere geografische context en hoewel ze vooralsnog een negatieve impact hebben, komen deze jongeren in principe in aanmerking voor re-integratie, zij het op lange termijn en mits de nodige begeleiding of behandeling. Verschillen in de achtergrond werden vaak erkend maar tegelijk werden er pogingen ondernomen om deze te overbruggen door de jongeren te helpen omgaan met hun ervaringen (i.e. focus op psychologische aspecten). Slechts in enkele gevallen verwezen de professionals naar cultuur (bijvoorbeeld gelinkt aan machogedrag) maar dit werd zelden als een problematisch gegeven beschouwd en/of aangehaald in de eigenlijke beslissingen (zie de volgende sectie). Kennis over de migratieachtergrond bleek een belangrijk aspect te zijn voor heel wat professionele actoren. Dit ondanks een beleidsverandering op het niveau van de sociale diensten die plaatsvond midden jaren 2000. Momenteel wordt de Signs of Safety-benadering voorgestaan (Turnell & Edwards, 1999). Dit betekent dat er gefocust wordt op de ‘sterke kanten’, ‘gevaren’ en ‘risico’s’ in de huidige situatie, waarbij informatie over de migratieachtergrond doelbewust links wordt gelaten. Het idee erachter is dat deze aanpak statische beelden geënt op het verleden kan vermijden door zich te richten op de sterke kanten en kansen in het hier en nu. Desalniettemin vonden de consulenten alsnog een manier om te rapporteren over migratieachtergrond.

Het mobiliseren van de ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen

Gedurende de dossierstudie werd er niet alleen aandacht besteed aan de aanwezigheid van ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen, maar ook aan de wijze waarop deze door het traject heen circuleerden: wordt er louter melding gemaakt van de migratiegeschiedenis van de jongere in één enkel document, of wordt deze informatie uit bijvoorbeeld verslagen van de sociale diensten hergebruikt in vonnissen? Ook tijdens de interviews, wanneer de discussie in de richting van migratieachtergrond of het oorlogsverleden ging, kregen de respondenten stelselmatig vragen over wat deze kennis betekende voor hun praktijk. Opvallend was dat deze verhalen het vaakst ter sprake werden gebracht om de situatie beter te begrijpen en om niet te snel te oordelen op basis van de eerste indrukken. Ondanks de problematisering van de achtergrond en de hierdoor aangeleerde normen en waarden brachten de ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen contextualisering of begrip met zich mee:

7

Page 8: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

‘Dus je merkt dat heel sterk, die oorlogssituatie en geweldsdelicten. En hij ging niet inbreken of mensen overvallen om het geld te hebben maar zich uitwerken sic. Dat zat er bij hem sterk in. Maar als je zijn achtergrond kent, wat hij meegemaakt heeft… Ik keur het niet goed maar ik begrijp waarom je ’t doet.’ (jeugdrechter, respondent 2)

Enkele respondenten gaven aan dat ze de migratieachtergrond eerder gebruikten als interactiemiddel om tot de jongeren door te dringen en om vertrouwen op te bouwen. Dit stond relatief los van het misdrijf op zich. Vier respondenten gaven aan in hun gesprekken bewust niet over de migratiegeschiedenis te beginnen. Naast de vertaling van de Signs of Safety ideeën was de reden hiervoor ‘het niet willen openen van de doos van Pandora’, zonder dat de professionele actoren effectief aan de slag zouden kunnen gaan met deze thematieken. Wanneer er sprake was van de betekenis van de ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen voor de beslissingspraktijk, valt op dat zowel in de opgelegde als in de als wenselijk geachte maatregelen,7 alternatieve afhandelingsvormen en intensieve begeleiding centraal stonden.8 De meeste respondenten waren de mening toegedaan dat leerprojecten de meest geschikte maatregelen waren (o.a. omgaan met agressie en traumaverwerking). Meer dan twintig respondenten gaven aan dat migratie- en oorlogsgeschiedenis gedurende de jeugdbeschermingstrajecten meer aandacht zouden moeten krijgen maar dat dit vaak in de praktijk niet mogelijk was door een tekort aan psychologen in de Gemeenschapsinstellingen en door het gebrek aan gespecialiseerde psychiatrische en psychologische hulpverlening. De problematiseringsdiscoursen wezen in de richting van hulpverlening die volgens professionals vooral gericht zou zijn op geestelijke gezondheid en het welzijn van het kind. De vraag naar een repressievere aanpak, opvoedingsfaciliteiten, gezondheidszorg en mogelijke andere interventiedoelen werd daarentegen niet geëxpliciteerd (Ko et al., 2008; Petintseva, 2016). De als wenselijk geachte manieren van bejegening van Kaukasische jongeren waren bovendien geenszins geëtniciseerd (Hebberecht, 2008) of geculturaliseerd.9 Het bestaan van een taalbarrière werd slechts in twee gevallen als een potentieel struikelblok voor het werken met deze groep jongeren genoemd.Naast de oorlog-geweld nexus en de verwijzingen naar de migratieachtergrond in termen van Tsjetsjeense oorlogen, was er weinig bekendheid over de geografie, de geschiedenis en de politieke situatie van de Kaukasus onder de respondenten. Ze haalden dan ook zelden of nooit de populaire beeldvorming over Kaukasiërs aan die prominent aanwezig is in Rusland en die ook in wisselende mate ingang vindt in de Europese context. Hierbij gaat het onder meer om het framen van het Federale District Noordelijke Kaukasus als een ‘probleemkind’ binnen de Russische Federatie; problematiseringen van geweld en radicaal Islamitische invloeden (Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid, 2010); verwijzingen naar een ogenschijnlijk gastvrije maar inherent gesloten gemeenschap; de veronderstelde vijandige, verdachte en onbetrouwbare karakteristieken en de wijd gepropageerde noodzaak om de Kaukasus te ‘civiliseren’. Bovendien omvat zulke stereotiepe beeldvorming referenties aan ‘oneigenlijke’ asielzoekers, geëtniseerde linken met drugsdealen en afpersingen (Farcy, 2006). Daarnaast is er sprake van xenofobe vertogen en geweld van extreemrechtse groepen ten opzichte van Kaukasiërs, waarnaar evenmin werd verwezen door de professionele actoren van de jeugdbescherming (Delforge, 2008; Foyer vzw, 2009).

In tegenstelling tot Slovaakse en Tsjechische Roma jongeren vonden de respondenten dat ze heel weinig dossiers hadden van deze doelgroep. In de vertogen in de dossiers werd er zelden gebruik gemaakt van generaliserende discursieve strategieën. Ook in hun gesproken accounts probeerden de respondenten voldoende nuancering aan te brengen, bijvoorbeeld door te zeggen dat de casussen die

7 Gilbert en Mahieu (2012) onthulden dat de jeugdrechters vaak de voorkeursmaatregel niet kunnen opleggen omdat deze niet toegankelijk of niet beschikbaar is (in de voorlopige fase van de rechtspleging zou er sprake zijn van meer dan 75% van de cases). Vandaar dat de onderzoeker niet alleen doorvroeg over de eigenlijke beslissingen maar over wat – gegeven de probleemdefinitie – een voorkeursmaatregel zou kunnen zijn.

