can, could en to be able to - kunnen, konden en in staat om te doen

@meestergijs SirPalsrok

can / could / be able to kunnen / konden / in staat om te doen

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

She can play tennis really well!

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

She isn’t able to play tennis at the moment.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

He can skateboard like a pro.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

He could skateboard like a pro.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

She can play tennis really well! Ze kan heel goed tennissen. She isn’t able to play tennis at the moment. Ze is nu niet in staat om te tennissen. He can skateboard like a pro. Hij kan skateboarden als een professional. He could skateboard like a pro. Hij kon skateboarden als een professional.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

Wat is het verschil tussen can, could, be able to?

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

He can help you with your homework. Hij kan je helpen met je huiswerk. He could help you with your homework. Hij kon je/zou je kunnen helpen met je huiswerk. He is able to help you with your homework. Hij is in staat je te helpen met je huiswerk.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

Met can en could geef je aan dat je iets beheerst: I can walk. He could swim. could is de verleden tijd van can en gebruik je voor suggesties en vragen: You could ask her. Could you give me the salt, please?

Ik kan lopen. Hij kon zwemmen.

Je zou haar kunnen vragen. Zou u mij het het zout kunnen geven?

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

Met can en could geef je aan dat je iets beheerst. Met to be able to geef je aan dat je in staat bent iets te doen. (dat kan een eigen keuze zijn of iets opgelegd van tijdelijke aard)

‘I couldn’t help you yesterday, but I’m able to help you now.’ vrije keuze; nu wil ik wel helpen. ‘I could swim really fast, but I’m not able to right now.’ Tijdelijke aard; blessure, moe, niet getraind..

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

She isn’t able to play tennis at the moment. Ze is nu niet in staat om te tennissen. He could skateboard like a pro. Hij kon skateboarden als een professional.

Wat is nu het verschil in blessure?

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

She isn’t able to play tennis at the moment. Ze is nu niet in staat om te tennissen. He could skateboard like a pro. Hij kon skateboarden als een professional.

Wat is nu het verschil in blessure? tijdelijk

voor altijd

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

Exercise 1: Vul in can, could of to be able to:

1 ……. you give me the bill, please?

2 Yes, we …….!

3 I wish I ……. help you, but I …….(not) at the moment.

4 They say he ……. drink a liter of that stuff per day. Pff!

5 In the past she ……. paint beautifully, but now she …….(not).

6 Mike ……. stand on his hands.

can / could / be able to kunnen, konden en in staat om te doen

Exercise 1: Vul in can, could of to be able to:

1 Could you give me the bill, please?

2 Yes, we can!

3 I wish I could help you, but I am not able to/can’t at the moment.

4 They say he is able to drink a liter of that stuff per day. Pff!

5 In the past she could paint beautifully, but now she isn’t able to.

6 Mike can stand on his hands.

@meestergijs SirPalsrok

can / could / be able to kunnen / konden / in staat om te doen