cogen vlaanderen team, anno 2008 - cloud object storages3.amazonaws.com/zanran_storage/ · the...
TRANSCRIPT
28
9Verplicht haalbaarheidsonderzoek
1920
KalenderIEA-rapport: samenvatting
2327
WKK-crisis in NederlandWKK-platformen
31Verslag studiedag:WKK in gebouwen en Micro WKK
32Electrabel en WKK
3536
WKC:Resultaten van de inleveringsrondeMededeling VREG
11 15
µWKK de ketels van de toekomst?Ieder huis zijn krachtcentrale
Editoriaal
Lid worden van COGEN Vlaanderen? Pagina 41
Reciprocating engines continue to evolveDistrict Heating and Cooling
37Emissions Trading Rules
38Nieuwe leden
1
I N D E X
COGEN Vlaanderenteam, anno 2008Van links naar rechts:Erwin Cornelis Technisch Wetenschappelijk Coördinator
Aanspreekpunt voor al uw WKK gerelateerde vragen.
E-mail: erwin.cornelis@cogenvlaanderen
Tel: +32 16 58 15 13 - Gsm: +32 473 63 64 01
Annick DextersTechnisch Wetenschappelijk Coördinator
Aanspreekpunt voor al uw gebouwen en
micro WKK gerelateerde vragen.
E-mail: [email protected]
Gsm: +32 496 69 23 53
Ilse GeyskensTechnisch Wetenschappelijk Coördinator
Aanspreekpunt voor al uw bio-WKK gerelateerde vragen.
E-mail: [email protected]
Tel: +32 16 58 59 99 - Gsm: +32 497 44 43 77
Jean-Pierre LemmensAlgemeen Directeur
E-mail: [email protected]
Tel: +32 16 62 45 17
Jörg BaetenProjectcoördinator en Webmaster
Aanspreekpunt voor de nieuwsbrief, website,
projecten, leden, studiedagen... .
E-mail: [email protected]
Tel: +32 16 58 59 97 - Gsm: +32 497 50 19 25
Jaargang 8 Nummer 1 3
Wie schreef ook weer “Een nieuwe Lente, een nieuwgeluid”? Voor COGEN Vlaanderen is het in ieder gevaleen beetje wennen. Het afscheid van Michel Raskin,stichtende vader en vele jaren de drijvende kracht vanCOGEN Vlaanderen laat natuurlijk sporen na. Maar ookzonder Michel zullen wij verder de kar van deWarmteKrachtKoppeling trekken.
Zeker, er is de voorbije jaren hard gewerkt en de resultaten zijn
zichtbaar. WarmteKrachtKoppeling staat in Vlaanderen duidelijk op
de kaart. En laat het duidelijk zijn: het gaat hier om kwaliteitsvolle
WKK, om WKK die bijdraagt tot energiebesparing, en die van daar-
uit een bijdrage levert aan de duurzame ontwikkeling. Misschien
ervaren sommige deze bijdrage als bescheiden. Kan zijn. Maar laat
het duidelijk wezen: duurzame ontwikkeling wordt opgebouwd
met vele stenen en steentjes. Niet alleen is er, mede dank zij de ini-
tiatieven van COGEN Vlaanderen, een brede aanvaarding voor WKK
gekomen in Vlaanderen. Er is meer. De Vlaamse Overheid heeft een
systeem van subsidiëring op poten gezet (ook hier heeft COGEN
Vlaanderen een duidelijke rol gespeeld !), waarvan de vruchten
zichtbaar zijn. Wij verwijzen hierbij met graagte naar de resultaten
in de tuinbouwsector.
Het werk van COGEN Vlaanderen is echter niet ten einde, ver daar-
van. Laten wij even in het kort overlopen wat de onderwerpen zijn
die op tafel liggen. Er is de problematiek van de aansluiting op het
elektriciteits- en het gasnet. De snelle doorbraak van WKK betekent
voor de uitbaters van beide netten een niet te verwaarlozen uitda-
ging, niet alleen technisch, maar ook financieel. Nauw aansluitend
hierbij is er de problematiek van de gebouwen- en micro WKK. Hier
moeten, liefst op korte termijn, een aantal problemen opgelost
geraken. Er stelt zich de vraag naar de in te zetten technologieën
(gasmotoren, kleine gasturbines, Stirling motoren, op termijn mis-
schien brandstofcellen). Maar er zijn ook juridische aspecten die
dringend om een oplossing vragen (statuut van producenten in
micro-netten ...). Een ander domein dat volop in de belangstelling
staat is dat van de WKK met bio-brandstoffen. Dit is een uiterst
delicaat onderwerp, waarbij vele aspecten de duurzaamheidstoets
moeten doorstaan.
De ploeg van COGEN Vlaanderen staat klaar om, samen met de
leden, de uitdagingen aan te gaan. Dit “samen met de leden” is
hierbij echt essentiëel. Het is binnen de platformen dat de verschil-
lende belanghebbenden hun meningen aan elkaar moeten toetsen,
het is binnen de platformen dat gezocht wordt naar de consensus,
die zo noodzakelijk is om onze Overheid goed te kunnen adviseren.
Het verleden heeft getoond dat het kan.
Wij rekenen op U !De ploeg van COGEN Vlaanderen.
BESTE LEDEN,
V O O R W O O R D
COGEN Vlaanderen team, anno 2008
Jaargang 8 Nummer 1 4
Reciprocating engines form the heart of a major propor-tion of CHP systems around the world. Here, James Huntreports on the latest developments in gas, diesel anddual-fuel reciprocating engine technologies.
Modern large reciprocating engines for power generation applica-
tions typically have gross electrical efficiencies of up to 47% for
engine sizes bigger than about 3 MWe. They are, therefore, very
efficient, and such engines are available in diesel, gas and dual-
(or multi-) fuel variants in outputs up to around 6 MW – more for
large two-strokes, and 60 MW or more for multi-engines. For
cogeneration applications, diesel and gas engines predominate,
though dual-fuel engines are occasionally used because of their
inherent fuel flexibility. But which type to use and why? Is
reciprocating engine development keeping pace with legislative
requirements and the need to cut down the use of increasingly
expensive fossil fuels?
Reciprocating engines are not generally designed specifically for
use in cogeneration. Cogeneration requires lots of heat in the
exhaust, so a chosen engine (gas, diesel or dual-fuel), will simply
be optimized for the application. This is comparatively easy to
achieve by programming different electronic control parameters
or through fuel/air system changes, so that a little thermal
efficiency is sacrificed to obtain more exhaust heat. The engines
themselves remain virtually identical to their simple-cycle
brethren.
The diesel engine
The diesel engine is the most fuel-efficient reciprocating engine
available. A good example is Tognum GmbH’s MTU 20 V 4000
engine. This uses only 192 gm/kWh of fuel, representing 44% ther-
mal efficiency, excluding large cogeneration benefits. Indeed,
efficiencies, in some cases, now approach 50%. High fuel efficien-
cy is crucial because, at current diesel fuel prices, fuel costs can
make up well over 80% of a plant’s life cycle costs, and every 1%
reduced fuel consumption results in (typically) 0.8% lower life
cycle cost. Diesel combined-cycle plant has, for example, been
successfully used as an efficient solution for electricity production
around the world.
Other benefits include operational flexibility, easy maintenance,
extreme reliability, very long life, extended intervals between servi-
cing – and life cycle costs are still being reduced. Of increasing
importance is the fact that diesels are reasonably fuel tolerant. The
type is, therefore, ideal for a wide range of stationary power appli-
cations, particularly where there is no gas supply infrastructure.
Recent technical advances that have improved diesel engine fuel-
efficiency and emissions include common-rail fuel injection
equipment (FIE), electronically controlled jerk pumps and unit
injectors, highly desirable variable injection timings, and re-
designed combustion systems. Other advances have been made in
turbochargers. Types include two-stage, high-pressure, sequential
and variable turbocharging. Improvements have also been made in
engine control, electronic management and diagnostic systems.
The latest diesel engines boast very low exhaust emissions compa-
red with earlier engines. For example, Wärtsilä’s brand new and
very powerful (23,000 kW) 20V46F engine is especially environ-
mentally friendly, having NOx emissions down to 710 ppm NOx at
15% oxygen. This 18-cylinder engine also complies with ever more
Wärtsilä’s new 20V46F electrical power engine being built on the company’s new modular production line
Reciprocating engines continue to evolve
Jaargang 8 Nummer 1 5
stringent World Bank environmental requirements. In another, rat-
her different example, MAN B&W Diesel’s 12K80MC-S slow-speed
two-stroke engine develops 43.9 MW at 109.1 r/min. Equipped
with Selective Catalytic Reduction System (SCR), Electrostatic
Precipitator (ESP) and Flue Gas Desulphurization (FGD) equipment,
such very large engines are among the most fuel efficient and
cleanest available, but require very large power plant buildings.
SCR, for exhaust after-treatment, can reduce NOx emissions by up
to 80% (to <2 g/kWh), but excellent electronic engine manage-
ment is necessary to make it work efficiently. Catalytic after-treat-
ment equipment adds cost, however, so diesel power has been at
a comparative disadvantage compared with lean burn gas engines,
with their much cleaner exhaust, at least in many European coun-
tries, and it has become difficult to meet increasingly stringent
emissions legislation. It is true that smoke has been almost
eliminated and exhaust emissions greatly reduced, but NOx, diesel
particulate matter (DPM) and CO2 greenhouse gas emissions are
problems for diesel engine operators.
However, big strides are still being made in engine emissions,
and longer-term solutions include successful electronic valve
actuation (EVA), allowing cam timing independence, and alternati-
ve fuels for ultra-lean burn combustion. Hot components made
from modern ceramics have potentially very large benefits (higher
operating temperatures improve fuel efficiency), but ceramics
often fail unpredictably and catastrophically – more development
work is needed.
Diesel engine research
Research is continuing. For example, a multinational team of over
40 European companies and research institutions, led by Wärtsilä
and MAN Diesel, has recently successfully completed the major
HERCULES co-operative research project (www.ip-hercules.com)
into the technologies necessary to achieve higher-efficiency
engines with ultra-low emissions. Though this work was carried
out for the marine power sector, many of the benefits will be
applicable to stationary power. HERCULES work should allow
drastically reduced lower gaseous and particulate emissions, yet
with better fuel efficiency and reliability. The project covered the
following interrelated work:
• Extreme design parameters – extreme pressure conditions
were studied using advanced high BMEP (brake mean effecti-
ve pressure) research engines that coped with severe mecha-
nical and thermal loads. Examples included advanced working
cycles (eg the Miller cycle), and examining fuel spray and
combustion processes using lasers.
• Advanced combustion concepts – 3D computer fluid dynamic
(CFD) simulation tools optimized combustion systems.
Fundamental investigative work on FIE at high pressures was
carried out.
• Better turbocharging systems – the potential benefits of
variable-geometry turbocharger systems, as well as power
take-in/take-out and multi-stage turbochargers, were investi-
gated. New variable turbocharging concepts were developed
for four-stroke and two-stroke engines.
• Turbocompounding – this looked at the potential benefits of
combined cycle systems. Various alternatives were simulated
in computer models. The potential for improved combined
efficiency is 3%–5%.
• Emissions reduction (internal – water) – methods of using
water inside engine cylinders to reduce NOx emissions were
developed.
• Emissions reduction (internal – exhaust gas) – particulate
matter emissions from two- and four-stroke diesel engines
were characterized; the data obtained will allow more
systematic investigation.
• Emissions (after-treatment) – the after-treatment of engine
exhaust gases was studied, in part using non-thermal plasma
(NTP) techniques to demonstrate NOx reduction in two-stroke
engine simulations.
• Reduced friction – reducing internal engine friction losses
through better lubrication and tribology will improve engine
efficiency.
• Adaptive and intelligent engine – this involved self-learning
R E C I P R O C A T I N G E N G I N E S C O N T I N U E T O E V O L V E
A typical MAN Diesel product. The company has recently been involved in the major HERCULES co-operative research project
Jaargang 8 Nummer 1 6
systems based on monitoring with reliable measuring
equipment, together with engine mode changes based on
manual or self-detected requirements.
Engines for fuel flexibility
Fuel flexible engines able to burn sustainable fuels successfully will
become increasingly important. Such machines can accommodate
low cost fuels, or convert from one fuel to another – often while
running. Dual-fuel (DF) engines allow operators to switch to which-
ever is the cheapest or more convenient fuel – gas or diesel fuels
– so operational flexibility is high. This transfer from gas to diesel
mode can, with some engines, take place at any load, automatical-
ly and almost instantly. Like gas engines, such DF engines operate
‘lean-burn’ so that there is more air than needed for complete
combustion. This increases efficiency and reduces NOx emissions.
Alternatively, some DF engines can burn a combination of natural
gas and diesel fuel simultaneously, using a very small amount of
diesel fuel as the ignition source (common rail ‘micropilot’). This
provides combined diesel and gas engine benefits. Using multi-
point, port-injected NG delivery valves, together with an electronic
diesel injection system, diesel power and efficiencies can be achie-
ved with significantly reduced base diesel emission levels for NOx
and particulates. Unlike gas engines, no ignition equipment is nee-
ded, increasing reliability and availability, and possibly cutting
costs.
Caterpillar’s DF engines are typical. These burn natural gas and die-
sel fuel together, the latter being the combustion pilot. Two inde-
pendently controlled fuel systems communicate via a software
interface based on the diesel fuel injection signal from an engine
management system (ADEM). The engine control unit (ECU) takes
ADEM’s desired diesel fuel injection signal and ‘asks’ for a specific
quantity of diesel injection to be delivered at a precise time. The
system simultaneously sends a pulse width modulated (PWM) sig-
nal to the NG gas injectors operating at rail pressure, metering gas
delivery quantities. This signal varies according to manifold and
charge air temperatures and pressures, while fuel mapping dupli-
cates base diesel performance. Start-up takes place on 100% die-
sel fuel – after warm-up, diesel substitution occurs. The cycle is
effectively diesel, so the total fuel energy combustion event
remains essentially unchanged.
Fairbanks Morse opposed piston (O-P) two-stroke DF engines use
a broadly similar principle, and equipped with the company’s
Enviro-Design technology, there is only a nominal 1% pilot fuel
requirement. This equates to lower fuel costs and inherently low
NOx emissions – to levels, it is claimed, previously achievable only
with lean-burn spark ignited gas engines.
Wärtsilä’s tri-fuel 32DF and 50DF engines are claimed to offer ‘the
ultimate in fuel flexibility’, being able to run on natural gas, light
fuel oil (LFO) or heavy fuel oil (HFO). Furthermore, they can switch
smoothly from gas, via LFO to HFO and back during operation. In
gas operation, a common-rail micropilot injection system allows
stringent emission regulations to be met, impossible if a normal
injection system were used. A second, conventional, injection sys-
R E C I P R O C A T I N G E N G I N E S C O N T I N U E T O E V O L V E
Adjustments to Wärtsilä’s new 20V46F engine
Testing Wärtsilä’s new 20V46F engine. This 18-cylinder engine complies with difficult World Bank environmental requirements
Jaargang 8 Nummer 1 7
tem is used when the engine is run on LFO or HFO. Fuel flexibility
and high efficiency are the main advantages. The thermal efficien-
cy is 47%.
DF engines can, therefore, minimize worries about volatile fuel
prices and supply problems, as they can switch to another fuel
depending on availability, pricing or environmental legislation. The
cost of large diesel storage tanks can also be reduced. Some DF
baseload power plants can run on heavy or light fuel oils, as well
as crude oil, gas or emulsified fuels, as required. Some manufactu-
rers offer a multifuel capability – natural, digester and biogases,
plus light, heavy and crude fuel oils, and emulsified fuels.
A number of engine manufacturers now produce fuel flexible
engines. Among them are Fairbanks Morse, Caterpillar, MAN B&W,
Kybota and Wärtsilä.
Gas engines
While oil and gas are still the main sources of energy, gas is the
most CO2 friendly fossil fuel. The lean-burn gas reciprocating
engine, available with similar power outputs to diesel engines, is
ideal for making best use of natural gas. Such engines have been
increasingly seen in Europe as being ideal for distributed power
generation, which requires clean, reliable power for long,
sometimes intermittent periods of operation, at lowest cost.
Other applications include standby power for critical loads and
cogeneration systems.
The main drivers of gas engine development have been the
demand for ever lower exhaust emissions, coupled with improving
fuel efficiencies and reliability, while reducing maintenance costs.
For an equivalent amount of heat, burning natural gas produces
about 30% less CO2 than burning liquid fossil fuels, so gas engine
emissions are lower than those of diesel engines. The lean (weak)
mixture of gaseous fuel and air means that a typical 5MW gas
engine will have NOx emissions of around 1 g/kWh (or better) –
half that of diesel engines using Selective Catalytic Reduction
(SCR). Adding a catalytic converter enables gas engines to operate
even in cities. However, formaldehyde emission is now a concern;
Danish authorities have been monitoring a gas engine powered
CHP plant to establish future limits.
R E C I P R O C A T I N G E N G I N E S C O N T I N U E T O E V O L V E
Showing the general arrangement of Wärtsilä’s new and very powerful 20V46F electrical power engine
MAN B&W Diesel’s 12K80MC-S slow-speed two-stroke engine develops 43.9 MW at 109.1 r/min. Such very large engines can be among the most fuel efficient and cleanest available
The very largeSelective CatalyticReduction System(SCR) for use withMAN B&W Diesel’s12K80MC-S slow-speed two-stroke engine
Jaargang 8 Nummer 1 8
Gas turbines have been the obvious choice for cogeneration appli-
cations, but gas reciprocating engines provide better flexibility for
frequent starting, stopping and load changes. In these modes, gas
engine electrical efficiencies are clearly higher, and emissions are
generally lower in relation to produced power. Fuel costs may be
up to 30% lower than turbines, though actual economy depends
on application, heat recovery, and fuel price. However, because
modern gas engines are very fuel efficient, waste heat temperatu-
res are somewhat low for a steam bottoming cycle in combined
cycle operation. Even so, high plant efficiencies can be obtained.
Although the gas engine may now be reaching the limits in terms
of thermal efficiency improvements – with 50% the probable limit
– development work is still being carried out. Manufacturers are
developing advanced machines with the aim of achieving such
thermal efficiencies with a 95% reduction in NOx emissions – all
with major maintenance cost reductions. This can only be
achieved using advanced fuel-handling systems, more developed
ignition and combustion systems, and advanced high temperature
materials.
Individual ignition adjustments (by cylinder, by speed/load/
emissions/energy requirement), and individual timings/cylinder are
also significant areas of development. For example, adaptive load
balancing enables wider operating fields for the engine, since the
cylinders’ operating points can be adjusted automatically much
closer to each other than with more conventional control systems.
Automated load sharing between cylinders allows higher loads,
compression ratios and efficiencies.
Further advances are likely to come about through reducing
friction (special piston ring pack designs and better tribology /
hydrodynamic design), and improving the Miller Cycle with early
intake valve openings to increase effective compression ratio and,
therefore, cycle efficiency.