8 Tenzij er sprake was van ernstige bedreiging van de openbare orde, maar zelfs in deze gevallen was er sprake van plaatsing in een gesloten instelling in combinatie met begeleiding en traumaverwerking.

9 Er werd voornamelijk verwezen naar generalistische maatregelen gericht op traumaverwerking.

8

Page 9: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

zij kenden vaak zeer ernstig maar uitzonderlijk waren en dat dit zeker niet mocht veralgemeend worden naar dé Tsjetsjenen of Kaukasiërs. Bij het spreken over Kaukasische jongeren baseerden de respondenten zich quasi stelselmatig op concrete voorbeelden.

‘Criminele vagebonden’

Wat Slovaakse en Tsjechische Roma jongeren betreft, kwam het discours van ‘criminele vagebonden’ prominent naar voren uit de data (zie ook Terrio, 2008; 2009). Ten eerste worden Roma jongeren beschreven als alomtegenwoordig in de publieke ruimtes. Vooral de aanwezigheid in de openbare ruimtes tijdens schooluren en ’s nachts werd aangekaart als zijnde het resultaat van gebrekkig ouderlijk toezicht. Deze jongeren zijn bovendien erg zichtbaar, hetgeen blijkt uit talrijke voorbeelden waarbij ze aangehouden worden voorafgaand aan enige aangifte bij de politie. Louter de aanwezigheid van deze jonge mensen lijkt te volstaan om argwaan te wekken. Dit is merkbaar in de manieren waarop de misdrijven aan het licht komen. In het merendeel van de dossiers werden de jongeren initieel aangehouden omwille van ‘verdacht gedrag’, intuïtieve verdenkingen van politieagenten ofwel aangifte van de buurtbewoners (voornamelijk in de winkelstraten, evenementen, openbaar vervoer en residentiële buurten). Een vierde van de processen-verbaal werd opgesteld wegens verdachte handelingen of overlast. Ook linguïstisch werden de verdachtmakingen veelal vaag omschreven (bijvoorbeeld ‘gedraagt zich vreemd’ of ‘kijkt ons niet aan’). Hierin is wat Cicourel (1976) als burden of intuition omschreef sterk herkenbaar. Naast het zichtbaarheidsaspect, is er tegelijk een beeld van moeilijke identificatie. Zowel in de dossiers als in de interviews werd de identiteit van Roma jongeren betwist. Er heerste onduidelijkheid over hun leeftijd en familiebanden (zie ook De Bus & Nuytiens, 2016; De Bus, Petintseva & Nuytiens, 2017; Terrio, 2008; Bos, Loyens, Nagy & Oude Breuil, 2016). ‘Bij Roma heb je twintig namen, twintig geboortedatums per jongere’, zoals een jeugdrechter het uitdrukte. Het niet bereidwillig vrijgeven van hun identiteit en adressen werd gezien als gebrekkige medewerking en als een ‘typisch’ probleem in het werken met Roma jongeren die hun familie zouden proberen te beschermen (of door de familie hiertoe werden aangezet). Dit zorgde bij de meeste respondenten voor een gevoel van machteloosheid. Bovendien werd bij Roma jongeren mobiliteit geproblematiseerd. Mobiliteit in het plegen van misdrijven (bijvoorbeeld gebracht en opgepikt worden door volwassenen of zelf de trein nemen) hetgeen de rechtsgang moeilijk maakt aangezien de jongeren berecht worden op basis van de woonplaats. De these van geïmporteerde criminaliteit weerklinkt in deze vertogen (Leerkes, 2009; Siegel, 2013). Mobiliteit was ook een moeilijk gegeven in termen van het ontbreken van een vaste woonplaats, wat een gewichtig gegeven is doorheen de justitiële trajecten. Professionals zien bijvoorbeeld het rondtrekken, het niet registreren van het verblijfsadres, het niet (kunnen) naleven van de administratieve procedures met betrekking tot verblijfsvergunningen en onstabiele levensomstandigheden als signalen van moeilijke trajecten. Merkwaardig is dat de overwegend sedentaire Slovaakse en Tsjechische gezinnen door de respondenten toch als nomadisch werden omschreven (Nacu, 2012). De discursieve link tussen nomadisme en onveiligheid werd eveneens vaak gelegd hetgeen een beeld van een criminele vagebond suggereerde (Sigona, 2006). Wanneer ‘thuis’ of ‘familie’ ter sprake kwam, legden de respondenten veelal linken met ‘kraakpanden’, ‘kampen’, ‘bendes’ en ‘zigeunergroepen’ (De Bus et al., 2017; Petintseva, 2016). Mobiliteit werd vooral omschreven als een keuze, eerder dan een noodzaak – een keuze die inherent cultureel is of die resulteert uit een culturele niet-prioritering van orde en stabiliteit.Het ‘criminele vagebonden’-discours impliceert een beeld van afstand, scheiding, instabiliteit, inherente armoede en (negatief) andere waarden. Dit beeld stelt de jongeren voor als nomadisch, als mensen die geen verbondenheid hebben met de maatschappij, noch met de normen ervan. De ervaren problemen werden vaak gepresenteerd als star, doorgaans met verwijzingen naar tegenovergestelde waarden en normen.

‘Dat was een échte… Roma, zijn waardenpatroon dat totáál verschillend was van het onze. En die is naar België gekomen en die heeft zoiets van… ik wil dat, ik pak dat. Hoe het mag niet?

9

Page 10: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

[spottend] Ik heb ’t toch? Ik heb ’t in mijn handen, dus wat is het probleem? En heb jij mij gepakt? Ah ja. En hoe lang moet ik zitten? Drie maand, zes maand? Ah da’s goed. Maar na zes maand moet je me laten gaan en dan mag je me niet meer lastigvallen hè. En ga je daarna geen feiten meer plegen? … Nee!... En binnen de week staat hij hier terug, dan is hij wéér gepakt. En dan heb je zoiets van, met die moeder dan, vader was toen niet in the picture... En moeder had zoiets van ah ja, hij is gepakt, ah ja, straf hem dan. Ik heb het niet gedaan.’ (jeugdrechter, respondent 2)

In dit typerende voorbeeld wordt de jongeman omschreven als iemand die de normatieve consensus met betrekking tot het omgaan met eigendom niet omarmt en deze op een berekende manier met de voeten treedt. Hij zou eveneens volkomen onverschillig zijn tegenover de autoriteit van het strafrechtelijk systeem. In dit en in andere voorbeelden worden zulke waarden vaak afgebeeld als aangeleerd door langdurige familiale socialisatie en als een inherent cultureel gegeven. In essentie omvat het ‘criminele vagebonden’-discours elementen van zichtbaarheid en tegelijk niet-identificeerbaarheid, mobiliteit en afstand – zowel fysiek en normatief (bv. respect voor de publieke ruimte, eigendom, wettelijke normen en sociale conventies). Het beslaat eveneens het aspect van overleven in schrijnende leefomstandigheden en armoede. Dat laatste aspect zorgt volgens de respondenten vaak voor het ontstaan van een kortetermijnvisie, die onder meer resulteert in stelen. Deze weergave resoneert met het populaire beeld van Roma als mobiel, nomadisch, oncontroleerbaar, arm, vuil, lui, niet-intelligent, bedrieglijk en deviant (Nacu, 2011). Tegelijk is er een discours dat Roma jongeren (vooral de jonge kinderen) beschrijft als slachtoffers van volwassenen die hen inzetten voor criminele activiteiten (Christianakis, 2015; Terrio, 2008). Het wijdverspreid discours over Roma families die hun kinderen strategisch zouden inzetten weerklinkt hier duidelijk in (Christianakis, 2015), zoals in het navolgende citaat: ‘Zij worden zo meedogenloos ingezet dat je twijfelt of het de ouders zijn’ (jeugdrechter, respondent 17). De Roma volwassenen werden ook weleens omschreven als georganiseerde criminelen:

‘Ik heb me toen zelfs laten wijsmaken dat er Roma waren die heel prachtige huizen hadden in Nederland. Ze werden afgezet aan de rondpunten en ze moesten dan... en ze werden opgehaald he, dat ze moesten gaan stelen en dan werden ze terug opgehaald’ (jeugdrechter, respondent 19).

Echter, ondanks de aanwezigheid van uitbuitingsdiscoursen, was het beeld van Roma jongeren als slachtoffers van georganiseerde uitbuiting (Christianakis, 2015; Terrio, 2008, 2009) afwezig in de eigenlijke rechtvaardigingen van de interventies geformuleerd door de respondenten. Doorgaans waren er in de bestudeerde dossiers wel etniserende linken terug te vinden tussen Roma en bepaalde types van eigendomsdelicten. Dit werd tevens besproken tijdens de interviews. De respondenten verklaarden dit deviante gedrag op ruwweg vier wijzen: (1) vanuit sociaaleconomische factoren als dusdanig, het overlevingsnarratief (n=14); (2) sociaaleconomische deprivatie én de specifieke Roma (etnische) cultuur (n=10); (3) Roma cultuur en opvoedingswijzen, hetgeen zou resulteren in het normaliseren van stelen, zich afsluiten van de rest van de maatschappij en weigeren om te integreren (n=12); (4) twee respondenten verwezen naar spijbelen als criminogeen, in termen van een gebrek aan betekenisvolle tijdsbesteding en verveling.Deze problematiseringsdiscoursen geven aan wat de professionele actoren zien als de oorsprong van ‘het probleem’: armoede (het probleem situeert zich deels in de ontvangende samenleving), armoedecultuur (eerder de aanpassingsstrategieën van de armen zelf (Lewis, 1998)), etnische cultuur, karaktertrekken en gewoontes, het gebrek aan informele sociale controle, enz. De morele oordelen over de casussen hingen hier sterk mee samen. Bijvoorbeeld, als deviant gedrag werd toegeschreven aan sociaaleconomische marginalisering an sich kon dit op meer empathie rekenen:

‘Als die dan een appel of een appelsien [sic] gaan stelen dan is dat van de honger, dan is dat niet per sé omdat dat een luxegoed is. Als die echt luxegoederen gaan stelen, ja, dan klopt er iets niet.’ (consulent sociale dienst bij de jeugdrechtbank, respondent 20)

10

Page 11: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

In tegenstelling tot Kaukasische jongeren was migratie veel minder aanwezig in het spreken over Roma jongeren. Terwijl 20 van de 35 dossiers expliciet melding maakten van een asielaanvraag, werden Roma families door de respondenten eerder gezien als economische migranten en, in mindere mate, als mensen die discriminatie in hun thuisland ontvluchtten. Dit laatste werd echter minder geframed in termen van politieke instabiliteit maar eerder in termen van grootschalige incidenten van sociale uitsluiting (Grill, 2012). Etniciteit (‘Roma’ of ‘zigeuners’) werd veel vaker aangehaald dan migratie. Etnisering op zich is niet noodzakelijk discriminerend (Hebberecht, 2008), maar het is merkwaardig met welke soorten informatie of expertise deze noemer wordt gemobiliseerd. Naast de loutere persoonsomschrijvingen wordt ‘Roma’ veelal gebruikt in combinatie met problematische sociaaleconomische situaties, eigendomsdelicten, het niet naar school gaan, een tekort aan ouderlijk toezicht en gebrekkige familiale structuren (Terrio, 2008; Petintseva, 2016). Opvallend is dat de jongeren zichzelf nooit benoemen als ‘Roma’ (wat blijkt uit hun letterlijk uitgetypte verklaringen en brieven; ook de professionals gaven dit aan wanneer de onderzoeker doorvroeg over wie de etniciteit als dusdanig benoemt). Mogelijk om stigma te voorkomen, zijn er zelfs sporen in de dossiers van jongeren die zichzelf presenteren als Tsjetsjenen of als Turken.Ook uitgesproken anders dan bij Kaukasische jongeren is de manier waarop de professionals gevolgtrekkingen maken: hier toont een systematische studie van discursieve strategieën aan dat er aanzienlijk vaker generalisering optreedt (Machin & Mayr, 2012). Ook is bijvoorbeeld het gebruik van disclaimers als discursieve strategie opvallend. Disclaimers signaleren een a priori sociale wenselijkheid waarna men overgaat tot wat zij/hij eigenlijk wil zeggen (een typisch voorbeeld is: ‘Ik ben geen racist, maar…’). De volgende voorbeelden illustreren deze strategie:

‘Er is een psychiater die over een van die kinderen heeft gezegd: “Ja, die heeft een IQ van nauwelijks iets hoger dan een kamerplant”. [lacht] Dat is natuurlijk niet echt vleiend uitgedrukt, maar in heel veel gevallen is dat zo, dat ik vaststel dat ze heel erg beperkt zijn.’ (jeugdrechter, respondent 13)

‘Dat is iets dat mij opvalt, allez dat ben ik niet alleen, dat zeggen alle collega’s. En ik weet niet of het met slechte verzorging te maken heeft of zo maar ik denk, allez persoonlijk hé, maar ik denk dat er heel veel incest is in die gemeenschap en dat dat de reden is waarom ze eigenlijk wat degenereren. Dat is niet mooi om te zeggen zo maar ik vrees dat het waar is.’ (jeugdrechter, respondent 14)

‘Niet alle, maar quasi alle… jonger dan veertien… soms zelfs jonger dan twaalf… dat zijn Roma-jongeren. En allez, misschien ga ik iets te kort door de bocht door dat te zeggen, maar dat is wel een feit.’ (consulent sociale dienst bij de jeugdrechtbank, respondent 12)

Wederom rijst de vraag of dit soort positionering op het niveau van discours blijft en wat voor mogelijke implicaties dit heeft voor de beslissingspraktijk (Bacchi, 2009).