In another development, MAN Diesel’s new 5–8 MW 32/40PGI
power generation gas engine has ‘a completely new’, high-energy
ignition system (PGI) that operates without spark plugs. It is
claimed to combine the advantages of a diesel engine, such as
high power density and high efficiency, with the low emissions of
a gas engine. The first engine has been operating very efficiently in
the company’s Augsburg base CHP plant since 2005. In the PGI
process, a small quantity of ignition gas is injected into a pre-
chamber, to be ignited on a hot surface. This initiates lean air-gas
mixture ignition in the combustion chamber. The mixture contains
a lot more air than normally needed, so, combined with the effec-
tive ignition, efficiencies approach those of state-of-the-art diesel
engines, it is claimed. No elaborate after-treatment to reduce NOx
is needed, and the 32/40PGI engine achieves efficiencies above
46%, with NOx emissions of less than 250 mg/Nm3 at 5% O2.
Rolls-Royce’s recently introduced K-gas G4.2 gas engine (12, 16
or 18 cylinders, 2425–3640 kWe = 200 kW of electrical power /
cylinder) is claimed to have highest electrical efficiency in its range
and is ideal for cogeneration applications. It offers a 5.5% fuel
saving, equivalent to £85,000 / year for an 18-cylinder engine ope-
rating for 7000 hours / year compared with the previous G4 model.
Improvements derive from a bore-cooled cylinder liner with higher
compression ratio. A lower carbon-cutting ring gives reduced
‘dead space’ for the air/gas mixture around the piston’s top land,
improving thermal efficiency and reducing unburned hydrocarbon
(UHC) emission.
Another good example is Tognum’s MTU long-stroke 12 V 4000
L61 low emissions high-power-density gas engine. The exhaust
heat is easily recovered for trigeneration applications, with high
overall efficiencies to 84% or more.
Conclusions – and biofuels
All forms of reciprocating engine for power generation (and other)
applications, are still being developed. Although the maximum
achievable fuel efficiencies are now probably being approached,
there is still room for significant improvement in all performance
variables, but exhaust emissions will become the main driver.
R E C I P R O C A T I N G E N G I N E S C O N T I N U E T O E V O L V E
A Rolls-Royce Bergen gas engine. The company’s K-gas G4.2 gasengine is claimed to have highest electrical efficiency in its range
Jaargang 8 Nummer 1 9
Electricity is getting more expensive, partly because of the ever-
greater need to reduce power plant stack emissions, though high-
quality low sulphur fossil fuels avoid catalyst poisoning and ‘bad
eggs’ hydrogen sulphide (H2S) and sulphur dioxide (SO2) genera-
tion. While residual fuels commonly used in diesel engine power
plants are competitively priced compared with distillate fuels and
natural gas, unfortunately there is also an increasing fuel availabi-
lity problem. This is partly because of the growing global demand,
but also because worldwide peak oil production is already with us
or soon will be – so energy consumption is rising at the same
time as the sources are diminishing. ‘Easy oil’ is over. Moreover,
man-made climate change is now a recognized fact, and CO2
emissions are still rising because of fossil fuel dominance.
Therefore, development of alternative and renewable fuels will be
essential. Biomass has great potential – bio-oils and bio diesel can
be produced, as can ethanol, methanol, DME (dimethyl ether), bio-
methane and hydrogen. All of these are suitable, but palm oil and
Jatropha seed are ideal sources for diesel engines and from them
can be produced crude vegetable oil. However, certain biofuels
grown as crops may not actually save much CO2 emission (and
may even increase it), and land taken away from much-needed
crops for food growth will become a significant difficulty. Recycled
animal and frying fats, and recycled vegetable oils are better in this
respect, but there will never be enough of it. Engines burning a
range of biofuels effectively will, therefore, be at an advantage.
James Hunt is a UK-based writer on energy and electrotechnical issues.
e-mail: [email protected]
Bron: Cogeneration & on Site Power Production, january - february 2008
www.cospp.com
The EVE research diesel engineThe Internal Combustion Engine Laboratory of the
Helsinki University of Technology has built the EVE medi-
um-speed large bore (200 mm) single-cylinder research
engine. The EU and Wärtsilä are among the partners.
For research flexibility, this highly loaded engine features
an electro-hydraulic valve actuating system – all four val-
ves (two inlet; two exhaust) can be opened and closed
independently of each other and of crank angle (as far as
avoidance of mechanical disaster allows). The complex
interrelated timings possible allow cycles to be achieved
that were difficult or impossible previously. Valve control
is overseen using a high-speed control system developed
at Institute of Hydraulics and Automation of Tampere
University of Technology. The cylinder head is a modified
Wärtsilä W20 unit, and the piston is a standard W20 unit.
Using EVE, research has been carried out into the follo-
wing areas:
• Optical measurements of fuel spray and combustion
• Working cycles and fuel efficiency
• High power density
• Fuel injection
• Charging techniques
• Exhaust gas emissions
• Tribology
The target maximum cylinder pressure is 400 bar (50 bar
indicated mean effective pressure) – yet to be achieved
because combustion chamber modifications will be nee-
ded. Even so, it has been successfully shown that the 200
mm bore medium-speed diesel engine can be run reliably
with an electro-hydraulic valve mechanism. This is poten-
tially very important for future diesel engine develop-
ment, and indeed, the development of reciprocating
engines using other fuels.
R E C I P R O C A T I N G E N G I N E S C O N T I N U E T O E V O L V E
Jaargang 8 Nummer 1 10
As part of its Energy and Climate package the European
Commission has proposed a Directive to achieve its goal of incre-
asing the share of renewable energy to 20% by 2020. This aims to
establish national renewable energy targets that result in an over-
all binding target of a 20% share of renewable energy sources in
energy consumption in 2020 and a binding 10% minimum target
for biofuels in transport to be achieved by each Member State.
The Directive innovates by addressing three sectors: electricity,
heating and cooling, and transport. It is up to the Member States
to decide on the mix of contributions from these sectors to reach
their national targets, choosing the means that best suits their
national circumstances. They will also be given the option of
achieving their targets by supporting the development of renewa-
ble energy in other Member States and third countries.
The minimum 10% share of biofuels in transport is applicable in all
Member States. Biofuels tackle the oil dependence of the transport
sector, which is one of the most serious issues affecting security of
energy supply that the EU faces.
Finally, the Directive also aims to remove unnecessary barriers to
the growth of renewable energy – for example by simplifying the
administrative procedures for new renewable energy develop-
ments – and encourages the development of better types of rene-
wable energy (by setting sustainability standards for biofuels etc).
Target Calculation
If the overall 20% target for renewables is to be reached in an
effective manner, the individual targets for each Member State
have to be determined as fairly as possible. The Commission has
therefore put forward a five-step approach:
• The share of renewable energy in 2005 (the base year for all
calculations in the package) is modulated to reflect national
starting points and efforts already made for Member States
that achieved an increase of above 2% between 2001 and
2005.
• 5.5% is added to the modulated 2005 share of renewable
energy for every Member State.
• This remaining effort (0.16 toe for each person in the EU) is
weighted by a GDP/capita index to reflect different levels of
wealth across Member States, then multiplied by each Member
State's population.
• These two elements are added together to derive the full rene-
wable energy share of total final energy consumption in 2020.
• Lastly, an overall cap on the target share for renewable ener-
gy in 2020 is applied for individual Member States.
At the same time, the creation of a tradable guarantee of origin
regime intends to allows Member States to reach their targets in
the most cost-effective manner possible: instead of developing
local renewable energy sources, Member States will be able to buy
guarantees of origin (certificates proving the renewable origin of
energy) from other Member States where the development of
renewable energy is cheaper to produce.
More District Heating and Cooling
With this Directive the European Commission also addresses
concerns voiced by Euroheat & Power, Brussels/Belgium, by recog-
nising the possibilities with district heating and cooling to foster
the use of renewable energies in particular in cities. Article 12
specifies that »Member States shall require local and regional
administrative bodies to consider the installation of equipment
and systems for the use of heating, cooling and electricity from
renewable sources and for district heating and cooling when plan-
ning, designing, building and refurbishing industrial or residential
areas.« Member States are also required to »develop guidance for
planners and architects so that they are able properly to consider
the use of energy from renewable sources and of district heating
and cooling when planning, designing, building and renovating
industrial or residential areas.« Also, when reporting on implemen-
tation to the Commission they shall »outline whether they intend
to indicate geographical locations suitable for exploitation of
energy from renewable sources in land-use planning and for the
establishment of district heating and cooling«.
Euroheat & Power Comments
In an initial reaction Euroheat & Power has welcomed the Directive
as an important move towards reaching the 2020 targets set by
the European Council in March 2007. After thorough consideration
in its working group »energy policy«, the association considers
crucial to ensure a more transparent market for guarantees of ori-
gin and effective support schemes benefit renewable installations
independently from their size. The differentiation between old and
Renewable Framework Directive promotesDistrict Heating and CoolingEnergy and Climate Package
new installations, as well as the 5 MW(th) capacity threshold in
the current proposal might leave many heat producers »under the
radar«, thus limiting the scope for progress. In buildings regula-
tions care must be taken to secure the use of renewable resources
and energy efficiency complement each other maximizing the
benefits. The group has established a list of proposed text changes
which can be obtained from the Euroheat & Power secretariat.
Next Steps
The proposed package of measures will now be debated in the
European Parliament and the Council. Claude Turmes (Luxem-
bourg, Greens) has been appointed as parliamentary rapporteur.
His work will be shadowed by Britta Thomsen (Denmark, Socialist
Party) and Werner Langen (Germany, European People’s Party). A
first exchange of views in the competent committee is foreseen
beginning of April 2008.
http://ec.europa.eu/energy/index_en.htmlwww.euroheat.org
Bron Euro Heat & Power, 1/2008Interested in learning more about EuroHeat & Power?
Please contact MartinHeinrichs ([email protected])
Jaargang 8 Nummer 1 11
VERPLICHT HAALBAARHEIDSONDERZOEK voor hernieuwbare energietoepassingen en warmtekrachtkoppeling voor gebouwen groter dan 1000 m2
Op 23 november 2007 gaf de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan het ‘besluit voor deinvoering van de haalbaarheidsstudie voor alternatieveenergiesystemen’. Zoals wordt opgelegd door deEuropese Richtlijn betreffende energieprestaties vangebouwen, voorziet het besluit in een verplichte haalbaarheidsstudie voor nieuwe gebouwen groter dan1000 m2.
In het ‘ministerieel besluit van 11 januari 2008’ werd vastgelegd
welke technieken in de haalbaarheidsstudie te onderzoeken zijn,
afhankelijk van de functie en de grootte van het gebouw. De te
onderzoeken technieken werden zodanig geselecteerd dat de kans
heel groot is dat de toepassing effectief haalbaar is. Het minis-
terieel besluit legt ook het webformulier vast waarmee de resul-
taten van de haalbaarheidsstudie moeten gerapporteerd worden.
De bedoeling is vooral de bouwheren te informeren over de
mogelijke technieken, de subsidies en de haalbaarheid van de
verschillende alternatieve energiesystemen. Het is in het belang
van de bouwheer om de studie al tijdens de ontwerpfase te laten
uitvoeren, zodat alle resultaten nog in het definitieve ontwerp
integreerbaar zijn.
Voor welke gebouwen moet een verplicht haalbaarheidsonderzoek gebeuren?
Voor gebouwen die aan volgende kenmerken voldoen:
• Nieuw op te richten (deel van een) gebouw > 1000 m2 (indien het
project binnen één bouwvergunningsaanvraag meerdere
gebouwen omvat, moeten de bruikbare vloeroppervlakken
samengeteld worden). Als referentie voor de vloeroppervlakte
van een gebouw kan men uitgaan van de totale oppervlakte van
een gebouw die gerapporteerd wordt aan het Nationaal Instituut
voor de Statistiek (A7 in het NIS-formulier). Hier wordt als
definitie genomen "de som van de oppervlaktes van de verschil-
lende niveaus, berekend tussen de buitenmuren, de oppervlakte
ingenomen door de muren zelf inbegrepen".
• Stedenbouwkundige vergunning aangevraagd na 31 januari
2008.
• Het gebouw of de betreffende delen worden verwarmd om ten
behoeve van mensen een specifieke binnentemperatuur te
bekomen (dus bvb. geen parkings).
• Onder nieuw op te richten (deel van een) gebouw wordt
begrepen:
- nieuwbouw;
- herbouw na volledige afbraak van een gebouw;
- afbraak gevolgd door herbouw van een deel van een gebouw;
- nieuw gebouwd toegevoegd deel van een gebouw dat uit-
gebreid wordt;
- ontmanteling: de dragende structuur van het (betreffende
deel van een) gebouw blijft behouden maar de installaties
voor het bekomen van een specifiek binnenklimaat en
minstens 75% van de gevels worden vervangen.
Jaargang 8 Nummer 1 12
Hoe kan ik voldoen aan de verplichting om een haalbaarheidsstudie uit te voeren?
De haalbaarheidsstudie moet via een samenvattend webformulier
ingediend worden bij het Vlaamse Energieagentschap binnen de
maand na het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning. De
haalbaarheidsstudie dient ondertekend te worden door de uitvoerder
van de haalbaarheidsstudie en door de bouwheer, en dient door de
bouwheer 3 jaar bijgehouden te worden.
Het webformulier kan pas geldig ingediend worden indien alle
vereiste velden ingevuld zijn. De velden worden automatisch gecon-
troleerd of de ingevulde waarden zich binnen een normaal bereik
bevinden. Bij afwijkende waarden krijgt u een foutenboodschap te
zien. U kan wel een voorlopige versie van het webformulier opslaan.
In dat geval krijgt u per e-mail een toegangscode voor dat dossier
toegestuurd, zodat u het later verder kan afwerken. U kan het
voorlopige of ingediende webformulier ook afdrukken.
Welke technieken moeten onderzocht worden?
De te onderzoeken technieken worden in functie van de
gebouwbestemming en de bruikbare vloeroppervlakte aangegeven in
de tabel in Bijlage I van het Ministerieel besluit. Voor de volledige
oppervlakte van het project (ook als het uit verschillende gebouwen
bestaat) wordt uitgegaan van die bestemming die het grootste deel
van de volledige oppervlakte inneemt. Voor de gebouwbestemming
worden dezelfde bestemmingstypes gebruikt als voor de
energieprestatieregelgeving:
• Woongebouw: gebouw bestemd voor individuele of collectieve
huisvesting;
• Kantoorgebouw: gebouw bestemd voor een dienstverlenings-
functie waarin voornamelijk administratief werk wordt verricht
en waaronder ook de gebouwen vallen die bestemd zijn voor de
uitoefening van een vrij beroep zoals gedefinieerd in de wet van
2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende
reclame, de onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten
overeenkomsten inzake de vrije beroepen;
• Schoolgebouw: gebouw bestemd voor een onderwijsfunctie;
• Industrieel gebouw: gebouw bestemd voor productie, de
bewerking, de opslag of manipulatie van goederen;
• Gezondheidszorg: onder deze categorie vallen zowel gezond-
heidsvoorzieningen als welzijnsvoorzieningen;
• Bijeenkomstgebouw: dagopvang voor kinderen, voor bejaarden,
voor gehandicapten, congrescentrum, polyvalent wijklokaal,
bioscoop, theater, museum, kunstgalerij, dancing, binnen-
speeltuin,...
Stads/blokverwarming of -koeling moet enkel onderzocht worden
voor gebouwen op te richten binnen de zones die hier worden
aangegeven.
Wie kan de haalbaarheidsstudie uitvoeren?
Om een behoorlijke haalbaarheidsstudie te kunnen uitvoeren, is een
grondige kennis van de alternatieve energietechnieken vereist. Er zijn
strikt genomen geen wettelijke regels opgenomen over wie de haal-
baarheidsstudie mag uitvoeren. Het is in het belang van de bouwheer
om hierbij de beste prijs/kwaliteitsverhouding na te streven. Gezien
de verschillende technieken die in de haalbaarheidsstudies aan bod
dienen te komen, is een brede kennis nodig die moeilijk in een korte
opleiding kan opgebouwd worden. Vermoedelijk zullen dus vooral
ingenieursbureaus en studiebureaus die zich toeleggen op duurzaam
bouwen zich aangesproken voelen om deze taak op zich te nemen.
Studiebureaus die zich hierop richten, vindt u terug op de bedrijven-databank milieuvriendelijke energieproductie.
Organisaties die in de bedrijvendatabank willen opgenomen worden,
kunnen dit aanvragen op:
http://www.energiesparen.be/duurzame_energie/zoeker/aan-passingen.php
Bron: Vlaams EnergieagentschapAlle links en documenten zijn te downloaden op:
http://www.energiesparen.be/duurzame_energie/haalbaarheidsstudie.php
Jaargang 8 Nummer 1 13131313
M I C R O W K K
1. Inleiding
Warmtekrachtkoppeling (WKK) is momenteel een “hot topic”
omwille van de stijgende energieprijzen en de zeer ambitieuze
doelstellingen van Europa om tegen 2020 de uitstoot van broei-
kasgassen met 20% te verminderen, 20% van de totale energie-
productie uit hernieuwbare bronnen te putten en 20% meer ener-
gie-efficiëntie te bekomen. Voor de bouwsector in België betekent
dit dat de CO2-productie met 15% moet dalen vergeleken met
2005. Energiezuinig wonen wordt een must.
WKK is de gelijktijdige productie van elektriciteit en warmte in één
en dezelfde installatie. Deze technologie wordt al langer gezien als
een van de belangrijkste mogelijkheden om de CO2–uitstoot te ver-
minderen. Door het nuttig gebruik van de warmte kan een WKK-
installatie een globaal rendement van 85% of meer bereiken en
een primaire energiebesparing realiseren van 10 tot 30% vergele-
ken met de gescheiden opwekking van elektriciteit en warmte in
conventionele bulkcentrales en ketels.
Tot hiertoe werden WKK’s voornamelijk in de industrie geplaatst
maar langzaamaan dringen ze ook door in de gebouwde omgeving
zelfs tot op het niveau van de individuele woning. Micro WKK’s
(µWKK) zijn volgens de Europese Directive 2004/8/EG en de VREG
installaties met een elektrisch vermogen kleiner dan 50 kWe.
Huishoudelijke installaties situeren zich in de vermogenrange van
1 tot 5 kWe afhankelijk van de grootte van de woning, het isolatie-
niveau en het gedrag van de inwoners.
2. Technologieën
Er bestaat een waaier van technologieën gebruikt voor µWKK
(www.microchap.info).
De belangrijkste zijn de technologieën op basis van inwendige
verbrandingsmotoren, uitwendige verbrandingsmachines, brand-
stofcellen en microturbines. De meest actuele lichten we
hieronder toe.
Inwendige verbrandingsmotoren
Verbrandingsmotoren injecteren brandstof en lucht in de cilinders
waar de verbranding plaats vindt. De daaruit volgende tempera-
tuur en drukveranderingen van het brandstof/lucht mengsel
zorgen ervoor dat de zuigers heen en weer bewogen worden en de
as van de motor en de gekoppelde generator draaien. De warmte
van de gas- of dieselmotor wordt via warmtewisselaars gehaald
uit de rookgassen, de motorblokkoeling, de oliekoeling en even-
tueel de turbokoeling. Lang werd gedacht dat deze technologie
niet competitief zou kunnen worden omwille van de hoge onder-
houdskosten, de emissies van verontreinigingen door onvolledige
verbranding, eigen aan een stootsgewijs verbrandingsproces,
en hun lawaai. Deze problemen werden praktisch volledig opgelost
in de nieuwe installaties die momenteel op de markt worden
aangeboden. Zo heeft de µWKK van EC-Power (17kWe/ 28 kWth)
voor een motor-WKK een uitzonderlijk hoog onderhoudsinterval
van 6000 uren.