Het mobiliseren van de ‘criminele vagebonden’-discoursen

Fysieke mobiliteit en de afwezigheid van een permanent officieel adres signaleerden onbereikbaarheid. Samen met de moeilijke identificatie werd dit gezien als een indicatie van gefragmenteerde justitiële trajecten in termen van (1) de initiële beslissing (i.e. grotere neiging om de jongere aan te houden anticiperend op gebrekkige medewerking of afwezigheid van de familie); (2) vervolgtrajecten (i.e. bereikbaarheid, medewerking en onverwacht vertrekken tijdens het traject), en (3) het risico op wegloopgedrag tijdens de uitvoering van een maatregel.Deze ‘cultuur van wegvluchten’, het ontwijken van overheidscontrole evenals van de integratie in de westerse individualistische culturen, bracht in eerste instantie een gevoel van frustratie met zich mee. Sommige respondenten gaven aan dat ze gewend zijn geraakt aan deze verwachting en hierop anticipeerden vanaf de allereerste contacten. Dit vertaalde zich in een tweesporige reactie: het niet-

11

Page 12: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

interveniëren als de feiten minder ernstig zijn of net meer ingrijpende (vrijheidsberovende) maatregelen treffen, vooruitlopend op moeilijke bereikbaarheid en wegloopgedrag (zie ook De Bus & Nuytiens, 2016; De Bus, Petintseva & Nuytiens, 2017; Terrio, 2008). Het ‘criminele vagebonden’-discours vertaalde eveneens naar het anticiperen van mobiliteit en ontvluchting, hetgeen weleens resulteerde in de zogenoemde ‘plaatsingen in de wachtzaal’ (zie ook De Bus, Petintseva & Nuytiens, 2017). Na aanhouding kunnen de jongeren maximum 24 uur worden vastgehouden in de politiecellen; de aanhouding kan enkel mits plaatsing in een jeugdinstelling wordt verlengd. De jeugdrechters zien zich echter geconfronteerd met het plaatsgebrek in de gesloten afdelingen van de Gemeenschapsinstellingen, en vermoeden dat de jongeren in geval van andere maatregelen zouden weglopen. Dit merkwaardige fenomeen komt neer op het laten verstrijken van de 24 uur en de jongere in de wachtzaal zetten met de boodschap dat er een plaats wordt gezocht, waarna zij of hij doorgaans toch zou weglopen uit de wachtzaal:

‘Ik heb zelfs een keer, ben ik zo mee geweest, dat was niet te jong, ik denk dat die veertien10 - vijftien jaar was of zo en ja, daar was geen gesloten instelling en om dan echt per sé te zoeken naar een open instelling wetende dat die binnen het uur allez... Je mag daar niet 100% van uitgaan maar de ervaring leert dat de kans zeer erg groot is dat die dan toch weg zijn. En dan heb ik ooit eens de vierentwintig uur laten verstrijken, de grondwettelijke vierentwintig uur van aanhouding, waardoor ze dus niet meer gearresteerd kon blijven en heb ik gezegd: “ja, zet je in de wachtzaal”, en de wachtzaal is open en een beetje later was ze verdwenen. En dan moesten we zelfs geen plaats meer zoeken hé want ze was weg en werd ze geseind [lacht].’ (jeugdrechter, respondent 13)

Het problematiseren van mobiliteit, onbereikbaarheid en wegloopgedrag leidde in het algemeen tot het prioriteren van een opsluitingsbeleid:

‘Het probleem is dat er geen plaats is in de instellingen. Want het enige dat je zo bij die Roma-jongeren kan doen, dat is ze in een gesloten instelling zetten. Want zelfs in een gesloten instelling zoals in X, konden ze door een klein raam en dan gingen ze erdoor. De meeste zullen zich gekwetst hebben, maar die ontsnapten altijd hé. Dus we hadden niks.’ (jeugdrechter, respondent 19)

Het sterke geloof in gesloten plaatsingen is vaker aangetoond in onderzoek (Christiaens, 2010; Franssens et al., 2010; Gilbert & Mahieu, 2012) en hoewel het moeilijk is om uit te maken in welke mate dit specifiek geldt voor Roma jongeren, vallen de rechtvaardigingen van opsluiting vaak terug op het ‘criminele vagebonden’-discours. Zo’n plaatsing werd dan ook door vele respondenten gezien in termen van criminaliteitspreventie en als enige geschikte middel om de jongeren van straat te houden. Naast dit repressieve verhaal worden plaatsingen echter ook gerechtvaardigd in termen van bescherming van de jongeren, maar dan vooral als bescherming tegen de familie en hun deviante gebruiken en waarden. De jongeren uit ‘het milieu’ halen werd door enkele respondenten gezien als een wenselijke springplank naar een betere toekomst (‘bevrijden’, ‘integreren’, ‘ontsnappen’, enz.). (Petintseva, 2016; 2017). Het volgende citaat van een consulent illustreert de beschermingsretoriek:

‘En die gast heeft zelf te kennen gegeven van: “ik wil geplaatst worden [in een gesloten instelling], ik wil eruit. Normaal leven eigenlijk. Ik wil studeren. Een normaal leven.” Miro pleegde misdrijven om te overleven […] Ik dacht dat het jammer was dat ik de kans niet kreeg om hem daar naartoe te leiden.’ (consulent sociale dienst bij de jeugdrechtbank, respondent 9)

Het banaliseren van opsluiting (Christiaens, 2010) en deze herdefiniëren als een beschermende maatregel staat tegenover het gegeven dat er zelden spontane verbanden werden gelegd met initiatieven zoals begeleid zelfstandig wonen, hulp met het verkrijgen van uitkeringen, en andere

10 Jongeren kunnen pas vanaf veertien in een gesloten afdeling van een Gemeenschapsinstelling worden geplaatst. In een open afdeling kan dit vanaf 12 jaar.

12

Page 13: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

initiatieven die inzetten op het versterken van de jongeren zelf. Het geloof in mobiliteit en het anticiperen van moeilijke trajecten op basis van verwachtingen of afgaand op andere dossiers11 leidde in enkele gevallen tot het niet in overweging nemen van alternatieve maatregelen. Tijdens een lang en openhartig interview met een ervaren jeugdrechter, vertrouwde zij de onderzoeker het volgende toe:

‘O: En zoals gemeenschapsdiensten heeft u dat al opgelegd ... Omdat u zegt dat het mis zou lopen?R: Ik ben daar nog niet aan begonnen, je moet ook rekening houden als je een gemeenschapsdienst oplegt, die mensen gaan echt een match zoeken waar dat die jongen arbeid kan verrichten, […]. Als je al dat werk daarin steekt en die komt niet opdagen dat is echt wel ... en die mensen zijn al zo overbevraagd, zij hebben te weinig plaats en dan ga je daar niet aan beginnen hé. Ik wil dat gerust proberen hé maar ... want dat is een vooroordeel van mijnentwege, ja. Omdat ik dan denk, die zit daar in Charleroi, die moet hier een gemeenschapsdienst komen doen, dan denk ik dat dit zijn draagkracht of haar draagkracht overschrijdt.’ (jeugdrechter, respondent 18)

Het idee van mobiliteit en ontvluchting heeft een zeer materiële impact in dit geval omdat Roma jongeren a priori niet in aanmerking komen voor alternatieve afhandeling. Andere respondenten gaven aan dezelfde situaties te hebben meegemaakt, maar dan vooral vanuit de weerstand van faciliteiten om Roma jongeren op te nemen (enkel de Gemeenschapsinstellingen hebben immers een opnameplicht). Wederom vertaalt zich dit in een tweesporige reactie: een non-interventie of een repressieve maatregel.Daarnaast is er eerder vermeld dat de ‘afstand’ niet enkel in termen van fysieke mobiliteit werd omschreven maar ook als een normatief gegeven. De problematisering van integratie, het discours van Roma als liminele leden van de samenleving die afstand nemen van de heersende sociale en economische ideologieën (bijvoorbeeld houding ten opzichte van eigendom) (Nail, 2015) werd veelal gelinkt aan etnisch-culturele waarden. Hierin ligt een dubbele transgressie: deviante gedragingen én een gebrekkig probleembesef. In die zin werd pedagogische expertise gemobiliseerd wanneer het aankwam op de vertaalslag van dit discours naar de praktijk. Zo werd er gesproken over wenselijke vormingen, integratie (assimilatie) en aanpassingen van waarden, normen en opvoedingsstijlen, desnoods na het wegnemen van jongeren uit hun gezinnen.Een twintigtal respondenten sprak evenzeer over de nood aan meer ‘aanklampend’ werken. Hiermee wordt bedoeld dat er langer en intensiever toezicht is, en dat er zo weinig mogelijk versplintering in het traject plaatsvindt door slechts één persoon als aanspreekpunt te houden. Ook worden de families bijgestaan in andere kwesties die buiten de directe opdracht van desbetreffende professionele actoren vielen (bijvoorbeeld gaven enkele consulenten van de sociale diensten aan de families te helpen met administratieve zaken om zo hun vertrouwen te winnen). Daarnaast werd het belang van het inschakelen van outreach professionals zoals straathoekwerkers en buurtstewards erkend evenals het inzetten van contextbegeleiding en interculturele bemiddelaars (Ondersteuningsteams Allochtonen die actief zijn binnen de bijzondere jeugdzorg). De beperkte beschikbaarheid (althans op korte termijn) van deze actoren zorgt er volgens de respondenten echter voor dat er slechts zelden een beroep werd gedaan op interculturele bemiddelaars.

Zes respondenten spraken van de noodzaak om de bereikbaarheid en de medewerking van Roma families te reguleren. In dat opzicht vermeldden ze niet-gerechtelijke disciplinaire mechanismen als (negatieve) motivatie: bijvoorbeeld de mogelijkheid om uitkeringen en/of kinderbijslag te koppelen aan positieve medewerking.

‘De hulpverlening die ik opleg moet altijd een stok achter de deur hebben. En ik denk dat dat echt is vanuit hun cultuur dat zij denken “ja, wij willen niet maar we moeten”, maar als ze niet moeten dan doen ze het niet.’ (jeugdrechter, respondent 4).

11 Ook de linguïstische analyse van de documenten wees uit dat de beoordelingen van de situatie niet noodzakelijk gebaseerd waren op case-specifieke elementen of tenminste waren de rapporten hierover weinig transparant.

13

xx, 18/01/18,
Klopt dit? Het Nederlands kent dit woord niet.
Olga Petintseva, 19/01/18,
Ja, hoor. Ik heb het nog eens nagecheckt. Maar als je dit word liever vervangt mag dat eventueel ook ‘precaire’ zijn, maar die term dekt niet helemaal de lading
Page 14: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

Naast bovenstaande jeugdrechter vonden nog twee respondenten het noodzakelijk om een manier te vinden om Roma te dwingen om zich te settelen op een vaste verblijfsplaats.

Conclusie en discussie: Selectieve culturalisering als een controlemechanisme?

Dit artikel bespreekt twee typen van discoursen omtrent jongeren met een migratieachtergrond die in aanraking zijn geweest met jeugdbescherming in België. Het eerste is een ‘door oorlog getroffen kinderen’-discours, het tweede een ‘criminele vagebonden’-discours. Beide worden gemobiliseerd door de professionele actoren van de jeugdbescherming die dagelijks met de jongeren werken om deviant gedrag te verklaren en hierop te reageren. Ongeacht de feitelijke correctheid van de uitspraken (die weliswaar betwijfeld kan worden op basis van de praktijken zoals het anticiperen van moeilijkheden en de expliciete erkenning dat de beschikbare informatie over de context van de jongeren erg beperkt is), resulteren zij in een relatief eendimensionale beeldvorming. Naast een beschrijving van de discoursen werd er getracht om na te gaan welke betekenis ze hebben voor de praktijk van de professionals. Praktijken zoals tweesporige reacties, plaatsing in de wachtkamer of een zoektocht naar traumagerichte zorg zijn alle materiële effecten van de discoursen die de verschillende professionals hanteren. De besproken gevalstudies duidden dan ook op aanzienlijke verschillen in wat voor interventiedoelen men nastreeft: begeleiding, behandeling, traumaverwerking, integratie, dan wel opsluiting, controle, normaanpassing en ‘uit het milieu halen’. Ook al blijft de vertaalslag van de ‘criminele vagebonden’ en ‘door oorlog getroffen kinderen’-discoursen naar de eigenlijke beslissingen soms op het niveau van wishful thinking,12 zijn deze vertogen breed gedragen onder de professionals. Hoewel beide types van discours reductionistisch zijn, is de bias die zij produceren selectief (Christianakis, 2015). De mate waarin zij leiden tot ‘begrip’, het kunnen overbruggen van verschillen en de soorten interventies die geschikt zijn lopen sterk uiteen voor respectievelijk de ‘door oorlog getroffen kinderen’ en ‘criminele vagebonden’. Bij Roma jongeren wordt het ‘anders zijn’ als radicaal gezien, zelfs wanneer structurele ongelijkheid wordt erkend (Young, 2007). Dit beeld van fysieke en normatieve detachment wordt overwegend gerationaliseerd op basis van etnisch-culturele aspecten. De visie van de professionals op cultuur bij Roma jongeren is veel meer etnocentrisch en statisch (zie ook Oude Breuil, 2011). Hoewel er voor beide cases othering optreedt, is deze in het geval van Kaukasische jongeren zelden negatief in haar effecten. Hierbij schrijven de professionals de geproblematiseerde gedragingen eerder toe aan ervaringen dan aan stabiele eigenschappen. Het ‘Roma-probleem’ daarentegen wordt geconstrueerd als een vrijwel homogene ontologische realiteit. Tegelijk wordt de diepgewortelde segregatie op belangrijke domeinen zoals het onderwijs, de toegang tot de welvaartstaat, tot de huizen- en arbeidsmarkt en processen van sociale en ruimtelijke uitsluiting en verregaande vormen van racisme niet benoemd in de beslissingspraktijk (zie bijvoorbeeld FRA, 2011; Gay y Blasco, 2008; Hemelsoet, 2012; Matthys, 2014; Nacu, 2012; Orgovanova, 2014; van Baar, 2012; Vermeersch, 2002; Weinerova, 2014). Een minderheid die de autoriteit van het systeem dermate uitdaagt wordt hierbij gereduceerd tot criminele vagebonden, vaak op basis van verwachtingen. Deze discoursen laten weinig ruimte toe voor nuance, aarzeling en zelfreflexiviteit.