µWKK de ketels van de toekomst?
Fig 1. µWKK 5,5 kWe /12 kWthvan SenerTec
2. Uitwendige verbrandingsmachines
Bij externe verbrandingsmachines leveren de verbrandingsgassen
geen arbeid. Het verbrandingsproces dat de warmte levert aan het
toestel is volledig gescheiden van het medium dat arbeid levert.
Het verbrandingsproces is continu, er zijn geen ontploffingen zoals
bij diesel- en gasmotoren wat de machines aanzienlijk stiller
maakt. Door het continu verbrandingsproces is het ook beter
regelbaar en levert het minder schadelijke emissies. Bij uitwendige
verbranding worden er geen hoge eisen gesteld aan de gebruikte
brandstof. Het onderhoud is bij deze technologie minimaal. De
twee meest gebruikte externe verbrandingsmachines zijn de
Stirling en de Rankine machines.
• Stirling machineDe Stirling motor (zie Fig 2) bestaat uit een koud deel en een
warm deel. Een warmtebron (bv. vlam van gasbrander, of hete
gassen van een verwarmingsketel) verwarmt voortdurend het
warme deel van de motor terwijl het koude deel continu gekoeld
wordt door bv. de warmwaterkringen van het gebouw. Beide
delen, warm en koud, staan voortdurend met elkaar in verbinding
en hebben dus dezelfde druk. Het arbeidsmedium, opgesloten
in de motor circuleert voortdurend van het warme naar het
koude deel en omgekeerd en beweegt hierdoor de zuiger b heen
en weer.
• Rankine machineBij een Rankine machine wordt het arbeidsmedium verdampt.
Bij de “Lion” (zie Fig 4) verwarmt een gasbrander (5) het water in
een buizenverdamper (4) tot stoom van 350 ºC en 25 tot 30 bar. De
stoom beweegt zich via de stoomleiding (2) afwisselend naar de
linkse (10) en rechtse arbeidscilinder (3), zet uit en beweegt hier-
door een spoel (9), die verbonden is aan de zuiger (7), in een sterk
magnetisch veld. De stroom die hierbij ontstaat, wordt via een wis-
selrichter (6) in het net gevoed. De koelkringloop voert de warmte
van de “Lineator” (1) via een platenwarmtewisselaar (8) af naar de
warmwaterkringen van het gebouw en/of het sanitair warm water.
Tot deze groep machines behoren ook diegene die niet water als
arbeidsmedium gebruiken maar wel een organische stof zoals
tolueen, hexaan, ammoniak, …. Deze stoffen verdampen bij lagere
temperatuur en kunnen dus met warmtebronnen op lagere tem-
peratuur zoals afvalwarmtestromen van een of ander proces in
werking gezet worden. Men spreekt hier van “ORC” of organic ran-
Fig 2: Stirlingmachine ingebouwd in verwarmingsketel
Jaargang 8 Nummer 1 14
Fig 3: De Wobble-Yoke van Wispergen
Fig 4: µWKK 2 kWe /16 kWth van Otag
M I C R O W K K
Jaargang 8 Nummer 1 15151515
kine cycle. Een degelijk machine voor huishoudelijke toepassingen
wordt door GTC Europe eind 2008 op de markt gebracht.
De verschillende technologieën evolueren voordurend. Er worden
grote inspanningen geleverd om het elektrisch rendement, de
emissies en de onderhoudsintervallen te verbeteren. Ook wordt er
ingespeeld op het gebruik van verschillende soorten biobrandstof-
fen zoals: biogas, biodiesel, palmpitolie, koolzaadolie (zie WKK’s
van CogenGreen) en vergaste houtresidu’s zoals gebruikt door de
µWKK’s gefabriceerd door de bedrijven Sunmachine en Xylowatt.
3. Een WKK wordt niet gedimensioneerd zoals een verwarmingsketel. Maatwerk is de boodschap.
In tegenstelling tot een verwarmingsketel wordt een WKK niet op
pieklast maar wel op basislast gedimensioneerd. Hiertoe heeft men
de jaarbelastingsduurcurve nodig. Het teveel of te weinig aan
elektriciteit moet via het elektriciteitsnet opgevangen worden. Om
te voldoen aan de thermische pieklast heeft men een bijkomende
condenserende ketel of een warmtebuffer nodig.
Overdimensionering is fataal voor de rentabiliteit van een WKK.
Om die reden zijn in het verleden al veel WKK’s ontmanteld.
Voor bv. centrale stookplaatsen zal een WKK dikwijls maar op 10
tot 25% van het vereiste piekvermogen gedimensioneerd worden.
Dit neemt niet weg dat hij 60 tot 80% van de totale gevraagde
thermische energie op jaarbasis kan leveren.
Deze principes gelden ook voor huishoudelijke µWKK’s. Omdat de
plaatsbesteding in huizen en appartementen niet zo groot is,
wordt de WKK en de ketel voor pieklast vaak in één geheel geïnte-
greerd. Het gebruik van een buffervat zorgt nochtans voor een
grotere reductie van de CO2-uitstoot. .
4. Condenserende ketels, µWKK’s en warmtepompen.
De verschillende µWKK technologieën hebben allen min of meer
dezelfde benuttigingsgraad van de brandstof maar een andere
warmtekrachtratio. µWKK’s met stirling machines halen elektrische
rendementen van 12 tot 17%, µWKK’s met verbrandingsmotoren
25 tot 35% en brandstofcellen rond de 40%. Naarmate het
elektrisch rendement groter is zal de warmteproductie van de
betreffende µWKK kleiner zijn en kan hij zelfs bij een kleine
warmtevraag nog een groot aantal uren blijven draaien.
De µWKK zal de concurrentie aan moeten gaan met de warmte-
pomp en condenserende ketels. Onderstaande tabel toont een ver-
gelijk. De combiketel met HR TOP label heeft een ruimteverwar-
mingsrendement van 98% en tapwaterrendement van 68%. Een
µWKK met 10% elektrisch rendement heeft een ruimteverwar-
mingsrendement van 109% en een tapwaterrendement van 77%.
Een warmtepomp met een COP (coefficient of performance) van
2,2 voor ruimteverwarming en een COP van 1,75 voor tapwater is
te vergelijken met de combiketel. Een warmtepomp met respectie-
velijke COPs van 2,8 en van 1,96 is te vergelijken met een µWKK
met een ηel= 10%.
Courante warmtepompen en marktrijpe Stirling WKK’s zitten
momenteel, wat performantie betreft, in het groene gebied.
Europa vraagt dringend de minimale rendementen van µWKK vast
te leggen. Het equivalent thermisch rendement van een µWKK in
Nederland zal minimaal 125% moeten bedragen. Het equivalent
thermisch rendement vindt men door de warmte die de µWKK
levert te delen door het brandstofverbruik van de µWKK waarvan
Fig 6: µWKK 1 kWe / 7 kWth (+ 5 kWth ) van Whispergen met 2 branders.
Vergelijk µWKK - combiketel met HR TOP-label (buffervat met η = 70%)
ηel 0% 10% 20% 30% 40%
ηth 97,5%* 87,5% 77,5% 67,5% 57,5%
ηth verwarming 98% 109% 129% 169% 288%
ηth tapwater 68% ** 77% 90% 118% 201%
Vergelijk µWKK met buffervat - Warmtepomp
COP verwarming 2,2 2,8 3,31 4,33 7,37
COP tapwater 1,75 1,96 2,32 *** 3,03 5,16
Tabel 1:
Bron: “Strijd om opvolging van de HR-ketel” door H. Van Wolferen (okt 2005)* jaargebruiksrendement op bovenwaarde en in combinatie met een
laagtemperatuurafgiftesysteem** bij HR-ww-label *** voor combiwarmtepompen met voldoend grote tapwatervraag
M I C R O W K K
Hulpbrander
Jaargang 8 Nummer 1 16
men eerst de brandstofhoeveelheid aftrekt, die nodig is om m.b.v.
het elektriciteitspark een equivalente hoeveelheid elektriciteit te
produceren. Naarmate de µWKK een groter elektrisch rendement
heeft kan hij zich alsmaar beter positioneren t.o.v. de warmte-
pomp. Warmtepompen en µWKK zullen onder de geschikte rand-
voorwaarden zeker een meer dan behoorlijke primaire energie-
besparing kunnen realiseren vergeleken met ketels. Bovenstaand
vergelijk refereert naar condenserende ketels. In België zijn echter
slechts 60% van de geïnstalleerde ketels condenserende ketels
en meestal condenseren ze niet eens omdat de regeling niet juist
is ingesteld.
Of de huidige µWKK zinvol is in sterk geïsoleerde huizen, waar de
warmtevraag beperkt wordt, is de vraag. Hier zijn centrale stook-
plaatsen met WKK’s of wijkverwarming een betere optie. µWKK’s
zijn in eerste instantie bedoeld voor de niet onaanzienlijke ver-
vangingsmarkt (minder geïsoleerd, grotere warmtevraag), warm-
tepompen voor nieuwbouw. Jaarlijks worden in Vlaanderen zo’n
150.000 ketels vervangen en een 17.500 nieuwe woningen ge-
bouwd waarvan 47% eengezinswoningen en 53% appartementen.
5. CO2-besparing
Uit het rapport “Micro-CHP accelerator” van Carbon Trust volgt
dat de grootte van de CO2-besparing stijgt naarmate een µWKK
een groter elektrisch rendement heeft (of een kleinere warmte-
krachtratio) en een groter aantal bedrijfuren kan voorwijzen. Deze
besparing is anderzijds ook sterk afhankelijk van de CO2-uitstoot
van het elektriciteitspark. Naarmate deze uitstoot vermindert,
wordt het moeilijker voor een µWKK om een redelijke CO2-bespa-
ring te realiseren. Slecht gedimensioneerde of geregelde µWKK’s
die niet voldoende draaiuren hebben of voortdurend aan en uit-
schakelen zullen slechts marginale hoeveelheden CO2 besparen en
in het slechtste geval de uitstoot zelfs verhogen. Huishoudelijke
µWKK’s moeten op een verstandige manier geïmplementeerd
worden. Er is dus behoefte aan duidelijke regels wanneer ze al dan
niet zinvol zijn. De EPB-regelgeving maar ook de overheidssteun
kunnen hierin een belangrijke rol spelen.
Het hoeft dus geen betoog dat de fabrikanten van de nieuwe
Stirling WKK’s er alles aan doen om de elektrische rendementen op
te drijven.
6. Besluit.
Er bestaat geen twijfel dat µWKK’s een beduidende rol zullen spe-
len in het terugdringen van de CO2-uitstoot en bij de toekomstige
elektriciteitsproductie. Alle grote ketelfabrikanten zoals REMEHA,
VAILLANT, BBT, BAXI… hebben reeds een µWKK in hun gamma of
kondigen de marktintroductie voor een van de volgende stook-
seizoenen aan.
Extra overheidssteun zal nodig zijn om een massale marktintro-
ductie te verwezenlijken gezien de nog zeer hoge prijs per kW
geïnstalleerd vermogen. Producenten maken zich echter sterk dat
eens een voldoende productievolume bereikt is, de meerprijs van
de µWKK t.o.v. een condenserende ketel in 5 jaar terug verdiend is
zonder enige overheidssteun.
ir. Annick DextersCogen Vlaanderen
Fig 7: Theoretische CO2-besparing in functie van dewarmtekrachtratio van µWKK en het rendement van de installatie berekend voor het Verenigd Koninkrijk
M I C R O W K K
Jaargang 8 Nummer 1 17171717
Ieder huis zijn KRACHTCENTRALE
Verwarmingsketels uitrusten met een generatortje waardoor ze in
één moeite ook elektriciteit opwekken, het lijkt het ei van
Columbus.
Al over twee jaar staan ze op Batibouw, belooft Vaillant, een van de
grote ketelproducenten die een derde van de markt in handen
heeft, en dan zullen ze snel de gewone condensatieketels
vervangen. Een modaal gezin kan met zijn ketel dan de helft van
zijn elektriciteitsverbruik zelf produceren. Dat verandert het hele
concept van elektriciteitsbevoorrading.
Intussen draaien de eerste toestellen op proef, zegt Paul De Groote,
technisch directeur van Vaillant. De meeste ketelproducenten
delen dezelfde Britse technologie: de energie van de gasketel drijft
een stirlingmotortje aan, een zuiger gaat vijftig keer per seconde
op en neer, de generator levert bruikbare stroom. De stekker kan
zo in het stopcontact.
Het gasverbruik ligt vier tot vijf procent hoger, maar de ketel levert
(afhankelijk van het vermogen) zowat 1 kilowatt elektriciteit per
uur. De ketel-met-generator haalt dus meer energie uit het gas.
Een condensatieketel haalt nu 107 procent rendement, dat kan niet
meer hoger, maar een elektriciteitsketel haalt volgens Paul De
Groote tot 120 procent rendement.
Een stookketel draait gemiddeld 2.000 tot 2.200 uur per jaar, wat
2.000 kilowatt elektriciteit oplevert, ruim de helft van het gemid-
delde verbruik van een Belgisch gezin. Het is ook CO2-zuinige elek-
triciteit, die volgens Vaillant maar de helft van de CO2 produceert
tegenover een grote traditionele centrale. Dirk De Keukeleere van
de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito), die
onderzoek voert naar hoe het elektriciteitsnet dat kan opvangen,
beaamt dat het rendement veel hoger ligt bij installaties die de
productie van warmte en elektriciteit combineren. Een elektri-
citeitscentrale haalt 50 tot 55 procent rendement uit gas, een
gasketel-met-generator tot 65 procent.
Ecologisten verwelkomen die lokale warmtekrachtkoppeling, zoals
dat principe heet, als het verantwoorde alternatief voor extra
(nucleaire) centrales. Het principe zelf is niet nieuw. Een aantal
tuinbouwbedrijven, ziekenhuizen en fabrieken heeft installaties
gebouwd die met dezelfde energie (gas of biomassa) zowel warm-
te als elektriciteit produceren, de zogeheten warmtekrachtkoppe-
ling of WKK. En ook de thuisproductie van elektriciteit bestaat al.
Wie in zonnepanelen investeert, produceert elektriciteit en kan die
op het elektriciteitsnet kwijt. De nieuwe ketels combineren die
principes. Dat die zogeheten micro-WKK's zo snel gecommerciali-
seerd kunnen worden, is een verrassende sprong voorwaarts.
Vaillant gelooft er rotsvast in: tegen 2015 zouden in Nederland al
een half miljoen micro-WKK's draaien. 'We willen aan de klant de
boodschap geven om, als ze nog kunnen, te wachten met het
vervangen van hun oude ketel tot die nieuwe modellen in 2010,
ten laatste begin 2011 op de markt komen.'
De bedrijfsstrategie is dat als Vaillant op grote schaal kan produ-
ceren, de prijs gedrukt kan worden tot 2.800 à 3.000 euro. De klant
kan 350 euro per jaar terugverdienen, de meerkosten zijn in vijf
jaar tijd terugverdiend. Ook de micro-WKK zal op gewone radia-
toren aangesloten kunnen worden en dus vooral dienen bij ver-
bouwingen. De omschakeling kan snel.
Andere ketelbouwers zijn minder voortvarend. Ook Viessmann
experimenteert met micro-WKK's, maar Viessmann denkt pas in
2015 op de markt te komen, en verwacht niet meteen een storm-
loop. Ivan Piette, technisch directeur bij Viessmann, ziet vooral de
obstakels.
Want hoe meer consumenten zelf onregelmatige producenten
worden, hoe groter de druk op het elektriciteitsnet. De grote uitda-
ging wordt het beheer van al die stroom op het net, zegt Piette.
'Dat moet eerst geregeld worden voor we de micro-WKK's massaal
promoten.' Volgens Piette blijven ze ook duur.
Wacht nog even met uw GASKETEL
Bouwlustigen vinden op Batibouw de nieuwste technologieën om energie te besparen. Maar misschien moet de klant nog even wachten op echte revoluties. Zoals een verwarmingsketel die ook elektriciteit produceert, nu aangekondigd voor 2010. Hij is de voorbode van een netwerk voor elektriciteit waarin we allen tegelijk consument en producent zijn, een soort internet van energiestromen tussen duizenden onderling verbonden minicentrales. Voorlopig alleen nog in testlabs, maar met al enkele voorlopers op het veld.
M I C R O W K K
µWKK is ondertussen een thema dat door de pers is opgemerkt. Een overzicht.
Jaargang 8 Nummer 1 18
M I C R O W K K
De vraag naar meer elektriciteit, milieubekommernissenen investeringen in het distributienet plaatst de elektriciteitssector voor een tweesprong: het bestaandemodel vernieuwen of evolueren naar een internet vanminicentrales, waarbij u en ik tegelijk consument en producent zijn.
Vaillant acht de consumentenmarkt rijp voor een micro-WKK, die
zowel elektriciteit als warmte levert voor particuliere woningen.
Het overschot aan elektriciteit kunt u weer aan het netwerk kwijt,
iets wat vandaag ook al met fotovoltaïsche zonnecellen kan.
Het levert u zelfs geld op.
Het is maar een van de vele signalen dat de elektriciteitssector een
revolutie wacht, die vergelijkbaar is met wat het internet voor de
datacommunicatie betekende. Het oude telefonienetwerk bestond
uit grote centrales van waaruit duizenden telefoons en faxtoestel-
len bediend werden. Eén welgerichte bom op een telefooncentrale
kon een hele regio zonder communicatie stellen. Om dat te ver-
mijden, ontwikkelden Amerikaanse militairen een netwerk van
individuele computers, die rechtstreeks met elkaar communiceren,
de zogenaamde peer-to-peercommunicatie.
Zodra het internet ook voor burgers werd opengesteld, kende het
een spectaculaire evolutie, waarbij ieder individu toegang kreeg tot
informatie wereldwijd, maar waarbij hij ook zelf informatie aan dat
netwerk kan toevoegen. Acht hij de informatie waardevol genoeg,
dan is de burger bereid te betalen voor de betere krant, professio-
nele data of muziek. Heeft zijn eigen website voldoende toege-
voegde waarde, dan kan ook hij vergoed worden.
Pas dit model nu eens op het elektriciteitsnet toe. Net als de
oude telefonie is het huidige model van elektriciteitsproductie en -
distributie een dikke honderd jaar oud. Vanuit grote centrales
brengt een verticaal net van hoogspannings-, middenspannings-
en laagspanningskabels de stroom tot bij de miljoenen individuele
gebruikers. Het is eenrichtingsverkeer, van producent tot consu-
ment, waarbij de productie wordt afgestemd op de vraag.
Hoge energieprijzen en een groeiend ecologisch bewustzijn zetten
nu al veel particulieren en bedrijven ertoe aan een eigen 'elektrici-
teitscentrale' te plaatsen, op basis van hernieuwbare energie: foto-
voltaïsche zonnecellen, windmolens, warmtekrachtcentrales op
biomassa. Een eventueel overschot aan elektriciteit kunnen ze
weer kwijt aan het net. De teller draait dan terug, de producent
wordt vergoed met groenestroomcertificaten.