Het mixed model van de jeugdbescherming in België dat conflicterende doelen incorporeert houdt een paradox in stand: professionals passen het progressieve beschermingsideaal namelijk selectief toe. Sommige jongeren komen niet in aanmerking voor bescherming of lijken deze ogenschijnlijk niet te accepteren (zie verwijzing naar het ‘waterbed’).13 Dit is echter zelden gerationaliseerd als punitief – in dat opzicht mobiliseren de professionele actoren alsnog het vocabulaire van ‘bescherming’ (onder andere tegen de criminogene familiestructuren). Anderzijds worden repressieve maatregelen of non-interventies gerechtvaardigd als zijnde pragmatische keuzes (bijvoorbeeld anticiperen van ontvluchting en niet-medewerking, geen andere keuze hebben).

12 Onder meer omwille van de lange wachtlijsten, niet-bereidwilligheid tot opname, ontoegankelijkheid of onvoldoende specialisatie (Gilbert & Mahieu, 2012).

13 Terrio (2008; 2009) vindt een gelijkaardige dynamiek waarbij over Roma jongeren gezegd wordt ‘they are not like our children’.

14

Page 15: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

De beschreven dynamieken vinden plaats binnen een intrinsiek nationaal systeem. Hierin worden Roma jongeren gepositioneerd als zijnde buitenstaanders van het westers cultureel collectief en suggereren talrijke uitspraken dat zij een bedreiging vormen voor het heersend waardensysteem (Kalonaityte, 2010). De stereotiepe beeldvorming over de grootste Europese minderheid zonder natiestaat en met een lange geschiedenis van uitsluiting lijkt haar weg te hebben gevonden naar de praktijk van de jeugdbescherming. Toch blijft inclusie en exclusie in deze institutionele praktijk een ambigu gegeven. Allereerst is ‘cultuur’ een uitermate open notie. Wanneer maakt immers iemand deel uit van de normatieve (‘culturele’) orde? Op een flexibele wijze en op ad hoc basis wordt bepaald wie voldoet aan de progressieve en vermeend moreel en intellectueel superieure ‘Europese norm’ (Kalonaityte, 2010). Hierdoor kunnen sommige migranten worden voorgesteld als bedreiging voor de veronderstelde collectieve culturele eenheid van de ontvangende samenleving (Stolcke, 1995). In het geval van de Roma jongeren zagen wij veel meer uitgesproken dan bij Kaukasische jongeren hoe subtiele secondaire criminalisering van ‘ongewenste culturen’ optreedt. We zagen echter ook dat de in- en uitsluiting door middel van culturalisering niet eenzijdig is. In tegenstelling tot studies naar bijvoorbeeld exclusie uit de welvaartstaat en de democratische instituties (cf. Barker, 2013; Ugelvik, 2013), is het al dan niet ‘opgenomen’ worden binnen de jeugdbescherming niet eenduidig positief of negatief. Het is niet zo dat er op Roma op een mechanische wijze strikter toezicht wordt uitgeoefend. Zoals eerder aangehaald, is er eerder sprake van een tweesporige reactie: ingrijpende maatregelen (een twijfelachtige inclusie in het systeem) of loslaten en weinig hoop stellen op zorg. ‘Uitsluiting’ zou in principe gezien kunnen worden als het niet optreden van penal harm (Presser, 2013). Echter laissez faire zou volgens de respondenten en in de lijn van andere studies (zie bijvoorbeeld Bos et al., 2016) evengoed laissez suffrir kunnen inhouden indien de vermoedens van uitbuiting en mensonwaardige omstandigheden terecht zouden zijn. In dat opzicht kunnen de beperkte inzichten van de professionals in de achtergrondsituaties evenals het gebrek aan gedegen onderzoeksdata (Bos et al., 2016) worden geproblematiseerd. De besproken processen vinden plaats in een institutionele context van hoge caseloads en beperkte interacties, hetgeen simplistische noties van migratiegeschiedenis, cultuur en afstand in stand houdt (zie ook Poulet, 1990; Weenink, 2007; 2009). Vooral de notie (etnische) ‘cultuur’ werd veelvuldig in de documenten en door de respondenten aangehaald. Ondanks deze ‘retorische aanwezigheid’ van ‘cultuur’ is de praktijk van de jeugdbescherming slechts in geringe mate cultuur- of diversiteitssensitief (bijvoorbeeld in termen van opleidingen, wijzen van communicatie, de dominante referentiekaders, de beschikbare tools, toegankelijkheid van vele maatregelen, de aanwezigheid van culturele expertise, beschikbaarheid van tolken of anderstalige medewerkers) (Petintseva, 2017).14 De beschreven praktijken kunnen dan ook niet meteen opgevat worden als instrumentele controle – er lijkt eerder sprake te zijn van collectieve coping strategieën die in effect wel differentieel toezicht bewerkstelligen door het mobiliseren van uiteenlopende ideologieën om gedragingen van verschillende groepen te verklaren (Lipsky, 2010). De dynamieken die in deze paper centraal staan zijn elastisch, ‘vanzelfsprekend’, potentieel schadelijk en niet noodzakelijk onwettig (Hillyard, 2004).

Samenvattend kan er worden gesteld dat de ‘in het belang van het kind’-doctrine in de praktijk op uiteenlopende wijzen wordt ingezet. Deze positionering is niet mechanisch, absoluut of voorspelbaar. Het komt in belangrijke mate tot stand door middel van discursieve praktijken. Dat betekent echter niet dat de impact hiervan op het niveau van semiotiek blijft – in dit artikel werd er beargumenteerd dat deze kennis niet los kan worden gezien van de materialiteit (Bacchi, 2009; Bacchi & Bonham, 2014). De discoursen waarvan hier sprake is komen uiteraard tot stand (en worden ook weleens geremedieerd) door het toedoen van individuen, maar hun constitutie is institutioneel mogelijk gemaakt. Het waterbed-model, de hoge werkdruk, de managerialistische en generalistische werkwijzen beperken de mogelijkheden om diepgaande en case based inzichten te verwerven, hetgeen resulteert in veronderstellende visies op complexe noties zoals ‘cultuur’.

14 Ook in de voorbereiding van het nieuw Vlaams Decreet Jeugdsanctierecht dat er komt naar aanleiding van de recentste staatshervorming is er vooralsnog geen sprake van diversiteits- en cultuurgevoeligheid.

15

Page 16: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

Literatuur

Baar, H. van (2012), Socio-economic mobility and neo-liberal governmentality in post-socialist Europe: Activation and the dehumanisation of the Roma. Journal of Ethnic and Migration Studies, 38(8), 1289-1304.

Bacchi, C. (2009), Analysing Policy: What's the Problem Represented to Be? Frenchs Forest: Pearson.

Bacchi, C. (2012), Introducing the ‘What’s the problem represented to be?’ approach. In: A. Bletsas & C. Beasley (eds.), Engaging with Carol Bacchi. Strategic interventions and exchanges. Adelaide: Adelaide University Press, 21-24.

Bacchi, C. & J. Bonham (2014), Reclaiming discursive practices as an analytic focus: Political implications. Foucault Studies, 17, 173-192.

Barker, V. (2013), Democracy and deportation: Why membership matters most. In: K.F. Aas & M. Bosworth (eds.), The Borders of Punishment. Migration, Citizenship, and Social Exclusion. Oxford: Oxford University Press, 237-254.

Beyens, K. (2000), Straffen als sociale praktijk. Een penologisch onderzoek naar straftoemeting. Brussel: VUB Press.

Bos, A., K.M. Loyens, V. Nagy & B.C.M. Oude Breuil (2016), Uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit in Nederland - onderzoek naar de signalering aanpak en de samenwerking door professionals. Utrecht: USBO Advies en Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen.

Bridges, G.S. & S. Steen (1998), Racial disparities in offical assessments of juvenile offenders: attributional stereotypes as mediating mechanisms. American Sociological Review, 63, 554-570.

Brinkmann, S. (2007), Could interviews be epistemic? An alternative to qualitative opinion polling. Qualitative Inquiry, 13(8), 1116-1138.

Christiaens, J. (2010), De banalisering van de opsluiting van jongeren. Panopticon, (1), 1-4. Christiaens, J. (ed.) (2015), It’s for your own good! Research on Youth justice practices. Brussel:

VUB Press.Christianakis, M. (2015), Victimization and vilification of Romani children in media and human

rights organizations discourses. Social Inclusion, 3(5), 48-63. Cicourel, A.V. (1976), The Social Organization of Juvenile Justice. Londen: Heinemann

Educational Books.Coyle, M. (2013), Talking Criminal Justice: Language and the Just Society. Oxford, New York:

Routledge.De Bus, S. & A. Nuytiens (2016), Onbehandelbare meisjes? De benadering van Roma-meisjes voor

een MOF verschenen voor de jeugdrechtbank. Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, (1), 35-53.

De Bus, S., O. Petintseva & A. Nuytiens (2017), Roma-meisjes op de jeugdrechtbank : de professionele actoren binnen de jeugdbescherming aan het woord. Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten, (2), 84-107.

Deklerck, J. (2007), Sluimerende perspectieven in de nieuwe Jeugdwet? Panopticon, (6), 26-42. Delforge, G. (2008), La police et la communauté tchétchène. In: M. Easton, C. Tange & P. Ponsaers

(eds.), Out of the box. Een boek om te kleuren en te denken over Interculturaliteit en Politie. Brussel: Politeia, 145-150.

Dumortier, E. (2007), De strijd om de jeugddelinquent. Panopticon (6), 1-4. Eades, D. (2010), Sociolinguistics and the Legal Process. Bristol: Multilingual Matters.Fairclough, N. (2010), Critical Discourse Analysis. The Critical Study of Language (2 ed.). Harlow:

Pearson Education Limited.Farcy, F. (2006), Le crime organisé tchétchène, nouvelle menace pour l'Europe. Retrieved

10/11/2010, from http://www.drmcc.org/spip.php?article196.

16

Olga Petintseva, 19/01/18,
Hmm. Dat is omdat ik initieel met endnote werkte. Ben nu al even aan het zoeken maar vind niet hoe je dit moet uitschakelen zonder dat alle opmaak verloren gaat. Het is wel alleen een link naar Endnote, bij afdrukken of andere bewerkingen zal het grijs nooit zichtbaar zijn.Als dat een probleem blijft vormen, zal ik onze computerman inschakelen, maar dit kan wel pas ten vroegste maandag
xx, 18/01/18,
Is het mogelijk om de grijze kleur bij de literatuurverwijzingen weg te halen? Dat lukt mij niet.
Page 17: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

Foyer vzw. (2009), ‘Wij zullen niet vergeten’. Tsjetsjenië en de Tsjetsjenen in België. Brussel: Foyer vzw.

FRA (2011), Results from the 2011 Roma survey. Retrieved 2/2/2016, from http://fra.europa.eu/en/publications-and-resources/data-and-maps/survey-data-explorer-results-2011-roma-survey.

Franssens, M., J. Put & J. Deklerck (2010), Het beleid van de jeugdmagistraat. Leuven: Universitaire Pers Leuven.

Gay y Blasco, P. (2008), Picturing ‘Gypsies’. Third Text, 22(3), 297-303. Gilbert, E. & V. Mahieu (2012), Onderzoek naar de beslissingen van

jeugdrechters/jeugdrechtbanken in MOF-zaken. Brussel: NICC, 186.Gill, R. (2000). Discourse Analysis. In: M.W. Bauer & G. Gaskell (eds.), Qualitative Researching

with Text, Image and Sound: A Practical Handbook. Londen: Sage, 172-190.Grill, J. (2012), ‘Going up to England’: Exploring mobilities among Roma from Eastern Slovakia.