Beeld u nu eens een wereld in waarin elke wooneenheid is uitge-
rust met een micro-energiecentrale. Al die minicentrales zijn
onderling verbonden via een netwerk dat tweerichtingsstroom
toelaat. Op het netwerk zijn ook middelgrote en grote centrales
aangesloten, gaande van klassieke gascentrales over een wind-
molenpark in de Noordzee tot een zonnepark in Zuid-Spanje.
Kortom, de centrale elektriciteitsproductie wordt gedecentraliseerd
tot een Europees netwerk van miljoenen kleine, middelgrote en
grote producenten.
Schijnt de zon, dan voldoen de fotovoltaïsche cellen op mijn dak
ruim in mijn eigen elektriciteitsbehoefte. De reststroom zet ik op
het elektriciteitsnet. De overbodige stroom van die tienduizenden
Belgische huisgezinnen in de zon stroomt naar Nederland, waar
het bewolkt en windstil is, zodat daar noch zonne-energie noch
windkracht veel oplevert. Dankzij de Belgische groene stroom
EEN INTERNET VAN ENERGIESTROMENIEDEREEN ELEKTRICITEITSPRODUCENT
De micro-WKK's worden hoe dan ook maar een tussenstap. Hoe
beter huizen geïsoleerd worden, hoe minder uren de gasketels
draaien, en dus hoe minder stroom ze produceren. 'Die toestellen
zullen hun nut bewijzen in bestaande woningen, ter vervanging
van oude verwarmingsketels. Maar nieuwbouw wordt zo geïso-
leerd dat het beetje extra verwarming evengoed elektrische ver-
warming kan zijn', zegt Karel Dervaux van Ecopower.
'Ze zijn welkom, maar ze vervangen nooit de nood aan nieuwe
centrales', zegt Ronnie Belmans, hoogleraar elektrische energie-
techniek in Leuven en specialist in elektriciteitsdistributie. 'Het
wordt in elk geval geen free lunch. Technisch kan het, maar de
investeringen aan het elektriciteitsnet zullen aanzienlijk zijn.'
Karel VerhoevenBron: De Standaard - Weekend, 1 en 2 maart 2008
Jaargang 8 Nummer 1 19191919
M I C R O W K K
hoeven de Nederlanders geen dure gascentrale in te schakelen.
Mijn eindfactuur telt een positief saldo, de Nederlandse buren
betalen die maand iets extra.
Maar stel dat het in Antwerpen somber weer is, dan vullen de
windturbines aan de Belgische en Nederlandse kust mijn elektrici-
teitstekort aan. Mijn eindfactuur eindigt in het rood: ik betaal wat
bij. En is er in België wind noch zon, dan zijn er nog de grote
gascentrales als back-up.
Traders
In zo'n scenario worden we allemaal tegelijk consument en produ-
cent van energie. Bovendien worden we op de geliberaliseerde
markt ook nog eens kleine traders, die energie kopen of verkopen
naar gelang van behoefte of prijs. Een elektriciteitsnetwerk, gede-
centraliseerd of niet, moet immers stabiel blijven. Als productie en
consumptie uit evenwicht raken, kan zich een stroomstoring voor-
doen. Bij pieken in het verbruik kunnen de grote centrales een
tandje bijzetten. Maar als de vraag klein is, moet worden vermeden
dat de overtollige elektriciteit van miljoenen kleine producenten
het net overbelast.
Dat kan door uw minicentrale tijdelijk af te sluiten van het net.
Maar ook de markt kan daarbij een handje helpen, bijgestaan door
intelligente controle- en regelingsapparatuur. U wilt bijvoorbeeld
uw droogkas aanzetten, een energieverslindend beestje. Maar
omdat op dat ogenblik het net overbelast dreigt te raken, weigert
uw toestel te starten. En wilt u het toestel per se toch opstarten,
dan zult u daar een extra hoge energieprijs voor betalen.
Een omgekeerd voorbeeld: de energieconsumptie ligt laag, de prij-
zen zakken fors. Intelligente regelapparatuur doet de temperatuur
van uw diepvries zakken van min twintig tot min veertig graden,
zodat in de vroege namiddag, als de elektriciteitsvraag hoog is en
de prijzen navenant, het toestel automatisch een paar uur uitgezet
kan worden. Kortom, we evolueren naar een gesofisticeerde versie
van het dag- en nachttarief, waarbij elektriciteitsconsumptie of -
productie à la minute wordt betaald of vergoed. En dat volledig
automatisch, uiteraard, want meten en regelen gebeurt computer-
gestuurd. Het elektriciteitsnet wordt zo niet alleen een netwerk,
maar ook een slim netwerk: een 'smart grid', zoals de experts het
noemen.
Laten we nog een stap verder gaan en elektriciteitsproductie en -
consumptie ontkoppelen. Uw micro-WKK produceert tussen zes en
acht warmte om uw huis op te warmen. De daarbij gegenereerde
elektriciteit hebt u op dat moment nog niet nodig. Op de elektrici-
teitsmarkt is ze weinig waard, want de vraag is nog beperkt.
Waarom dan niet de elektriciteit opslaan in een batterij? Als u later
op de dag de frietketel wilt gebruiken, op een ogenblik dat de halve
straat aan het koken is en de elektriciteitsconsumptie hoog en
duur, tapt u gewoon elektriciteit af van uw batterij. Misschien kunt
u zelfs uw elektrische wagen gebruiken als batterij. Die heeft de
hele dag staan opladen op de bedrijfsparking, die bedekt is met
zonnepanelen. 's Avonds kan de autobatterij dienen om de was-
droger te laten draaien. 's Nachts laad je de wagen bij met goed-
kope elektriciteit van het net.
Het resultaat is niet alleen efficiënter energieverbruik, maar ook
een compleet nieuwe en efficiënter economische logica. Vandaag
verdienden distributeurs geld door zoveel mogelijk elektriciteit te
transporteren, producenten door zo veel mogelijk te produceren.
Hoe meer de meter draait, hoe hoger de winst. Bij decentralisering
van elektriciteitsproductie stapt men in een logica waarbij uw
meter thuis minder draait, of zelfs omgekeerd draait.
Decentralisering van productie leidt tot decentralisering van winst.
Investeringen
Is dit utopie? Ja en nee. De technologie voor de lokale productie
van hernieuwbare energie is al ruim beschikbaar op de markt en
blijft in volle ontwikkeling. Het denken over smart grids zit in een
stroomversnelling, zowel in de VS, die kampen met verouderde
infrastructuur en regelmatige stroomstoringen, als in Europa. In
labs en proefopstellingen wordt geëxperimenteerd met meet- en
regelapparatuur.
De grootste technologische uitdaging is echter het netwerk. Dat
is erop voorzien om stroom vanuit centrales trapsgewijs via
hoog-, midden- en laagspanningskabels naar de eindconsument
te sturen. Stroom kan niet zomaar de omgekeerde weg afleggen.
Zelfs niet op het laagspanningsnet. In Hoogstraten, bijvoorbeeld,
beschikken al zoveel tuinders over een warmtekrachtcentrale die
overtollige elektriciteit aan het net afstaat, dat overbelasting
dreigt.
Maar dat er iets moet en zal gebeuren, is duidelijk. Het Europese
distributienet is gemiddeld veertig jaar oud en moet vernieuwd
worden. 'Kiest men voor het bestaande model of springt Europa op
de trein van gedecentraliseerde productie en intelligente distribu-
tie? Europa heeft duidelijk voor de tweede optie gekozen en is nu
toonaangevend op dat onderzoeksdomein' zegt Annick Dexters, die
aan de Katholieke Hogeschool Limburg doctoreert op smart grids.
Het wordt wellicht een mengeling, denkt Ronnie Belmans, hoog-
Zachte winters, zware stormen, het gat in de ozonlaag... Ons
klimaat baart zorgen. Maar er zijn oplossingen: de industrie
heeft tal van innoverende technologieën om de uitstoot van
broeikasgassen te verminderen. Met de website www.green-companies.be wil Agoria die in de kijker zetten. De federatie
van de technologische industrie stelt webruimte ter beschik-
king aan elke onderneming die haar knowhow inzake energie-
efficiëntie of productie van hernieuwbare energie wil delen.
De federatie van de technologische industrie lanceerde in april
www.greencompanies.be. Doel is om er de schijnwerpers te
richten op de diensten, technologieën en initiatieven van de
bedrijven om ons energieverbruik terug te dringen. Agoria wil
er dan ook een uitstalraam van maken dat voor alle onderne-
mingen toegankelijk is.
AGORIA ZET GROENE ENERGIEBEDRIJVEN IN DE KIJKER
Greencompanies.be open voor alle ondernemingen
Jaargang 8 Nummer 1 20
M I C R O W K K
leraar elektrische energietechniek aan de KULeuven, tachtig
procent centraal, twintig procent gedecentraliseerd. Maar het
wordt een stevige investering, voor het Europese net wellicht 700
tot 800 miljard euro.
Aan de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek doet
Eefje Peeters onderzoek naar de koppeling van minicentrales aan
het elektriciteitsnet. 'Door de welvaartsgroei zal de vraag naar
elektriciteit hoe dan ook blijven stijgen', zegt ze. 'Dat kan men
opvangen door nieuwe, grote centrales te bouwen, maar dat
vraagt enorme investeringen. Bovendien moet in dat geval ook het
netwerk verstevigd worden, wat ook grote investeringen vraagt.
Door productie te decentraliseren in bedrijven of bij particulieren,
kunnen die kosten gereduceerd worden.'
Niet onbelangrijk in deze evolutie is het groeiend ecologisch
bewustzijn bij overheid en consument. 'De stijgende brandstof-
prijzen doen de consument uitkijken naar alternatieve energie-
bronnen. En Europa heeft grote ambities om de CO2-uitstoot te
reduceren. Maar de productie van hernieuwbare energie gebeurt
het efficiëntst lokaal en kleinschalig. Bij u en mij thuis, of hier op
de campus, bijvoorbeeld', zegt Annick Dexters.
Eefje Peeters noch Annick Dexters verwacht een revolutie op de
elektriciteitsmarkt. Verandering zal stap per stap gebeuren. Veel is
afhankelijk van de technologische ontwikkeling, maar meer nog
van de vraag hoe ver consumenten, producenten en distributeurs
in het hierboven geschetste scenario willen stappen. Maar dat er
grote veranderingen op komst zijn, lijdt volgens de twee experts
geen twijfel. Peeters: 'Het is nu onmogelijk te voorspellen hoe de
elektriciteitsmarkt er over tien jaar zal uitzien.'
Lieven SioenBron: De Standaard - Weekend, 1 en 2 maart 2008
100STE WKKDe VREG keurde op 1 april 2008 de honderdste aanvraag
voor toekenning van warmtekrachtcertificaten goed. Het
betrof een warmtekrachtinstallatie die opgesteld staat in
een tuinbouwserre, met een geïnstalleerd vermogen van
1147 kW.
Het voorbije jaar nam het aantal warmtekrachtinstallaties,
waaraan WKK-certificaten worden toegekend, zeer snel
toe. In 2007 werden 37 warmtekrachtinstallaties, met
een totaal elektrisch opgesteld vermogen van 55 MW in
dienst genomen, waaraan op dit moment WKK-certificaten
worden uitgereikt. 34 van deze installaties, goed voor
44 MW opgesteld elektrisch vermogen, bestaan uit één
of meerdere interne verbrandingsmotoren, waarvan de
meeste zijn opgesteld in tuinbouwserres.
Bron: VREG
Jaargang 8 Nummer 1 21
Datum Wie organiseert, waar? Activiteit Contact
20 mei Leuven Algemene Vergadering www.cogenvlaanderen.be2008 COGEN Vlaanderen
22-23 mei Brussel COGEN Europe Annual Conference www.cogen.org2008
27 en 28 WTC, Rotterdam Het Nationale LNG Platform 2008 www.lngnorthseacommei
28 en 29 Namur - Expo Easy Fairs - Industrie en Milieu www.easyfairs.com mei
3-5 juni Fiera Milano City, Milan Renewable Energy - Europe 2008 www.renewableenergy-europe.com 2008
3-5 juni Fiera Milano City, Milan Powergen Europe 200 www.powergeneurope.com2008
3-5 juni Fiera Milano City, Milan Energy Delta Convention www.cogenvlaanderen.be2008
6 juni 2008 Kortijk Expo - Hall 6 VTDV: 19e Congres en Vakbeurs - www.vtdv.be "De zorg om klimaat en betaalbare energie"
11 juni 2008 KBVE - Brussel Klimaatverandering en www.kbve-srbe.behet veilig stellen van de energiebevoorrading
18 juni 2008 ODE Vlaanderen Netaansluiting en www.ode.be technisch reglement voordecentrale productie
1-3 juli Warschau, Poland Coal - Gen Europe 2008 www.coal-gen- europe.com 2008
september Kortrijk - Douai Basiscursus WKK ism HOWEST www.cogenvlaanderen.be2008 dept. PIH & Ecole des mines
de Douai
september Brussel Jaarlijkse Infosessie - www.cogenvlaanderen.be2008 COGEN Vlaanderen
16 KBVE - Brussel Veiligheid bij ontploffings- www.kbve-srbe.beseptember gevaarlijke atmosferen (ATEX) - 2008 Industriële risico's, risico's bij
elektrische ontlading en blikseminslag
7 - 9 Brabanthallen, 's Hertogenbosch Energie 2008 - Vakbeurs voor www.energievakbeurs.nlokt. 2008 optimaal besparen
21 - 23 Flanders Expo - Gent IFEST 2008 - studienamiddag www.cogenvlaanderen.beokt. 2008 ivm mini en micro -WKK
COGEN Vlaanderen
13 en 14 Brussels Expo Energy Forum www.energy-forum.benov. 2008
okt. - nov. Brussel 3- daagse Bio WKK cursus www.ifest.be2008 COGEN Vlaanderen ism www.cogenvlaanderen.be
COGEN Projects
KALENDER Studiedagen - Activiteiten
Jaargang 8 Nummer 1 22
De uitdagingen
De brochure, met als titel “Combined Heat and Power: Evaluating
the benefits of greater global investments” – zie www.iea.org –
Bookshop – Free publications, maakt de lezer eerst warm door de
uitdagingen te schetsen: zonder aangepast beleid stijgen de globa-
le CO2-emissies van 27 Pg (miljard ton) in 2005 tot 42 Pg in 2030.
Een actief beleid kan die trend ombuigen tot een uitstoot van
34 Pg in 2030. Een ganse resem van maatregelen zijn hiervoor
nodig, onder andere het verhogen van de efficiëntie in de produc-
tie en distributie van elektriciteit en warmte(/koude). Ter illustratie
presenteert de brochure een plaatje dat de lezer moet prikkelen:
om wereldwijd 15.623 TWh aan elektriciteit aan de eindgebruiker
aan te kunnen bieden, is een input nodig van 49.555 TWh aan
primaire energie. Een conversierendement van een dik 30%, jawel.
Het is na deze inleiding dat de brochure warmtekrachtkoppeling
aanvoert als een familie van bewezen, kostenefficiënte technolo-
gieën, die een betere benutting van die primaire energie kan
bewerkstelligen. Warmtekrachtkoppeling en wijkverwarming (en
–koeling) ! Het laatste mag in België van verwaarloosbaar belang
zijn; elders komt het veelvuldig voor.
Waarom WKK ?
De IEA-brochure somt eerst de belangrijkste voordelen op – pro-
ductie van energie ter plekke, vermijding van afvalwarmte,
beperking van de distributieverliezen – en vervolgt met: energie-
besparing voor de eindgebruiker, lagere CO2-emissies, beperkte
afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, lagere investeringen in
het transport- en distributienetwerk, verhoogde netstabiliteit en
een betere benutting van lokale energiebronnen. Een aantal stu-
dies worden aangehaald om die voordelen te staven, onder ande-
re een Nederlands rapport dan concludeert dat WKK een van de
kostenefficiëntste maatregelen is in de EU25, te verkiezen boven
verhoogde isolatie, condenserende ketels en windenergie.
WKK nu en morgen
Hoe belangrijk is WKK nu dan wel ? Om deze vraag te beantwoor-
den, getroostte het IEA zich een inspanning om uit te maken welk
vermogen aan warmtekrachtkoppeling er globaal staat opgesteld.
Na het nodige geploeter door gegevens – vaak onvolledig en
onvergelijkbaar – kwam het op een globale capaciteit van
IEA-RAPPORTWarmtekrachtkoppeling heeft de wereldleiders van zijn meerwaarde kunnen overtuigen. In het communiqué, verspreid na afloopvan de G8-top in Heiligendamm (juli 2007) staat te lezen dat landen “… beleidsmaatregelen dienen te treffen en beleidsinstrumen-ten dienen te ontwikkelen om het aandeel van warmtekrachtkoppeling in de opwekking van elektriciteit substantieel te verhogen”.Als uitloper hiervan stelde het Internationaal Energieagentschap begin 2008 een brochure op om overheden te informeren over deeconomische, milieu- en energievoordelen van WKK. COGEN Vlaanderen las het document voor u door en schets hieronder eenbeknopte samenvatting. Dit impliceert echter niet dat COGEN Vlaanderen het eens is met alle stellingen uit dit rapport.
Figure 1.
Energy flows in the global
electricity system (TWh)
Jaargang 8 Nummer 1 23
I E A - R A P P O R T
ongeveer 330 GWe voor de eerste helft van dit decennium.
Koplopers zijn hierbij de USA (84,7 GWe) en Rusland (65,1 GWe),
gevolgd door China (28,2 GWe), Duitsland (20,8 GWe), Indië
(10,0 GWe) en Japan (8,7 GWe). In dit lijstje van 37 landen staat
Nederland op de negende plaats (7,2 GWe) en België op de 25ste
(1,9 GWe). Grote landen, zoals Mexico (2,8 GWe), Brazilië (1,3 GWe),
Indonesië (1,2 GWe) en Turkije (0,8 GWe), vinden we respectievelijk
op de 23ste, 29ste, 30ste en 34ste plaats, terwijl Zuid-Afrika er niet op
voorkomt.
Samen staan ze in voor ongeveer 9% van de globale elektriciteits-
opwekking, omgerekend zo’n 1600 TWh. Dat aandeel blijkt de laat-
ste jaren te stagneren. Sommige landen hebben wel een aanzien-
lijk WKK-park weten uit te bouwen en het agentschap vermeldt in
dat opzicht Denemarken, Finland, Rusland, Letland en Nederland.
Het stelt mee het nationaal opgesteld vermogen in een ander
daglicht.
Aan welk opgesteld vermogen en aandeel WKK-elektriciteit
zouden we ons mogen verwachten, vraagt het IEA zich af, moch-
ten alle landen een gelijkaardig beleid als deze vijf landen voeren ?
Op basis van bestaande potentieelstudies en inschattingen van de
Figure 2.
CHP share of
total national
power production
Figure 3.
68°5: CHP share of
electricity generation
in 2025 and 2030
under the accelerated
CHP scenario.
Jaargang 8 Nummer 1 24
toekomstig energievraag schatte het energieagentschap het
effect in van een dergelijk WKK-stimulerend beleid.
De verwachting is dan dat het opgesteld vermogen in de G8+5
(Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, UK, USA + Rusland +
Brazilië, China, India, Mexico en Zuid-Afrika) stijgt van 245 GWe
nu naar 430 GWe in 2015 tot 830 GWe in 2030. Het aandeel van
WKK in de elektriciteitsopwekking klimt van 11% nu naar 15% in
2015 tot 24% in 2030.
Het verschil tussen de landen blijft groot. Brazilië zal zijn elektri-
citeit voornamelijk uit grootschalige waterkracht betrekken,
waardoor het potentieel (in 2015) bescheiden blijft. Van Mexico
verwacht het IEA dan weer trage industriële ontwikkeling, terwijl
het voor Rusland nog veel ruimte ziet voor uitbreiding.
Meer WKK: meer kosten ?
Welk impact heeft een dergelijke uitbreiding van warmtekracht-
koppeling ? Aan de hand van een model, dat het vervangen van
oude en bouwen van nieuwe centrales simuleert, trachtte het
Internationaal Energieagentschap de extra kosten van het WKK-
stimulerend beleid af te wegen tegen over het beleid dat de
CO2-emissies in toom moet houden. Wat blijkt: het WKK-beleid
leidt tot lagere globale investeringskosten; ongeveer 3% of 150
miljard $ in 2015 en deze besparing loopt op tot 7% of 800
miljard $ in 2030. Volgens de berekeningen wordt deze besparing
gerealiseerd doordat investeringen in niet-WKK-elektriciteits-
centrales uitgesteld kunnen worden, alsook in het transport- en
distributienetwerk, gecombineerd met vermeden transportverlie-
zen, waardoor een beperking van het nodige geïnstalleerd vermo-
gen nodig is. Ook voor de eindgebruiker hoeft meer WKK niet te
leiden tot verhoogde elektriciteitsprijzen. Het IEA kwam tot een
beperkte besparing van 1,1% in 2015 en 0,3% in 2030; versta:
elektriciteit wordt er niet duurder door.
De conclusie ontkracht de stelling dat WKK juist tot duurdere
elektriciteit leidt. Of dit theoretisch resultaat zich ook zo in de
praktijk zal voordoen valt nog af te wachten; in onze contreien
worden we juist geconfronteerd met verhoogde investeringen in
het transport- en distributienetwerk om alle decentraal opgewek-
te stroom tot bij de eindgebruiker te kunnen brengen. De gebruik-
te modellen zijn allicht te ruw om dergelijke effecten in rekening
te kunnen brengen.
Ten slotte maakte het Internationaal Energieagentschap een
inschatting van het effect van het specifiek WKK-ondersteunend
beleid op de globale CO2-emissies. Ten overstaan van het beleid,
dat deze emissies al in toom moet houden en waarin al een
zeker WKK-groeipotentieel vervat zit, realiseert het WKK-beleid in
2015 een extra vermijding van 170 ton CO2. In 2030 loopt deze
vermijding op tot 950 miljoen ton, waardoor de globale CO2-
emissies uitkomen op 33 Pg (miljard ton).
What’s next ? Coming soon !
Als warmtekrachtkoppeling en wijkverwarming(/-koeling) dan zo
veelbelovend is, waarom wordt het dan niet meer geïmplemen-
teerd, vraagt het IEA zich af. Omdat projecten op papier mooier
lijken dan in werkelijkheid, erkent het instituut. Een aantal hinder-
nissen staan in de weg, waaronder: het gebrek aan een ruimtelijke
ordening dat geïntegreerde verwarming en koeling mogelijk
maakt, beperkte toegang tot het elektriciteitsnet en interconnec-
tiemogelijkheden en een gebrekkige kennis van de voordelen en
besparingsmogelijkheden van WKK. Een aantal landen bewezen
alvast dat een gericht beleid een substantieel aandeel aan WKK
kan bewerkstelligen.
Om andere landen te helpen eenzelfde pad te bewandelen heeft
het Internationaal Energieagentschap alvast een platform op-
gericht, the International CHP/DHC Collaborative – zie www.iea.org/G8/CHP/chp.asp. Deze werkgroep verzamelt wereldwijd gege-
vens over warmtekrachtkoppeling en wijkverwarming, schat het
groeipotentieel in, brengt praktijkvoorbeelden aan en laat experts
toe ervaringen uit te wisselen.
Later dit jaar brengt dit platform een vervolg op deze brochure uit
waarin WKK-ondersteunende beleidsopties uit diverse landen
geanalyseerd zullen worden. We kijken er met u naar uit !
Erwin CornelisCOGEN Vlaanderen
I E A - R A P P O R T
Jaargang 8 Nummer 1 25
Sinds eind 2007 worden in Nederland nieuwe aanvragenvoor aansluitingen van WKK’s en andere decentraleelektriciteitsopwekkers in de koelkast gezet. Het elektri-citeitsnetwerk kon hun stroom niet meer slikken. Ditbracht een heuse WKK-crisis met zich mee, die tot in deTweede Kamer in Den Haag deining veroorzaakte.Omdat aanpassingen aan het netwerk slechts op mid-dellange termijn hun volle effect hebben, moestenandere, creatieve oplossingen bedacht worden. Eenvoorbode voor wat er bij ons te wachten staat ?
Netspanning
Midden 2007 steken de aansluitingsproblemen voor het eerst de
kop op in de vier noordelijke provincies in Nederland: Groningen,
Friesland, Drenthe en Overijssel. Essent Netwerk, de regionale net-
beheerder in die provincies, ziet zich genoodzaakt om nieuwe
(kleine) decentrale elektriciteitsopwekkers – zeg maar windmolens
en WKK-installaties, die om een aansluiting vragen – op een
wachtlijst te zetten. Het knelpunt bevindt zich bij de invoeding van
dat regionale net naar het landelijke net van TenneT. Door de komst
van de decentrale elektriciteitsopwekkers wordt er bij wijlen meer
stroom aan het regionale net aangeleverd dan er wordt afgeno-
men. TenneT had eerder al toestemming gegeven voor de aan-
sluiting van twee grote elektriciteitscentrales in het gebied en
daarmee was de beschikbare invoedingscapaciteit gereserveerd.
Geen plaats meer dus voor extra invoer vanuit het regionale net-
werk. Bij TenneT geldt dat wie eerst komt, eerst maalt en de grote
elektriciteitsbedrijven waren Essent Netwerk voor.
Daar is Essent Netwerk niet mee akkoord. Het bedrijf is er mee eens
dat een maximale invoercapaciteit is afgesproken, maar dat
maximum hadden ze nooit benut. Essent Netwerk gaat verder en
beschuldigt TenneT er zelfs van dat reserve aan invoercapaciteit
zonder aankondiging aan anderen te hebben toegekend. Het leidt
tot een klacht bij de geschillencommissie van NMA/DTE.
Het probleem breidt zich uit. De gemeente Westland, bezuiden
Holland, is door zijn aansluitingscapaciteit heen, ook vanwege
geplande nieuwe centrales. Ook daar moeten nieuwe windmolens,
maar vooral WKK-installaties wachten op een netaansluiting.
Westland is immers een gemeente rijk aan tuinders. Ongeveer een
kwart van alle WKK’s in Nederland – meer dan 500 MWe – staat in
dat gebied en naar verwachting komt er tegen 2010 nog eens
250 MWe bij.
Er is zelfs sprake van een heuse WKK-crisis als op een infoavond
voor tuinders midden november 2007 blijkt dat Westland Infra,
de regionale netbeheerder daar, van TenneT voor 2010 niets mag
terugleveren. Dat zet op slag tientallen nieuwe WKK-projecten on
hold en doet de betrokken tuinders rood als een tomaat of een
paprika – afhankelijk van hun professionele specialiteit – zien van
woede.
Het levert alvast de nodige discussie op tussen Westland Infra
en TenneT. Volgens TenneT heeft Westland Infra niet eens invoer-
capaciteit gecontracteerd. Het doogt naar eigen zeggen tot in
2009 een zekere invoerstroom van de regionale netbeheerder, tot
het niet meer kan. Daarna hebben de elektriciteitsbedrijven de
capaciteit nodig om hun nieuwe centrales te testen.
DELTA Netwerkbedrijf uit het naburige en windmolenrijke Zeeland
volgt de discussie op de voet, want ook zij voelen de wind van
voren.
WKK-crisis waait naar Den Haag
De discussie heeft ondertussen het politieke forum bereikt. Op 17
oktober 2007 komt het voor de eerste keer voor in de Tweede
Kamer als parlementsleden van CDA en PVDA, met steun van
Groenlinks, een motie indienen om duurzame energieprojecten
voorrang te geven bij aansluiting op het net. Minister Maria van
der Hoeven (CDA) van Economische Zaken houdt de boot enigszins
nog af. Ze antwoordt dat het ministerie de aansluitingsproblema-
tiek nader onderzoekt en dat de voorrangsregel daarbij een van de
opties is. Maar ze waarschuwt ook: Duitsland heeft een dergelijk
WKK-CRISIS IN NEDERLAND
Jaargang 8 Nummer 1 26
voorrangsysteem en daar zie je uitblijvende investeringen, een
lastige balanshandhaving en ongebreidelde loop flows, ook over
het Nederlandse net. Deze problemen moeten ook mee opgelost
worden. De minister belooft voor eind 2007 de bevindingen van
het onderzoek te kunnen presenteren.
Daags erop echter stuurt ze een brief naar TenneT met het verzoek
om in afwachting van die bevindingen geen beslissingen te nemen
bij aanvragen tot aansluiting aan het net. TenneT reageert ver-
baasd maar schort prompt de aansluitingsprocedure op.
Op 5 december 2007 snijdt de Tweede Kamer het onderwerp een
tweede keer aan. Er woedt een heftig debat. Verschillende
Kamerleden van SP, CDA, VVD, PVDA en PVV pleiten voor een voor-
rangsregeling voor kleinschalige duurzame energieopwekking.
Minister van der Hoeven antwoordt dat dit slechts kan na een
wetswijziging.
Ze maakt ook een faux pas. In de Kamer ontkent ze dat er nu al
problemen zijn met teruglevering. Zo schrijft ze zelfs een paar
weken later in een brief: “Er is nadrukkelijk geen sprake van dat
tuinders op dit moment problemen ondervinden met het invoeden
van elektriciteit op het net. Berichtgeving hieromtrent moet be-
rusten op misverstanden.” De rest van Nederland begrijpt er niets
van, want op dat ogenblik wachten minstens 57 tuinders op een
aansluiting voor een WKK, tezamen goed voor 125 MWe.
Een maand later draait van der Hoeven enigszins bij. Op 23 janu-
ari 2008 laat ze in de Kamer weten dat op basis van “nieuwe infor-
matie” er dan toch “mogelijk sprake is van een acuut probleem
voor nieuwe WKK’s”. Maar eind februari draait ze weer terug. “Alle
op dit moment opgewekte stroom kan worden verkocht en kan
worden getransporteerd. Met mijn eerste uitlatingen heb ik op dit
feit bedoeld.”, reageert ze op een interpellatie van SP. Waarmee ze
aangeeft zedig te zwijgen over alle WKK’s die wachten op een aan-
sluiting. Maar ondervonden reeds aangesloten WKK’s dan nu ook
geen problemen om hun elektriciteit kwijt te geraken ? Jawel, maar
in dit geval liggen ze stil en is er ook geen opgewekte stroom. Tja,
als je het zo uitlegt … Op dat moment telt de wachtrij 71 tuinders.
Ondertussen maken twee Kamerleden van de Christenunie hun
huiswerk. Ze vissen een artikel op uit de Elektriciteitswet dat het
principe “wie eerst komt, eerst maalt”, dat TenneT hanteert, onder-
uit haalt. Het bewuste artikel stelt dat netbeheerders duurzame
productie moeten stimuleren om besparingen te boeken op cen-
traal vermogen. Op basis van dit artikel kan kleinschalige, duurza-
me energieopwekking voorrang krijgen bij aansluiting, vinden de
CU-Kamerleden, een wetswijziging hoeft dus niet. Maar de
Minister van Economische Zaken ziet het anders. Ten eerste mogen
netbeheerders niet discrimineren, stelt ze, en ten tweede bepaalt
het artikel dat de netbeheerders onder hun beheer de netten
dienen uit te breiden om de groei in productievermogen op te
vangen.
De oplossing: aansluiten en afschakelen
Als de wet niet mee zit, welke oplossingen zijn er dan ? Er zijn er
drie: een structurele en twee snelle. De structurele oplossing
bestaat uit de uitbreiding van het hoogspanningsnet op 380 kV
vanuit het Midden van Holland naar de monding van de Maas in
het zuiden, een project dat de naam Randstad380 meekreeg
(zie kaart). Deze uitbreiding is nodig om in dit dichtbevolkte deel
van Nederland de stroomvoorziening in de toekomst te garande-
ren. Via deze nieuwe “elektriciteitsnelweg” zal ook de WKK- en
windmolenelektriciteit van onder andere het Westland zijn weg
naar de afnemers vinden. Een probleem: het project is groot en van
lange adem; het zal pas in 2015 klaar zijn en zolang kunnen de
tuinders niet wachten.
Dan de eerste snelle oplossing. Ook deze is infrastructuur gebon-
den. Ze bestaat uit een nieuwe kabelverbinding tussen Wateringen
en Westerlee van 150 kV – nu verbindt enkel een 25 kV-lijn beide
stations – en een optimalisatie van het transfostation te Westerlee.
Maar zoals dat met infrastructuuraanpassingen gaat, is ook deze
oplossing niet zo snel; voor 2010 zal ze niet klaar zijn. Komt daar
nog bij dat een felle oppositie gevoerd wordt door buurtbewoners
met steun van bepaalde politici tegen de huidige inplanting van
het nieuwe station. De deur komt wel op een kiertje te staan; een
transformatiestation bij Rijswijk, dat vroeger elektriciteit naar
Westland liet stromen, is aangepast om elektriciteit van Westland
naar Den Haag te laten gaan. Op 20 maart 2008 is de klus geklaard,
maar het blijft wel een lapmiddel. Het laat toe om maximaal
60 MVA af te voeren, voldoende om de capaciteit op te vangen van
een zestigtal tuinders aan wie al toestemming was verleend voor
een WKK. Maar er liggen nog aanvragen van tuinders die nog niet
zijn aanvaard; samen goed voor een dagelijkse congestie van nog
eens 80 MVA.
De tweede snelle oplossing is organisatorisch van aard. Het betreft
een systeem waarbij in geval van file op de hoogspanningslijn
elektriciteitsproducenten betaald worden om hun centrale of WKK
stil te leggen. Het werkt zo: elke elektriciteitsproducent moet aan
TenneT opgeven hoeveel het hem kost op zijn productie-eenheid
op te regelen en af te regelen; m.a.w. hoeveel wil de producent
W K K - C R I S I S I N N E D E R L A N D
Jaargang 8 Nummer 1 28
betalen op te produceren en hoeveel om niet te produceren. Dat er
een prijs gevraagd kan worden om voor een bepaalde tijd niet te
produceren komt doordat de producent op dat moment al geld
heeft gekregen om die elektriciteit wel te produceren. Een voor-
beeld: een tuinder met een WKK-installatie heeft op een maandag
op de APX voor de dag erop 1 MWh verkocht voor EUR 80. Stel, zijn
variabele kosten zijn EUR 50. Produceert hij, dan verdient hij dus
EUR 30, waarmee hij zijn investering afbetaalt en een marge
maakt. Stel nu dat TenneT merkt dat er dinsdag meer stroom wordt
opgewekt dan het netwerk kan dragen. Dan vraagt TenneT aan de
tuinder hoeveel die wil betalen om niet te produceren. Die tuinder
stelt dan bijvoorbeeld EUR 40 voor. Die EUR 80 staat al op zijn
bankrekening, en in plaats van dat hij dinsdag EUR 50 aan gas
opstookt betaalt hij dinsdag EUR 40 aan TenneT en maakt EUR 10
meer winst. Zo geeft elke producent een afschakelkost op.
Nu, als in een gebied een aantal producenten moeten afschakelen,
moeten andere elders een tandje bijsteken, want het elektriciteits-
verbruik zelf is natuurlijk niet veranderd. Ook daar heeft TenneT de
kost van gevraagd. Dan zoekt TenneT de goedkoopste oplossing om
de congestie te vermijden; deze wordt ingevuld door de productie-
eenheden met de laagste kost om op te regelen en de duurste een-
heden om af te regelen. Dit systeem geeft aldus voorrang aan
duurzame elektriciteitsproducenten; de variabele kosten van wind-
molens zijn immers verwaarloosbaar. Althans in theorie, bij de
praktische uitwerking van het systeem staat TenneT erop dat alle
producenten in het congestiegebied gedetailleerde energie-
programma's moeten inleveren. Op afwijkingen van deze program-
ma’s zullen zware sancties staan. Producenten van windenergie
zien de boetes al komen, want zij kunnen onmogelijk een correct
productieprogrammaopstellen.
Het systeem is echter niet gratis; het leidt altijd tot een zekere kost
omdat de kost om elektriciteit te produceren – ook al is het van
de goedkoopste eenheid – duurder blijft dan de prijs om niet te
produceren, ook van de duurste eenheid. Wie die kosten zal moe-
ten dragen zoeken TenneT en het Ministerie van Economische
Zaken nog uit.
Het systeem werd in januari 2008 aan tuinders voorgesteld.
Tegen april van dit jaar worden verschillende varianten van het
congestiemanagementsysteem uitgewerkt. Op 1 juli moet het dan
van start gaan. De juridische randvoorwaarden worden nu alvast
onder een vergrootglas gehouden. De regulator stelt aan TenneT
alvast strenge eisen, onder meer bakent ze een aantal congestie-
gebieden af en eist ze in die gebieden snelle aanpassingen aan de
infrastructuur.
De betrokken tuinders lijken het systeem een kans te willen geven.
Veel keuze hebben ze eigenlijk niet, want het is hun enige kans
om snel aan het net gekoppeld te kunnen worden en hun WKK te
kunnen laten draaien.
Als het in Westland regent …
Hangt in België de bui ook ? In Hoogstraten en omstreken beweegt
Eandis hemel en aarde – dat laatste mag best letterlijk genomen
worden – om al de WKK’s, die in het gebied verrijzen, in totaal een
vermogen van 100 MWe – van een netaansluiting te voorzien.
Hoewel dit voor Eandis een uitdaging van formaat is, lijkt het
bedrijf in haar opdracht te slagen. Of toch misschien niet overal.
Thenergo, dat in Meer een Multi-fuel bio-energie installatie wil
zetten van 25 MW elektrisch en evenveel MW thermisch ziet zich
genoodzaakt om het vermogen stapsgewijs op te schroeven; eerst
6,5 MW, dan 13 en uiteindelijk 25 MW. Het lokale netwerk kan de
stroom niet aan. Eerst zal Elia het net moeten verzwaren, vertelt
de woordvoerder van het bedrijf, en daar kunnen wel een paar jaar
overheen gaan.
In een persnota naar aanleiding van de opening van het nieuwe
hoofdkantoor te Melle op 11 april laat Eandis alvast een waarschu-
wing horen. De uitbreiding van WKK’s begint het capaciteitsniveau
van het distributienet te overstijgen. Hoewel ook Elia investeringen
zal moeten doen, zal Eandis de hoogste financiële lasten dragen,
stelt het bedrijf, en dat zal zijn impact hebben op de distributie-
nettarieven.