Journal of Ethnic and Migration Studies, 38(8), 1269-1287. Hebberecht, P. (2008), De 'verpaarsing' van de criminaliteitsbestrijding in België: kritische

opstellen over misdaad en misdaadbestrijding in de laatmoderniteit. Brussel: VUB Press.Hemelsoet, E. (2012), Roma in het Gentse onderwijs. Een verhaal apart? Gent: Academia Press.Hillyard, P. (2004), Beyond Criminology: Taking Harm Seriously. Londen: Pluto Press, Fernwood

Pub.Kalonaityte, V. (2010), The case of vanishing borders: Theorizing diversity management as internal

border control. Organization 17(1), 31-52. Ko, S.J., J.D. Ford, N. Kassam-Adams, S.J. Berkowitz, C. Wilson, M. Wong, . . . C.M. Layne

(2008), Creating trauma-informed systems: child welfare, education, first responders, health care, juvenile justice. Professional Psychology: Research and Practice, 39(4), 396.

Leerkes, A. (2009), Illegal Residence and Public Safety in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Lewis, O. (1998), The culture of poverty. Society, 35(2), 7. Lipsky, M. (2010), Street-Level Bureaucracy, 30th ann. Ed. Dilemmas of the Individual in Public

Service. Londen: Russell Sage Foundation.Machin, D. & A. Mayr (2012), How to do Critical Discourse Analysis. Londen: Sage.Matthys, G. (2014), Tsjechische Roma in Lokeren. Paper presented at the Odice, Vorming Plus,

Lokeren.Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid (2010), Algemeen

ambtsbericht Noordelijke Kaukasus. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken Directie Consulaire Zaken en Migratiebeleid.

Montesano Montessori, N., H. Schuman & R. De Lange (2012), Kritische discoursanalyse. De macht en kracht van taal en tekst. Brussel: ASP.

Nacu, A. (2011), The politics of Roma migration: Framing identity struggles among Romanian and Bulgarian Roma in the Paris region. Journal of Ethnic and Migration Studies, 37(1), 135-150.

Nacu, A. (2012), From silent marginality to spotlight scapegoating? A brief case study of France's policy towards the Roma. Journal of Ethnic and Migration Studies, 38(8), 1323-1328.

Nail, T. (2015), The Figure of the Migrant. Stanford: Stanford University Press.Onkelinx, L. (2007), Ontstaansgeschiedenis, krachtlijnen en beginselen van de nieuwe Jeugdwet. In:

J. Put & M. Rom (eds.), Het nieuwe jeugdrecht. Gent: Larcier, 9-14.Orgovanova, K. (2014), Roma in Slovakia. Retrieved 2/2/2016, from

http://www.slovakia.org/society-roma.htmOude Breuil, B. (2011), Alles stroomt…? Over ‘cultuur’in de culturele criminologie. Tijdschrift over

Cultuur & Criminaliteit, (1), 18-33.Petintseva, O. (2014), De ‘taboes’ binnen criminologie: het academisch discours m.b.t.

etniciteit/migratie en criminaliteit. In L. Pauwels & G. Vermeulen (eds.), Update in de Criminologie VII. Antwerpen: Maklu, 192-220.

17

Page 18: biblio.ugent.be€¦  · Web viewMetadata article. Article category (in journal) Artikel. EUR/ECLI (if applicable) Case Law information ‘Samenvatting’ ‘Annotatie’ Title

Petintseva, O. (2015), Studying discriminatory practices in youth justice decision-making. In J. Christiaens (ed.). It’s for your own good: Researching youth justice practices. Brussel: VUB Press, 175-193.

Petintseva, O. (2016), Perspectives on ‘New’ Migrants in Youth Justice: Constitutions, Circularity and Effects of Institutional Discourses on Roma and Caucasian Youth. Doctoraat. Gent: Universiteit Gent, Faculteit Rechtsgeleerdheid.

Petintseva, O. (2017), Generalistische aanpak of maatwerk in de jeugdbescherming: de uitdagingen van culturele diversiteit. In A. Verhage & G. Vermeulen (eds.), Mensenrechten en opsporing, terrorisme en migratie. Antwerpen: Maklu, 151-171.

Poulet, I. (1990), La délinquance enregistrée des jeunes d'origine immigrée. Louvain-la-Neuve: Academia.

Presser, L. (2009), The narratives of offenders. Theoretical Criminology, 13(2), 177-200. Presser, L. (2013), Why we harm. New Brunswick: Rutgers University PressPut, J. & M. Rom (2007), Toetsing van de nieuwe Jeugdwet aan het internationaalrechtelijk kader.

Panopticon, 28(6), 43. Roose, R. (2013), Jeugdbescherming en bijzondere jeugdbijstand. Gent: Universiteit Gent. Roose, R. & M. Bouverne-De Bie (2006), Moeten we de jeugdbescherming niet serieus nemen?

Panopticon, 27(5), 1-6. Saldaña, J. (2015), The Coding Manual for Qualitative Researchers. Londen: Sage.Siegel, D. (2013), Mobiel banditisme. Oost- en Centraal-Europese rondtrekkende criminele groepen

in Nederland. Politie & Wetenschap, 126.Sigona, N. (2006), Locating ‘the Gypsy problem’. The Roma in Italy: Stereotyping, labelling and

‘nomad camps’. Journal of Ethnic and Migration Studies, 31(4), 741-756.Stolcke, V. (1995). Talking culture: New boundaries, new rhetorics of exclusion in Europe. Current

Anthropology, 36(1), 1-24.Terrio, S. (2008), New barbarians at the gates of Paris?: Prosecuting undocumented minors in the

juvenile court—The problem of the 'petits Roumains'. Anthropological Quarterly, 81(4), 873-901.

Terrio, S. (2009), Judging Mohammed. Juvenile Delinquency, Immigration, and Exclusion at the Paris Palace of Justice. Stanford: Stanford University Press.

Turnell, A. & S. Edwards (1999), Signs of Safety: A Solution and Safety Oriented Approach to Child Protection Casework. New York: W.W. Norton & Company.

Ugelvik, T. (2013), Seeing like a welfare state. In K.F. Aas & M. Bosworth (eds.), The Borders of Punishment. Migration, Citizenship, and Social Exclusion. Oxford: Oxford University Press, 183-198.

Vermeersch, P. (2002), Ethnic mobilisation and the political conditionality of European Union accession: The case of the Roma in Slovakia. Journal of Ethnic and Migration Studies, 1, 83-101.

Weenink, D. (2007), The impact of young suspects' ethnicity on prosecutorial decision-making. Sociologie, 3(3), 291-322.

Weenink, D. (2009). Explaining ethnic inequality in the juvenile justice system. An analysis of the outcomes of Dutch prosecutorial decision making. British Journal of Criminology, 49(2), 220-242.

Weinerova, R. (2014). Anti-gypsyism in the Czech Republic: Czechs' perception of Roma in cultural stereotypes. Acta Ethnographica Hungarica, 59(1), 211-221.

Wodak, R., & Meyer, M. (2009). Methods for critical discourse analysis. Londen: Sage.Young, J. (2007). The vertigo of late modernity. Londen: Sage.

18