Er is in Vlaanderen bijlange nog geen sprake van een WKK-crisis,
maar de donderwolken zijn aan de hemel zichtbaar. Eerste verken-
nende gesprekken, tussen onder meer Eandis en Elia, zijn al
gevoerd, maar een breder overleg met alle betrokkenen dringt zich
op. COGEN Vlaanderen zal alvast stappen ondernemen om dat
overleg mee vorm te geven en om het op te nemen voor kwaliteits-
volle WKK.
We houden u op de hoogte !
Erwin CornelisCOGEN Vlaanderen
18 JUNI - STUDIEDAG
Op 18 juni organiseert ODE Vlaanderen een studiedag
omtrent deze problematiek met als centrale thema;
"Netaansluiting en technisch reglement voor decentra-le productie".
Meer informatie vindt u op www.ode.be
Jaargang 8 Nummer 1 29
W K K - P L A T F O R M E N
Het leven na Michel
Nu Michel Raskin echt op rust is, moest iemand anders bereid
gevonden worden om het roer van het WKK-platform over te
nemen. Dat bleek moeilijker dan gedacht; tot twee keer toe werd een
oproep naar de leden van het platform gelanceerd om het voorzit-
terschap in overweging te nemen, tot twee keer toe ontving de
secretaris van het platform geen enkele kandidatuur.
Om de continuïteit van de werking van het platform te garanderen,
neemt Jean-Pierre Lemmens, afgevaardigd bestuurder van COGEN
Vlaanderen, deze functie dan waar.
Bij zijn aantreden bemerkt hij dat warmtekrachtkoppeling voort-
durend in beweging is, wat telkens nieuwe uitdagingen met zich
mee brengt en discussies met nieuwe partijen. Het komt er voor hem
op aan om bij deze discussies te zoeken naar een consensus tussen
de verschillende belanghebbenden.
Verder geeft hij aan te zoeken naar een manier om de werking van
het platform verder te stroomlijnen. Hierbij is het vinden van een
goede compromis tussen een zo groot mogelijke vertegenwoor-
diging in het platform en een zo hoog mogelijke participatie van de
leden essentieel.
Uitbreiding
Dat is nodig want het WKK-platform is ondertussen uitgebreid. In
de voorlaatste vergadering van het WKK-platform werden leden
van COGEN Vlaanderen uitgenodigd om in geval van interesse zich
kandidaat te stellen als lid van het platform. De belangstelling was
groot; niet minder dan zeven kandidaturen kwamen binnen. Ze
werden allen aanvaard. Dat brengt het huidig aantal leden op 36.
Zijn vertegenwoordigd:
• In de groep gebruikers: de bedrijven Aquafin, BioEnergy,
Boerenbond, Borealis, Cobelpa, Essencia, Evonik (voorheen
Degussa), Exxon en Ineos;
• Bij de energiebedrijven: Air Liquide, Aspiravi, Distrigas, Electrabel,
Electrawinds, Essent, Nuon België, SONAC en SPE;
• Vertegenwoordigen de constructeurs en de leveranciers: Agoria,
Continental Energy Systems, Cummins, Eneria, E. Van Wingen,
Fabricom GTI, Pauwels Trafo International en Siemens;
• Voor de studiebureaus: 3E, BECO, CES, Van Parijs-Maes en
Tractebel;
• Namens de wetenschappelijke instellingen: KHK, KHLim,
KULeuven Energie-Instituut, UGent en de VITO.
Verder kunnen volgende organisaties observatoren afvaardigen voor
het WKK-platform: Cogen Sud, COGEN Vlaanderen, Distrigas,
Electrabel, VEA en VREG.
Discussie over definities
Inhoudelijk gingen de discussies van het WKK-platform voorname-
lijk over de laatste mededeling van de VREG m.b.t. de definities
“beschikbare warmte” en “ingrijpende wijziging” (referentie MEDE-
2008-1). Deze mededeling bevat onder andere een toelichting over
het aantal warmtekrachtcertificaten een WKK kan krijgen als die een
andere vervangt. Meer duiding vindt u in het artikel over deze mede-
deling op pagina 36.
Deze regeling is getroffen om bedrijven, die nu warmte ontvangen
van een WKK die te jong is om de vervanging ervan te zien als een
ingrijpende wijziging (10 jaar voor motoren, 20 jaar voor turbines),
toch de mogelijkheid te geven deze WKK te vervangen door een
nieuwe, waarbij het verlies aan warmtekrachtcertificaten zo veel als
mogelijk beperkt wordt (kan oplopen tot integraal verlies aan WKC
gedurende het eerste jaar van in dienstname).
Echter bestaat nu de vrees dat door deze verduidelijking van deze
twee definities tal van oude WKK-installaties vervroegd vernieuwd
zullen worden. Deze situatie zou tot een overaanbod aan warmte-
krachtcertificaten kunnen leiden.
Een werkgroep buigt zich over deze problematiek; ze gaat de waar-
schijnlijkheid na van het vervroegd vervangen van WKK-installaties
en stelt oplossingen voor om deze situaties te vermijden.
Verder gaf de VREG aan de bepaling van “nuttige warmte” (Art 10 §
3 van het WKK-besluit) te hebben verduidelijkt. Dat was nodig
omdat de toepassing van dit artikel voor tegendrukstoomturbines
tot moeilijkheden leidde.
NIEUWS VANUIT HET WKK-PLATFORMEen samenvatting van de vergaderingen van het WKK-platform van 30 januari en 19 maart 2008.
Jaargang 8 Nummer 1 30
W K K - P L A T F O R M E N
BIO WKK-PLATFORM
Varia
Volgende varia-punten kwamen aan bod:
• I.v.m. de ecologiepremie: aanpassing van de performatiefactoren
per 1 januari 2008 en statistieken over de aanvragen uit de
eerste call;
• I.v.m. de aansluitingstarieven van Elia: geen reductiecoëfficiënt
van toepassing voor aansluitingsuitrustingen voor o.a. WKK’s;
• I.v.m. de aansluitingsvoorwaarden voor WKK op de distributie-
netten: de regels worden strenger om voldoende netstabiliteit te
kunnen garanderen, maar overleg tussen alle betrokkenen dringt
zich op;
• De vraag van een lid van het platform naar de wenselijkheid van
een apart platform voor WKK’s met motoren.
Het WKK-platform komt dit jaar nog samen op 28 mei, 24 septem-
ber en 26 november.
Erwin CornelisSecretaris WKK-platform
30 januari 2008, de eerste bio-WKK platformvergadering van het
jaar. Het leek er eventjes op dat het bio-WKK platform zonder voor-
zitter zou van start gaan vanwege het vertrek van Michel Raskin,
maar dit was buiten Nathalie Devriendt van het VITO gerekend. Haar
kandidatuur voor het voorzitterschap werd met éénparigheid van
stemmen aanvaard. Wij danken Nathalie Devriendt om deze taak op
zich te willen nemen en zijn ervan overtuigd dat zij met de nodige
dynamiek en enthousiasme het bio-WKK platform zal leiden.
Veel succes!
Onderstaande punten zijn momenteel aan de orde in het platform:
• Het dossier WKC voor industriële afvalstromen dat als doelstel-
ling heeft om het potentieel aan verwerkingscapaciteit van
industriële afvalstromen over te brengen naar warmtekrachtkop-
peling zal weldra gefinaliseerd worden. De economische analyse
die ter onderbouwing van het hele dossier werd opgemaakt,
zit in zijn finale fase. De nodige sensitiviteitsanalyses werden uit-
gevoerd voor de prijs van het afval en het aandeel hernieuwbaar
dat in aanmerking komt voor de groenestroomcertificaten. Op
basis van de resultaten van deze analyse zal vanuit het bio-WKK
platform een advies geformuleerd worden.
• Sinds 2005 worden via het Actieplan Groene Stroom praktische
en juridische belemmeringen weggewerkt om de productie van
groene stroom aan te moedigen. De doelstellingen worden
gehaald en prognoses voorspellen dat dit in de toekomst ook zal
gebeuren. Momenteel is er minder aandacht voor de productie
van groene warmte. In Vlaanderen zijn er voor groene warmte
nog geen doelstellingen vastgelegd. Nochtans heeft Europa als
doelstelling een aandeel van 20% hernieuwbare energie in het
totaal energieverbruik tegen 2020 vooropgesteld. Dit betekent
dat het potentieel uit groene warmte maximaal zal moeten benut
worden. Om eventuele knelpunten rond groene warmte weg te
werken, is het aangewezen om een Actieplan Groene Warmte op
te stellen. Dit actieplan kan gekoppeld worden aan het Actieplan
Groene Stroom dat in juli 2008 aan de Vlaamse Regering wordt
voorgelegd.
De ontwerpversie van het Actieplan Groene Warmte en Koeling,
deel Bio-energie, opgesteld door het VEA, is ter discussie voorge-
legd aan de leden van het bio-WKK platform.
Het bio-WKK platform staat positief tegenover de uitwerking van
een financiële steunmaatregel voor groene warmte vanuit de
overheid, daar het een stimulans kan betekenen voor de produc-
tie van groene warmte. In het kader van de uitwerking van een
mogelijk steunmechanisme voor groene warmte werden volgen-
de aandachtspunten aan het VEA overgemaakt:
1. Een nieuw steunmechanisme moet zowel passen binnen als
naast de bestaande systemen, zodat de stabiliteit op de markt
gegarandeerd blijft. De vraag die dan gesteld kan worden is: heb-
ben zowel de nieuwe als de bestaande projecten recht op steun?
Naar ons inziens moet er hier naar een goed evenwicht gestreefd
worden. De bestaande projecten moeten, ook bij veranderende
randvoorwaarden, levensvatbaar gehouden worden, maar dit
mag zeker niet leiden tot overfinanciering. Om dit tegen te gaan
verwijzen we naar de regeling in Wallonië, waar de mogelijkheid
voorzien is om enkel moeilijke projecten een extra stimulans te
geven.
Een andere open vraag is vanaf welke grootte installaties in aan-
merking zullen komen voor ondersteuning van groene warmte.
2. De kans bestaat dat bij de implementatie van een nieuw steun-
mechanisme voor groene warmte de biomassaprijzen zullen evo-
lueren. Het bio-WKK platform wijst er op dat ze geen systeem
wensen dat elke 6 maanden aangepast wordt aan veranderende
biomassaprijzen.
Jaargang 8 Nummer 1 31
W K K - P L A T F O R M E N
Bovendien moet de vraag gesteld worden waar biomassa-
stromen het meest efficiënt kunnen worden ingezet. Er moet op
worden toegezien dat er geen nieuwe warmtevraag gecreëerd
wordt. Vanuit het platform wordt dan ook voorgesteld om te
werken met een soort benchmark.
Een voorbeeld: voor een bepaalde ruimte mag maximaal X
kWh/m2 (kengetal) verbruikt worden en dus kunnen maar Y
certificaten voor een gebouw van Z m2 worden bekomen.
3. Indien uiteindelijk als steunmechanisme geopteerd wordt voor
groene warmte certificaten moet er gezorgd worden dat de
formule voor de berekening ervan gebaseerd is op energie-effi-
ciëntie en CO2-besparing. Dit lijkt ons de meest eerlijke benade-
ring. De benutting van restwarmte moet ook mee opgenomen
worden in een dergelijk systeem, wat geen probleem mag zijn als
de berekening steunt op CO2-besparing.
Wij hopen natuurlijk dat het VEA deze bemerkingen en vragen zal
meenemen in het verder uitwerken van een steunmechanisme voor
groene warmte.
Wat is er recent gerealiseerd in het platform?
• In het kader van de BBT studie voor verbranding van hernieuw-
bare brandstoffen heeft het bio-WKK platform een volledig
geactualiseerde economische analyse voor bio-olie motoren
opgemaakt en doorgestuurd naar het VITO. Sensitiviteitsanalyses
werden uitgevoerd voor het aantal draaiuren, de prijs van de
palmolie en het percentage geproduceerde elektricicteit dat in
het net werd geïnjecteerd/ter plaatse verbruikt.
Ilse GeyskensSecretaris bio- WKK platform
Momenteel kunnen de onderstaande activiteiten gemeld worden:
1. VZW’s hebben geen recht op investeringssteun of ecologiepremie?!
Zoals Wim Buelens van VEA aankondigde op de studiedag “WKK in
gebouwen en µWKK” zal weldra een beleidsmaatregel goedgekeurd
worden waarin men 20% investeringssubsidie geeft voor µWKK
voor lokale besturen.
2. Nood aan “beperkte leveringsvergunning”
Er stelt zich een probleem bij de levering van elektriciteit door WKK’s
in appartementsgebouwen en bij wijkverwarming. De bewoners
kunnen niet verplicht worden de elektriciteit van de WKK af te
nemen omdat zij wettelijk het recht hebben hun energieleverancier
vrij te kiezen. De eigenaar van de WKK dient dus over een leverings-
vergunning te beschikken anders is hij verplicht de elektriciteit van
de WKK tegen ± € 50 /MWh aan elektriciteitsleveranciers te verko-
pen. In Vlaanderen is een leveringsvergunning alleen voor de grote
elektriciteitsleveranciers een mogelijke kaart gezien de administratie,
kosten en verplichtingen. In Wallonië en het Brussels Gewest
bestaat de mogelijkheid van een beperkte leveringsvergunning. Een
proefproject wordt momenteel geëvalueerd. Bovenstaand probleem
is een serieus knelpunt en maakt menig WKK-project voor apparte-
mentsgebouwen onrendabel tenzij men de elektriciteit kan gebrui-
ken voor de gemeenschappelijke delen van het gebouwen.
Ook wensen de netwerkoperatoren hun meters en dus de fysische
leveringspunten in de individuele wooneenheden te brengen gezien
de openbare dienstverplichtingen. Hierdoor is één leveringspunt
voor het volledig appartementsgebouw geen haalbare kaart.
Het GWKKP probeert samen met VEA en de VREG voorstellen uit te
werken. De VREG probeert uit te klaren wat juridisch al dan niet
mogelijk is.
3. Haalbaarheid van trigeneratie
WKK’s die louter voor verwarming van een gebouw worden gebruikt
zijn niet echt rendabel. Meestal liggen deze WKK’s 5 maanden per
jaar stil. Als men de warmte van de WKK in de zomer zou kunnen
gebruiken om een absorptiekoelmachine te voeden en zo het
gebouw te koelen zou dat de rentabiliteit van de WKK ten goede
kunnen komen. Bij de berekening van het aantal certificaten wor-
den absorptiekoelmachines vergeleken met de gebruikelijke com-
GEBOUWEN WKK-PLATFORM (GWKKP)Stand van zaken
Jaargang 8 Nummer 1 32
pressorkoelmachines. Deze laatste zijn energie-efficiënter en men
hanteert in de certificatenwetgeving een COP van 5. Absorptiekoel-
machines met één generatortrap hebben echter een COP van 0,7 -
0,8. Hierdoor kunnen het aantal certificaten gevoelig verminderen.
Het GWKKP wil verder werken om een overzicht te maken van de
mogelijkheden voor absorptiekoeling en de juiste referentierende-
menten voor compressorkoeling. Een aantal relevante rentabiliteits-
studies zullen doorgevoerd en besproken worden om de meeste cru-
ciale parameters te identificeren.
4. Inbedding van het µWKK-overleg binnen de structuren van COGEN Vlaanderen
Op initiatief van VITO en Joris Mampaey werd het µWKK-overleg,
een vergadering waarin onderzoeksinstellingen, leveranciers, regula-
toren en overheden de marktintroductie van de allerkleinste WKKtjes
voorbereiden, in het leven geroepen. Dit overleg wordt momenteel
ingebed in de structuren van COGEN Vlaanderen.
Het platform maakt volgende eerste conclusies:
- Er bestaat geen studie over het potentieel van micro WKK in
België.
- Momenteel is het aantal constructeurs en verdelers in België eer-
der beperkt.
- Er is een stijgende interesse omwille van de stijgende energieprij-
zen maar WKK is een technologie waar jan modaal nog altijd niet
mee vertrouwd is.
- Er is waarschijnlijk een zeer groot potentieel maar er zijn nog
heel wat barrières te overwinnen. (zie studie Carbon Trust)
5. Kan het elektrisch net de snelheid aan waarmee WKK’s en hernieuwbare energiebronnen worden aangesloten?
REMEHA, een Nederlandse ketelfabrikant wil tegen het stookseizoen
2008 zijn HRE-ketels (combinatie Stirling WKK 1kWe/5,5kWth +
modulerende condensatieketel van 28 kWth) op de markt brengen.
Zij voorspellen dat tegen 2020 1,7 miljoen van dergelijke installaties
geplaatst zullen zijn in Nederland. Het toestel is al zodanig geconci-
pieerd dat de installatie gewoon plug and play is en dat er nauwe-
lijks onderhoud nodig is. Deze installaties bevatten meestal een
asynchrone generator. Deze is robuust en goedkoop, vergt geen syn-
chronisatieapparatuur maar vormt wel een inductieve belasting
voor het elektrisch net. Een grote concentratie van decentrale gene-
ratoren waarvan de elektriciteitslevering gekoppeld is aan de hoe-
veelheid beschikbare zon, wind of warmtevraag is niet regelbaar en
“kan” de spanningsprofielen in het net uit evenwicht brengen. Dit is
zeker het geval waar het net zwak is.
Het GWKKP houdt de ontwikkelingen hieromtrent ook nauwgezet in
de gaten.
Een grote concentratie van decentrale generatoren waarvan de
elektriciteitslevering gekoppeld is aan de hoeveelheid beschikbare
zon, wind of warmtevraag is niet regelbaar en kan de spannings-
profielen in het net uit evenwicht brengen.
Annick DextersSecretaris gebouwen en micro WKK-platform
W K K P L A T F O R M E N
Jaargang 8 Nummer 1 33
De studiedagnamiddag over “WKK in gebouwen enMicro-WKK” op 13 februari kon rekenen op meer dan100 geïnteresseerden, die verzamelden in de congreszaalvan Dexia in Berchem. Dexia en Ineltra Systems nv.waren de hoofdsponsors van deze studiedag. LukVandaele, afdelingshoofd Energie en Klimaat binnenWTCB, nam de taak van moderator waar en loodste hetpubliek via samenvattingen en probleemstellingen van de ene presentatie naar de andere.
Naast de industrie en de transportsector biedt ook de gebouwde
omgeving een groot potentieel om energiebehoefte en CO2-
emissies te reduceren. Doel van deze namiddag was een
genuanceerd beeld te schetsen van de mogelijkheden en
beperkingen van WKK in deze context.
JJoohhnn VVaann DDee VViijjvveerr, directeur van het studiebureau Détang
S.A., lichtte verschillende WKK-projecten toe waaronder het
WKK- project van de stad Ottignies en het WKK-project van
les jardins d’Alexandre à Forrest. Naast de bespreking van een
aantal technische aspecten, eigen aan de implementatie van
WKK’s, besprak hij ook de volledige haalbaarheidsstudies van
bovenvernoemde projecten.
In toenemende mate kijken eindgebruikers en ontwikkelaars bij
het formuleren van hun milieudoelstellingen verder dan de pure
financiële rendabiliteit. Het ambitieniveau wordt niet langer alleen
bepaald door de economische terugverdieneffecten of wettelijke
vereisten. Of het institutionele organisaties betreft of bedrijven,
de lat wordt soms hoger gelegd omdat zij dit zien als hun maat-
schappelijke taak (voorbeeldfunctie), als een deel van de bedrijfs-
identiteit of vanuit een oprechte bezorgdheid voor het milieu. FFiilliipp DDeessccaammppss van het bouwfysisch ingenieursbureau Daidalos
Peutz en Brecht Vandekerckhove van SumResearch peilden naar
een realistisch ambitieniveau voor de energiedoelstellingen in
het stedenbouwkundig project Gent Sint-Pieters. In dit concrete
project zijn twee prioritaire maatregelen geanalyseerd om een
laag energieverbruik te realiseren: een goede isolatiekwaliteit van
de schil en de mate waarin warmte- en koudeproductie op een
collectieve manier georganiseerd kunnen worden.
EEeeffjjee PPeeeetteerrss van VITO lichtte de verschillende nieuwe techno-
logieën toe van µWKK. Dit zijn volgens de wetgeving WKK’s met
een elektrisch vermogen kleiner dan 50 kWe. Naast de bekende
WKK’s aangedreven door gas- of dieselmotoren en de micro-
gasturbines komen momenteel µWKK’s op de markt die gebruik
maken van stirling motoren en brandstofcellen. Nieuw is dat voor
huishoudelijke toepassingen stirling motoren maar ook brandstof-
cellen worden ingebouwd in de verwarmingsketels.
Veel proefprojecten zijn lopende. Grootschalige marktintroductie
wordt de komende jaren verwacht.
WWiimm BBuueelleennss van VEA begon zijn uiteenzetting met een overzicht
van de huidige toestand van WKK in Vlaanderen en een toelichting
van het WKKcertificatensyteem. Er zijn duidelijk positieve tenden-
sen wat betreft de implementatie van WKK. Ook kondigde hij een
aantal nieuwe initiatieven van de overheid aan die het gebruik van
WKK aanmoedigen. Zo is er de verplichting om voor gebouwen
> 1000 m2 een haalbaarheidstudie uit te voeren voor WKK en
hernieuwbare energiebronnen en deze in te dienen uiterlijk
1 maand na de bouwaanvraag (vanaf 1 februari 2008). Dit kan
via een webformulier (Alle informatie omtrent deze haalbaar-
heidsstudie vind u op pagina 9 en 10 van deze nieuwsbrief). De
toekenning van een investeringssubsidie van 20% voor µWKK voor
lokale besturen is een nieuwe beleidsmaatregel, die weldra zal
goedgekeurd worden.
Tenslotte overliep de secretaris van het gebouwen WKK platform
(GWKKP) enkele realisaties en verdere actiepunten van COGEN
Vlaanderen. De nota ivm “WKK in zorginstellingen” werd voor-
gesteld. Op initiatief van VITO en Joris Mampaey werd het
µWKK-overleg, een vergadering waarin onderzoeksinstellingen,
leveranciers, regulatoren en overheden de marktintroductie van
de allerkleinste WKKtjes voorbereiden, in het leven geroepen.
Dit overleg wordt momenteel ingebed in de structuren van
COGEN Vlaanderen. Ook de aankondiging van de bovenstaande
investeringssubsidie van 20% voor lokale besturen kwam er
onder impuls van COGEN Vlaanderen. Enkele problemen zijn
evenwel nog niet opgelost zoals het dreigend certificatenverlies
bij gebuik van trigeneratie en de behoefte aan een beperkte
leveringsvergunning zodat WKK’s in appartementsgebouwen ook
kunnen leveren aan de afzonderlijke wooneenheden.
Na het dankwoord van de voorzitter werd er nog lange tijd
nagepraat tijdens de afsluitende nieuwjaarsreceptie.
Annick DextersCOGEN Vlaanderen
Studiedag 13 februari 2008: "WKK ingebouwen en Micro-WKK"
Jaargang 8 Nummer 1 34
Electrabel is een Europese energieonderneming die behoort tot de
kopgroep in Europa en marktleider is in de Benelux. Ze maakt deel
uit van Suez, een internationale industriële en dienstengroep die
als partner van lokale overheden, ondernemingen en particulieren
duurzame en innoverende oplossingen ontwikkelt voor het beheer
van nutsdiensten in elektriciteit, gas, energiediensten, water en
reinheid.
Door de aard van haar activiteiten – productie, verkoop en trading
van energie - is Electrabel een belangrijke speler op het vlak van
duurzame ontwikkeling. De onderneming streeft ernaar economi-
sche performantie, sociale rechtvaardigheid en de bescherming
van het leefmilieu op een optimale manier te verenigen. Binnen
haar vakgebieden biedt ze haar klanten duurzame economische
oplossingen, met bijzondere aandacht voor rationeel energie-
gebruik, die tegemoet komen aan hun sociale en milieudoel-
stellingen.
In dit kader zijn recent volgende duurzame ontwikkelingen met
industriële klanten afgesloten zegt Guy Dreessen, Product line
manager on-site sustainable generation.
Electrabel en WKK Warmtekrachtkoppeling behoort al sinds meer dan 20 jaar tot de core business van Electrabel.
EVONIK Antwerpen (voorheen Degussa Antwerpen), E.ON en
Electrabel tekenden op 5 september 2007 een overeenkomst rond
de bouw en de exploitatie van warmtekrachtkoppelingseenheden.
De twee energiebedrijven zullen samen 45 miljoen euro investeren
in een joint venture die zal instaan voor de elektriciteits- en warm-
teproductie van EVONIK.
EVONIK Antwerpen is actief in de chemische industrie en pro-
duceert grondstoffen die verwerkt worden in tal van toepassingen
en producten die iedereen dagelijks gebruikt.
EVONIK Antwerpen en Electrabel exploiteren als partners reeds een
warmtekrachtkoppelingseenheid van 43 megawatt (MW) op de
site van EVONIK in de haven van Antwerpen. In de toekomst zullen
de energiebehoeften van EVONIK Antwerpen echter verder stijgen.
Daarom ging het bedrijf op zoek naar een partner voor een twee-
de warmtekrachtkoppelingseenheid.
EVONIK koos voor E.ON en Electrabel. De drie partijen tekenden een
overeenkomst waarin de elektriciteits- en stoomproductie gereali-
seerd wordt door een geïntegreerde combinatie van de
twee warmtekrachtkoppelingseenheden. Deze zullen volledig
ondergebracht worden in een 50/50 joint venture tussen E.ON en
Electrabel.
De bouw van de nieuwe warmtekrachtkoppelingseenheid zal
twee jaar duren. De inbedrijfstelling is gepland voor midden 2010.
In totaal zal de site een elektrisch vermogen van 85 MW en een
thermisch vermogen van tussen 85 en 160 MW hebben. Dankzij
de nieuwe eenheid zal een jaarlijkse uitstoot van 60.000 ton CO2
worden vermeden.
Alle stoom en een deel van de elektriciteit zullen door de pro-
ductie-eenheden van EVONIK Antwerpen worden gebruikt. De rest
van de opgewekte stroom zal voor de helft door Electrabel en voor
de helft door E.ON op de markt worden verkocht.
Overeenkomst tussen EVONIK Antwerpen, E.ON en Electrabel rond bouw en exploitatie van warmtekrachtkoppelingseenheden
Jaargang 8 Nummer 1 35
De petrochemische installaties van INEOS Phenol draaien vol-
continu en hebben nood aan een uiterst betrouwbare toevoer van
stoom. In 1993 ging het bedrijf daartoe een samenwerking aan
met Electrabel voor de bouw van een warmtekrachtkoppeling-
installatie (WKK) op zijn terrein. Die installatie levert sindsdien
90 ton stoom per uur, terwijl een back-upketel zorgt voor redun-
dantie. De resterende stoombehoefte van INEOS (50 t/u) wordt
geproduceerd door een recuperatieketel in de nabijgelegen ver-
brandingsoven van INDAVER, en contractueel eveneens door
Electrabel geleverd.
“Wij hebben net zwaar geïnvesteerd in bijkomende productie-
capaciteit,” vertelt Hugo Liefooghe, Algemeen Directeur INEOS
Phenol in Doel. “De nieuwe stoombehoefte (50 t/u) zullen we
opvangen met een ketel op een brandstof die we in ons eigen
productieproces aanmaken. Nu ook nog eens investeren in een
nieuwe WKK zou ons zwaar vallen. Bovendien geeft een nieuwe
WKK pas recht op certificaten als ze twintig jaar na de eerste
WKK wordt gebouwd.”
“Overschakelen op een klassieke stoomketel zou milieutechnisch
dan weer niet verantwoord zijn. We hebben de WKK overigens
nodig om onze verplichtingen in het benchmarkingconvenant na
te komen. Een levensduurverlenging van de bestaande eenheid is
daarom de beste optie.”
INEOS zal voortaan ook 10 MW elektriciteit rechtstreeks van de
WKK afnemen, of de helft van het elektrische vermogen van de
installatie. Hugo Liefooghe: “We moeten daar dan geen transmis-
siekost op betalen. De rest van de elektriciteitsbehoefte blijven
we gewoon van het net halen, omdat we ons niet al te afhankelijk
willen maken van aardgas.”
Levensduurverlenging WKK bij INEOS Phenol
Het benchmarkingconvenant in de sector had Lanxess al overtuigd
om voor warmtekrachtkoppeling (WKK) te kiezen. Er is een con-
stante behoefte aan 120 ton stoom per uur. De bestaande tegen-
drukturbines zullen vervangen worden door elektromotoren.
Daardoor verdwijnt de nood aan een 30-bar-net, maar niet de
stoombehoefte. Andere processen op de site vragen nog steeds
een stabiele aanvoer van stoom. Maar een druk van 10 bar is
voldoende en dat is efficiënter en betrouwbaarder van back-up te
voorzien.”
De omschakeling naar elektriciteitsaandrijving voor de uiterst kri-
tische koelcompressoren verhoogt de algemene betrouwbaarheid
van de productieprocessen. Enerzijds neemt de elektriciteitsvraag
op de site toe. Anderzijds zorgt de verlaging van de stoomdruk
ervoor dat de tegendrukturbine in het hart van de WKK-installatie
zo een 7 MW extra vermogen opwekt, meer dan de behoeftes van
de nieuwe aandrijvingen.
Electrabel neemt de investeringen, het beheer en de volledige
exploitatie voor haar rekening. De gegenereerde elektriciteit vloeit
zowel naar het interne Lanxess-net, als naar het externe net van
de netbeheerder.”
Stoom en elektriciteit bij Lanxess via WKK
Vooraleer een WKK te installeren is het noodzakelijk om eerst een
energie audit uit te voeren.
Bij Volvo Europa Trucks in Oostakker installeerde men bijvoorbeeld
grote doorzichtige polycarbonaatpanelen in de daken van de
fabriek om meer daglicht binnen te laten. Bovendien zijn de muren
en de plafonds in lichtere kleuren geschilderd zodat ze beter het
natuurlijke licht reflecteren. De verlichting van de assemblagelijn
wordt geregeld in functie van de lichtintensiteit.”
De cijfers bewijzen duidelijk de efficiëntie van dergelijke maat-
Voertuigen produceren zonder netto CO2-uitstoot
Jaargang 8 Nummer 1 36
regelen. Zo heeft Volvo Europa Truck zijn energieverbruik tussen
2001 en 2006 met 23% verlaagd, terwijl de productie met 33%
is gestegen.
Men wilde een speciale inspanning doen op het vlak van CO2.
Daarom heeft men besloten om twee verwarmingsketels op gas te
vervangen door een nieuwe thermische installatie op biomassa.
Een derde gasketel is omgebouwd tot een verwarmingsketel die
werkt op bio-olie. De nieuwe thermische verwarmingsketel zal
werken op basis van houtpellets. Met een capaciteit van 5 MW zal
de installatie de basis verwarmingsbehoefte van de fabriek dekken.
Om de onrechtstreekse CO2-uitstoot terug te dringen zijn drie
windturbines, elk met een vermogen van 2 MW geïnstalleerd.
De overige elektriciteitsbehoefte wordt voldaan via 100% groene
elektriciteit van Electrabel.
Met het composteringsbedrijf Op De Beeck te Kallo is een samen-
werking gestart om afvalstromen te vergisten en te drogen en
hierbij de volledige energie nuttig te gebruiken.
Het biogas uit de vergisters gaat naar 2 bio-WKK’s, die elk 950 kWe
produceren en 1300 kWth leveren aan de slibdroger.
Naast deze bio-WKK’s voorziet een kwalitatieve WKK op aardgas in
de resterende warmtevraag van de slibdroger.
Het gedroogde slib wordt bijgemengd bij de compost en is zo een
uitstekende bodemverbeteraar.
Zo wordt er in totaal 3700 kWe en 4600 kWth op een milieu-
vriendelijke manier geproduceerd.
Opstart bio-WKK sinds oktober 2007
Op De Beeck / Kallo
De firma OLEON te Ertvelde maakt voornamelijk voedingssupple-
menten en vanaf 2007 ook biodiesel. Bij deze processen komt er
een viskeuze bio-olie vrij.
Deze bio-olie zal na voorbehandeling gebruikt worden in 2
speciaal hiervoor aangepaste dieselmotoren.
Deze WKK-motoren leveren elk 1500 kWe aan het interne
middenspanningsnet van OLEON en produceren 600 kW stoom en
1000 kW warm water, dat eveneens nuttig gebruikt wordt.
Guy DreessenElectrabel
Opstart biofuel WKK sinds oktober 2007
OLEON / Ertvelde
Jaargang 8 Nummer 1 37
RESULTATEN van de inleveringsronde van groenestroom- en warmtekrachtcertificaten
GROENESTROOMCERTIFICATEN
• Aantal in te leveren groenestroomcertificaten voor 31 maart 2008
Omdat er in het jaar 2007 2.084.243 groenestroomcertificaten
werden uitgereikt, moest de VREG het vooropgestelde quotum van
3,75% verhogen, zodanig dat het aantal in te leveren groenestroom-
certificaten gelijk werd aan dit aantal.
De VREG legde als gevolg hiervan, op 20 februari 2008, het groene-
stroomquotum vast op 4,90%. Met dit quotum, en uitgaande van de
door de netbeheerders gerapporteerde leveringscijfers, zou een
totaal aantal van 2.084.243 groenestroomcertificaten moeten
worden ingediend. Na 20 februari meldden enkele netbeheerders
echter nog kleine correcties op hun gerapporteerde cijfers. De VREG
besliste om het quotum van 4,90% niet meer aan te passen naar
aanleiding van deze kleine rechtzettingen. Met het vastgelegde
quotum van 4,90% en de gecorrigeerde leveringscijfers was het
totaal aantal in te leveren groenestroomcertificaten uiteindelijk
gelijk aan 2.076.119.
• Aantal beschikbare groenestroomcertificaten op 31 maart 2008
Er waren in totaal 2.061.134 groenestroomcertificaten beschikbaar
voor inlevering op 31 maart 2008, zodat er 14.985 certificaten tekort
waren om het verhoogde quotum te kunnen halen.
Mocht het quotum gelijk gebleven zijn aan 3,75%, zou er een over-
schot geweest zijn van 471.353 groenestroomcertificaten.
• Aantal ingeleverde groenestroomcertificaten op 31 maart 2008
In totaal leverden alle leveranciers (en certificaatplichtige toegangs-
houders) samen 1.709.845 groenestroomcertificaten in. Eén leveran-
cier leverde elf certificaten te veel in. Zes van de achttien leveran-
ciers (en certificaatplichtige toegangshouders) leverden onvoldoen-
de certificaten in om aan hun quotum te voldoen, wat overeenkomt
met een boetebedrag van 45.785.625 euro.
• Aantal beschikbare groenestroomcertificaten na 31 maart 2008
Nadat alle inleveringen gebeurd waren, blijven er nog 351.289
groenestroomcertificaten beschikbaar.
WARMTEKRACHTCERTIFICATEN
• Aantal in te leveren warmtekrachtcertificaten voor 31 maart 2008
Er moesten in totaal 1.393.948 warmtekrachtcertificaten worden
ingeleverd.
• Aantal beschikbare warmtekrachtcertificaten op 31 maart 2008
Er waren in totaal 1.244.052 warmtekrachtcertificaten beschikbaar
voor inlevering op 31 maart 2008, zodat er 149.896 certificaten te
kort waren om het quotum te kunnen halen.
• Aantal ingeleverde warmtekrachtcertificaten op 31 maart 2008
In totaal leverden alle leveranciers samen 1.040.753 warmtekracht-
certificaten in. Twee leveranciers voldeden niet aan hun volledige
quotumplicht, en leverden in totaal 353.195 warmtekrachtcerti-
ficaten te weinig in, wat overeenkomt met een boetebedrag van
15.893.775 euro.
• Aantal beschikbare warmtekrachtcertificaten na 31 maart 2008
Nadat alle inleveringen gebeurd waren, blijven er nog 203.299
warmtekrachtcertificaten beschikbaar.
Op basis van gegevens van de VREG maakte onze medewerker
Erwin Cornelis een schema op dat een overzicht schetst van de
laatste 3 jaren:
2005 2006 2007
Geleverde electriciteit GWh 48.338 47.778 47.093
In te leveren WKC # 575.209 1.032.004 1.393.948
Beschikbare WKC # 316.293 601.694 1.244.052
% 55 58 89
Ingeleverde WKC # 246.196 566.191 1.040.753
Tekort aan WKC # 329.013 465.813 353.195
% 57 45 25
Boete € 14.805.585 20.961.585 15.893.775
BTW op groenestroom-certificaten en warmte-krachtcertificatenOp 26 februari 2008 heeft de federale overheid beslist
dat vanaf 1 april 2008 alle verhandelingen van zowel
groenestroomcertificaten als warmtekrachtcertificaten
onderworpen worden aan het normale BTW-tarief van
21%. Dit is het gevolg van de beslissing, E.T.113.522, die
terug te vinden is op www.fisconet.fgov.be.
Wat de implicaties op de werking van de certificatenmark-
ten voor groene stroom en warmtekrachtkoppeling zullen
zijn, wordt nog door de VREG onderzocht. Zij probeert een
antwoord te krijgen van de administratie van indirecte
belastingen.
Bron: VREG
W A R M T E K R A C H T C E R T I F I C A T E N
Jaargang 8 Nummer 1 38
MEDEDELING VREG in verband met “beschikbare warmte” en “ingrijpende wijziging”
W A R M T E K R A C H T C E R T I F I C A T E N
De mededeling van de VREG m.b.t. de begrippen“beschikbare warmte” en “ingrijpende wijziging” voor debepaling van het aantal toe te kennen warmtekracht-certificaten en de bruikbaarheid ervan voor de certifica-tenverplichting, volgens de bepalingen van het besluitvan de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 ter bevorde-ring van de elektriciteitsopwekking in kwalitatievewarmtekrachtinstallaties werd goedgekeurd (MEDE2008 – 1) .
Deze mededeling heeft tot doel om via een procesbeschrijving aan
te geven in welke stappen de VREG een aanvraag tot toekenning
van warmtekrachtcertificaten onderzoekt en waar de begrippen
beschikbare warmte en ingrijpende wijziging hun plaats hierin
vinden.
Het begrip ingrijpende wijziging, dat mede bepaalt of een
warmtekrachtcertificaat al dan niet aanvaardbaar is voor de
certificatenverplichting, wordt nog steeds als volgt gedefinieerd:
een wijziging waarbij minstens voldaan is aan één van de volgen-
de voorwaarden:
• de relatieve primaire energiebesparing, uitgedrukt in procen-
teenheden, stijgt met minstens 5 procenteenheden, waarbij
de relatieve primaire energiebesparing wordt berekend op basis
van de referentierendementen die voor bestaande warmte-
krachtinstallaties werden vastgelegd;
• de warmtekrachtinstallatie vervangt een warmtekrachtinstalla-
tie die ouder is dan 10 jaar voor motoren en 20 jaar voor tur-
bines. Daarbij moet minstens de motor of de turbine vervangen
worden door een nog niet gebruikte motor of turbine;
• het elektrisch of mechanisch vermogen neemt toe met min-
stens 25%, terwijl de relatieve primaire energiebesparing
eveneens toeneemt.
Onder de term beschikbare warmte, die het aantal certificaten
bepaald, wordt de warmte verstaan die aan de volgende voorwaar-
den voldoet:
• de warmte wordt door de gebruiker nuttig wordt aangewend
• de WKK die het voorwerp is van de aanvraag voor warmte-
krachtcertificaten produceert warmte ter vervanging van de
beschikbare warmte.
Op plaatsen waar de reeds beschikbare warmte wordt gebruikt,
wordt het aantal al dan niet aanvaardbare warmtekrachtcertifica-
ten bepaald door de warmtekrachtbesparing die de WKK, die het
voorwerp is van de certificatenaanvraag, méér realiseert tov de
situatie vóór de indienstname van deze WKK.
De mogelijke manieren om warmtekrachtcertificaten aan te vragen
voor een WKK die gebouwd wordt om te voldoen aan een warm-
tevraag die voordien werd ingevuld door een andere WKK zijn :
• Het geheel van oude en nieuwe WKK voldoet aan de voorwaar-
de voor ingrijpende wijziging van de oude WKK. Dit houdt in
een verbetering van de BPE met 5% of een verhoging van het
geïnstalleerd vermogen met 25% + een stijging van het BPE.
• De nieuwe WKK vervangt de oude WKK, 10 jaar voor motoren
en 20 jaar voor turbines.
• De indienstname van de WKK voldoet niet aan de voorwaarde
voor ingrijpende wijziging van de oude WKK. Dit leidt tot een
lager aantal aanvaardbare certificaten tov de andere scenario’s
en zal dus in praktijk wellicht niet voorkomen.
• De eigenaar van de WKK dient een aparte aanvraag voor
warmtekrachtcertificaten in bij de VREG, enkel met betrekking
tot de nieuwe WKK:
• De datum van de indienstname wordt in dat geval gelijkge-
steld aan de datum van de indienstname van de nieuwe
WKK .
• Voor de berekening van het aantal toe te kennen WKC wordt
gedurende het eerste jaar na indienstname van de WKK
rekening gehouden met de beschikbare warmte die geleverd
werd door de vorige WKK gedurende 365 dagen vooraf-
gaand aan de certificatenaanvraag. De berekening hiervoor
wordt toegelicht in hoofdstuk 6.2 van deze mededeling.
• Vanaf het tweede jaar na indienstname van de nieuwe WKK
heeft de aanvrager de keuze om het aantal certificaten te
laten berekenen:
- ofwel aan de hand van de op dat moment geldende refe-
rentierendementen voor de gescheiden opwekking van
elektriciciteit en warmte. Dit betekent natuurlijk dat de
aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag tot toekenning
van WKC opheft, vervangt door een nieuwe aanvraag,
waarbij de beschikbare warmte (de warmte die geduren-
de 365 dagen voorafgaand aan de nieuwe aanvraag
geleverd) nul is;
- ofwel verder met de berekeningsformule die tijdens het
eerste jaar werd gebruikt.
Deze regeling is getroffen om bedrijven, die nu warmte ontvangen
van een WKK die te jong is om de vervanging ervan te zien als een
ingrijpende wijziging toch de mogelijkheid te geven deze WKK te
vervangen door een nieuwe WKK met minimaal verlies aan warm-
tekrachtcertificaten. Deze regeling creëert echter ook de juridische
mogelijkheid dat warmtekrachtinstallaties gebouwd voor 2002, en
dus niet certificaatgerechtigd, vervroegd vervangen worden door
warmtekrachtinstallaties die dan wel certificaatgerechtigd zijn.
Ilse Geyskens, COGEN Vlaanderen
Jaargang 8 Nummer 1 39
The European Union has committed to reducing its overall emissions to at least 20% below 1990 levels by2020, and is ready to scale up this reduction to as muchas 30% under a new global climate change agreement ifother developed countries make comparable efforts.
The »Climate action and renewable energy package« sets out the
contribution expected from each Member State to meeting this
target and proposes a series of measures to help achieve them.
Central to the Commissions strategy is a strengthening and expan-
sion the European emissions trading scheme as currently designed
by Directive 2003/87/EC. The trading scheme is the EU's key tool
for cutting emissions cost-effectively.
According to the proposal for a revision of the Directive emissions
from the sectors covered by the system shall be cut by 21% by
2020 compared with levels in 2005. A single EU-wide cap on emis-
sions covered by the scheme will be set, and free allocation of
emission allowances will be progressively replaced by auctioning
of allowances by 2020. Emissions from sectors not included in the
trading sphere – such as transport, housing, agriculture and waste
– will be cut by 10% of 2005 levels by 2020. Each Member State
will contribute to this effort according to its relative wealth, with
national emission targets ranging from –20% for richer Member
States to +20% for poorer ones.
Equivalent measures to cap emissions in the non-trading sector
had been one of the major concerns voiced by the district heating
industry’s representative body in Brussels, Euroheat & Power. The
association had closely followed the preparation of the new
proposals and outlined its position in several position papers and
press releases. As a result, the new draft Directive contains
several references to the specificities of heat from combined heat
and power.
In the explanatory memorandum, the Commission explains that
»taking into account their ability to pass through opportunity
costs, full auctioning should be the rule from 2013 onwards for
the power sector and carbon capture and storage. In order to
encourage a more efficient generation of electricity, electricity
generators could however receive free allowances for heat
delivered to district heating or industrial installations«.
Accordingly it is specified in recital 16, that »Electricity generators
may receive free allowances for heat produced through high
efficiency cogeneration as defined by Directive 2004/8/EC in the
event that such heat produced by installations in other sectors
were to be given free allocations, in order to avoid distortions of
competition«.
This concern is also directly regulated under Article 10 a) of the
Directive (Transitional Community-wide rules for harmonized free
allocation): »Free allocation may be given to electricity generators
in respect of the production of heat through high efficiency coge-
neration as defined by Directive 2004/8/EC for economically justi-
fiable demand to ensure equal treatment with regard to other pro-
ducers of heat. In each year subsequent to 2013, the total alloca-
tion to such installations in respect of the production of that heat
shall be adjusted by the linear factor referred to in Article 9.«
These are novel provisions which should be expected to reinforce
the market position of combined heat and power in many
countries. However, the same Article 10 also specifies that free
allocation must be progressively reduced from 80% in 2013 to 0%
in 2020.
While the proposal makes clear that the Commission aims at 100%
auctioning for all sectors as soon as 2020, it also shows that today
the Commission realizes that heat from cogeneration / district
heating installations competes with heat from smaller-scale boi-
lers which remain outside the trading sphere.
The Commission proposal is now being negotiated in first reading
in the Council and in the European Parliament. For the latter, Avril
Doyle, member of the group of the European People’s Party and
European Democrats, Ireland, has been appointed rapporteur and
will lead the European Parliament on this issue.
Euroheat & Power will do its upmost to achieve further improve-
ments of the text in the negotiation process. In particular, the
association argues for enhanced harmonization, making free allo-
cation to combined heat and power installations mandatory
throughout the EU. With a view to determine the amount of free
allowances, benchmarks for both heat and electricity should be
applied.
http://ec.europa.eu/energy/index_en.htmlwww.euroheat.org
Bron Euro Heat & Power, 1/2008Interested in learning more about EuroHeat & Power?
Please contact MartinHeinrichs ([email protected])
European Commission Proposesnew Emissions Trading RulesEnergy and Climate Package
Jaargang 8 Nummer 1 40
N I E U W E L E D E N
Focus op duurzame oplossingen
ARCADIS is een internationale onderneming die management-,
advies- en ingenieursdiensten levert voor infrastructuur, milieu en
gebouwen. Gericht op mobiliteit, duurzaamheid en leefbaarheid.
We verplaatsen ons in de uitdagingen van onze klanten om daad-
werkelijk meerwaarde te bieden. Dit doen we met studies, onder-
zoeken, adviezen, ontwerpen, ingenieurswerk, projectmanage-
ment, implementatie, onderhoud en beheer. Voor bedrijven én
overheden.
In België telt ARCADIS ruim 750 medewerkers en wereldwijd meer
dan 12.000. Daarmee behoren we tot de 3 grootste bureaus in
België en Europa en tot de 7 grootste op wereldvlak.
ARCADIS kijkt vooruit en trekt volop de kaart van duurzame
ontwikkeling. Onze dienstverlening op het vlak van energie en
milieu situeert zich in:• de realisatie van duurzame gebouwen: energiestudies in
gebouwen, EPB-berekeningen, CO2-neutrale gebouwen…• geïntegreerde projecten voor productiebedrijven: milieueffec-
trapportage, begeleiding in vergunningstrajecten en bench-marking/ auditing-convenant, windmolenparken, WKK metbiomassa, speciale configuraties b.v. directe inzet van uitlaat-gassen bij drogen…
• beleidsondersteuning voor de overheid: studies voor CO2-neutrale bedrijfsterreinen, meerjarenplannen voor energie ofCO2-uitstoot…
Meer info:Onze contactpersoon voor energie en WKK in gebouwen is:
Bruno Raeymakers - Tel.: +32 9 242 44 19,
Onze contactpersoon voor energie en WKK in productiebedrijven
is: Kris Devoldere - Tel.: +32 9 241 77 17
www.arcadisbelgium.be
Consultants in environment and engineering
Reeds sinds 1973 heeft BELCONSULTING nv gebouwd aan eensterke uitbreiding van activiteiten/ervaring in de studie, het ontwerp, de leiding, coördinatie en projectmanagement bij de uitvoering van werken in volgende toepassingsgebieden:- infrastructuur- urbanisatiewerken- burgerlijke bouwkunde- natuur- en landschapsstudies- energie en speciale technieken.- milieutechnieken- milieustudies
Inzake energie kan Belconsulting volgende diensten verlenen:• Energie management consulting:
• Energiescan• Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering
dd. 14/05/2004 :- energieplan- energiestudies- benchmark- auditconvenant
• Haalbaarheidsstudies• masterplannen nutsleiding
• Engineering• ”waste-to-energy” uit
- afvalverbranding- biomassa
• warmtekrachtkoppeling • energierecuperatie• industriële koeling• HVAC
Als studiebureau heeft BELCONSULTING NV de volgende troeven:* volledige onafhankelijkheid * multidisciplinair karakter * jarenlange ervaring * talrijke referenties van diverse schaalgrootte.
BELCONSULTING NV beschikt over een team van 60 hooggekwali-ficeerde ingenieurs, wetenschappelijke raadgevers en techniekersin verschillende disciplines.
VOORSTELLING NIEUWE LEDEN
BELCONSULTING nv
Jaargang 8 Nummer 1 41
N I E U W E L E D E N
Reeds verschillende jaren staat BELCONSULTING in voor project-coördinatie en projectmanagement van grotere opdrachten zowelin de publieke als in de private sector zodat zij kan bogen op eenjarenlange ervaring en een ruime bekwaamheid in deze materie.Tevens heeft deze multidisciplinaire aanpak van projecten geleidtot een efficiënte en snelle uitwerking waarbij zowel kwaliteit,duurzaamheid en communicatie centraal staan.
Meer info:Belconsulting nvOude Stationsstraat 144B-8700 TieltTel.: + 32 51 40 36 71Fax: + 32 51 40 43 35 E-mail: [email protected] www.belconsulting.be
Flanders Investment & Trade
AFDELING INVESTEREN / INWARD INVESTMENT
Wat kunnen wij voor uw bedrijf betekenen?De afdeling Investeren staat ter beschikking van buitenlandse
bedrijven die geïnteresseerd zijn om te investeren of uit te breiden
in de regio. Wij geven u advies over alle financiële, technische en
praktische aspecten van een investering en dit steeds op een ver-
trouwelijke basis. Ons advies is bovendien gratis. Naast een per-
soonlijke begeleiding kunnen wij u ook de meest recente informa-
tie bieden over nationale, regionale en lokale economische aspec-
ten. Zo kan u vastgoedprijzen, loonkosten, fiscaliteit en andere
belangrijke zaken vergelijken.
Wij zijn het antwoord op al uw vragen !Of uw bedrijf een eerste investering in Europa plant, een reeds
bestaande zetel wil uitbreiden of eerder een joint venture wenst op
te zetten, wij staan u steeds bij met professioneel en vertrouwelijk
advies over:
Investeringslocatie: Onze ervaren medewerkers bezorgen u een overzicht van beschik-
bare bedrijventerreinen. Daarnaast geven we u waardevolle infor-
matie over ondermeer de lokale arbeidsmarkt, leveranciers, R&D en
logistieke mogelijkheden zodat u de juiste locatie voor uw activi-
teiten vindt.
Financiële stimuliWij geven u een overzicht van alle mogelijke fiscale voordelen en
financiële steun die nationale en regionale overheden u kunnen
bieden. Ook adviseren wij u over specifieke steun op maat van uw
bedrijf. U kan op ons rekenen als u hulp nodig heeft bij de admini-
strieve aspecten.
BeslissingsnemersWij laten u kennismaken met een heel wat interessante netwerken
en personen uit ondermeer de dienstensector, de academische
wereld, onderzoeksinstellingen en met consultants uit de private
sector. We brengen u in contact met overheidsdiensten op alle
niveaus en met de nodige nutsbedrijven die zorgen voor elektrici-
teit, telecommunicatie, water e.d.
Wettelijke aspectenDoor het geven van gedetailleerde documentatie over alle
aspecten die komen kijken bij het opstarten van een bedrijf in
Vlaanderen, maken we het investeringsproces voor u gemakkelijker.
Zakelijke opportuniteitenWij helpen u relevante investeringstrends en contacten te identifi-
ceren. Onze focus ligt daarbij vooral op volgende sectoren: call-,
coördinatie- en distributiecentra, ICT, life sciences, de auto- en
chemie-industrie.
Ook na uw investering staan wij voor u klaar. Wij helpen graag
bij extra investeringen en uitbreidingen van uw bestaande
investering.
Integratie in het lokale levenWij laten uw bedrijf kennismaken met de Vlaamse manier van
leven en helpen uw buitenlandse medewerkers integreren door
zoveel mogelijk informatie te geven over wat Vlaanderen te bieden
heeft: onderwijs, sport, cultuur en zoveel meer.
Meer info:Flanders Investment & TradeAfdeling InvesterenPascal Walrave – Directeur InvesterenGaucheretstraat 901030 Brussel – BelgiëTel.: +32 2 504 88 71Fax: + 32 2 504 88 70E-mail: [email protected] www.flandersinvestmentandtrade.com
Jaargang 8 Nummer 1 42
N I E U W E L E D E N
INDEA: Bruikbaar energieadvies voor industriële bedrijven
INDEA focust zich als ingenieursbureau op energiemanagement
voor industriële bedrijven. INDEA beperkt zich daarbij niet tot
vrijblijvend advies, maar wil bruikbare oplossingen formuleren.
Met expertise rond wetgeving, convenanten, procestoepassingen,
decentrale energieproductie, energiemanagement, subsidies, e.d.
kan INDEA een totaaloplossing bieden aan bedrijven.
Naast consulting verzorgt INDEA de projectbegeleiding van bij het
ontwerp, de installatie, de vergunningsaanvraag, offerteanalyse,
de analyse van onderhoudscontracten, werfopvolging tot en met
de oplevering. Ook de monitoring na inbedrijfname, voor het
verkrijgen en behouden van het maximale rendement (groene
stroom- en WKK-certificaten) zit vervat in de scoop van INDEA.
Wie is wie?
INDEA werd opgericht op initiatief van Willy Somers en Valérie de
Groote. Beiden hebben een ruime ervaring als energie-expert.
Willy Somers was jaren actief in lucht- en waterbehandeling en
stoomproductie. Met zijn bedrijf AAS (Advies & Acquisitie Somers)
was hij één van de eersten die zich volledig focuste op energie-
consulting. De industrie en constructeurs doen regelmatig beroep
op zijn expertise op het gebied van stoom- en warmtekracht-
installaties.
Valérie de Groote behaalde, na een opleiding tot industrieel inge-
nieur, een Master in milieuwetenschappen en -technologieën en
was eerder in loondienst als energiedeskundige voor meerdere
energieplannen en –studies.
Meer info:
Valérie de Groote - [email protected] - 0479/23.90.09Willy Somers - [email protected] - 0496/28.78.40www.indea.be
Indea bvbaHeidestraat 11A, 2520 Ransttel.: +32 3 4857893 - fax: +32 3 2936730
Jaargang 8 Nummer 141
LIDMAATSCHAPWilt u ook graag lid worden van COGEN Vlaanderen?
Gelieve onderstaand formulier in te vullen en door te faxen op het nummer: 016/62 18 91Lidmaatschapstarieven vindt u op onze website.
Naam / Dhr. Mevr.: ....................................................................................................................................................................................................
Voornaam / ..................................................................................................................................................................................................................................
Functie / ........................................................................................................................................................................................................................................
Vertegenwoordigt / (*)
Aanbod (fabrikanten, installateurs, studiebureaus, energieproducent)
..........................................................................................................................................................................................................................................................
Gebruiker - Sector /
..........................................................................................................................................................................................................................................................
Andere /
..........................................................................................................................................................................................................................................................
Firmanaam / ................................................................................................................................................................................................................................
Straat / .............................................................................................................................................. Nr. / .............................. Bus / ..............................
Postnr. / ................................................................... Gemeente / ..........................................................................................................................................
Tel. / .................................................................................................................................................................................................................................................
BTW-nummer / BE ....................................................................................................................................................................................................................
E-mail / ..........................................................................................................................................................................................................................................
Alle briefwisseling dient verzonden te worden op / (*)
Hogervermeld adres Privé-adres:
Naam / ...........................................................................................................................................................................................................................................
Straat / .............................................................................................................................................. Nr. / .............................. Bus / ..............................
Postnr. / ................................................................... Gemeente / ..........................................................................................................................................
Land / ..............................................................................................................................................................................................................................................(* Aankruisen wat van toepassing is)
Gelieve ook uw publicaties te verzenden naar:
Firmanaam / ................................................................................................................................................................................................................................
T.a.v. / ..............................................................................................................................................................................................................................................
Straat / .............................................................................................................................................. Nr. / .............................. Bus / ..............................
Postnr. / ................................................................... Gemeente / ..........................................................................................................................................
Tel. / ............................................................................................................. Fax / .....................................................................................................................
E-mail / ..........................................................................................................................................................................................................................................
DDaattuumm // // HHaannddtteekkeenniinngg