intro n°26_v7

28
Afzendadres: Sint-Franciskusziekenhuis, t.a.v. Dhr. Bormans, Pastoor Paquaylaan 129, 3550 Heusden-Zolder. IN DEZE INTRO: Zorg voor de oudere patiënt intro Medisch informatieblad van het Sint-Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder nr. 26 - april - mei - juni 2010 Driemaandelijks tijdschrift Hasselt mail P509331

Upload: sint-franciskus

Post on 23-Feb-2016

269 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Zorg voor de oudere patiënt Medisch informatieblad van het Sint-Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder Driemaandelijks tijdschrift Hasselt mail P509331 nr. 26 - april - mei - juni 2010 Afzendadres: Sint-Franciskusziekenhuis, t.a.v. Dhr. Bormans, Pastoor Paquaylaan 129, 3550 Heusden-Zolder.

TRANSCRIPT

Page 1: intro n°26_v7

Afze

ndad

res:

Sin

t-Fr

anci

skus

ziek

enhu

is, t

.a.v

. Dhr

. Bor

man

s, P

asto

or P

aqua

ylaa

n 12

9, 3

550

Heus

den-

Zold

er.

IN DEZE INTRO:

Zorg voor de oudere patiënt

introMedisch informatieblad van het Sint-Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder

nr. 26 - april - mei - juni 2010Driemaandelijks tijdschriftHasselt mailP509331

Page 2: intro n°26_v7

ColofonAlgemeenSint-FranciskusziekenhuisPastoor Paquaylaan 1293550 Heusden-Zolder

Medisch Centrum BeringenHospitaalstraat 273582 Beringen

telefoon:011 57 91 11 (algemeen)011 57 94 94 (polikliniek)011 45 76 00 (MC Beringen)fax: 011 57 94 00website: www.sfz.be

Algemeen directeur: Dhr. E. BormansMedisch directeur: Dr. L. Geutjens

RedactieraadHoofdredactie: Dr. S. LoonbeekRedactie:Dr. L. GeutjensDr. N. RausMevr. D. Mombers

V.U.: Dr. L. Geutjens

Hebben meegewerkt:Dr. M. SchellemansDr. K. VanbilsenDr. G. GacomsDr. S. EstercamDr. M. DoberenzDr. L. TuylsDr. L. De CuyperDr. B.VandammeMevr. K. BogaertsMevr. K. PauwelsMevr. C. Janssen Mevr. A. HermanMevr. M. KelchtermansMr. F. Lenskens

Foto’s:Dhr. K. DextersMevr. D. Mombers

introMedisch informatieblad van het Sint-Franciskusziekenhuis Heusden-Zolder

nr. 26 - april 2010Driemaandelijks

Gezondheidszorg bij ouderenEen zeer belangrijke maatschappelijke uitdaging voor de volgende twintig tot dertig jaar is ongetwijfeld het opvangen van de vergrijzing. Ministers en sociale partners hebben begrepen dat het (welvaart vast) behouden van onze pensioenen een niet geringe uitdaging zal zijn, maar ook in de gezondheidszorg zullen de ouderen een steeds belang­rijker plaats innemen. Niet alleen hun toenemend aantal maar mogelijk ook een grotere zorgbehoevendheid zal het aantal geriatrische bedden verder doen toenemen. De cardiale patiënten bereiken dankzij succesvolle interventies op jongere leeftijd op kwaliteitsvolle wijze een hoge leeftijd maar acuut en chronisch hartfalen (het eindstadium van verschillende hartaandoeningen) vormen een steeds belangrijker indicatie voor ziekenhuisopname. Zelfs bij optimale controle zullen diabetespatiënten op hoge leeftijd meer risico lopen op

vasculaire en renale complicaties. Het risico op fracturen, die heelkundige behandeling en opname vereisen, neemt toe met de leeftijd en hieraan verbonden osteoporose. Ten slotte komen ook de meeste kankers frequenter voor bij ouderen. Naast de acute pathologie, moeder en kind en de psychiatrische patiënten hebben wij als ziekenhuis de ouderen in onze visie benoemd als een patiëntengroep die bijzondere aandacht verdient.

Na de fusie met de Sint­Annakliniek van Beringen, waarbij het aantal acute bedden in Heusden toenam van 150 tot 230, werden 48 bedden voorbehouden voor geriatrische patiënten. Het was Dr. Jos Miserez die, sinds 1968 als alge­meen internist werkzaam in het Sint­Franciskusziekenhuis, de erkenning verkreeg als internist­geriater in welke functie hij sedert begin jaren negentig van de vorige eeuw de zorg voor de oudere patiënten met internistische

introDr. Luc GeutjensMedisch directeur

2 introapril 2010

Page 3: intro n°26_v7

pathologie op zich nam. Onder het nog steeds geldende motto “niet het toevoegen van jaren aan het leven, maar wel het toevoegen van leven aan de jaren” wordt sindsdien getracht de fysische en functionele mogelijkheden van de bejaarde patiënten met multi­pathologie zo goed mogelijk te herstellen of minstens te behouden en dit met de nodige aandacht voor hun psychische draagkracht en sociale omkadering. Terugkeer naar de eigen omgeving en familie is niet altijd mogelijk, om die reden kan het belang van een goede relatie met de huisartsen, de rusthuizen (ROB) en rust­ en verzorgingstehuizen (RVT) van de regio niet genoeg benadrukt worden.

Erkend geriatrisch zorgprogrammaDe laatste jaren zien wij dat de overheid onder de vorm van erkenningsnormen voor het zorgprogramma geriatrie aanstuurt op beter gestructureerde

gezondheidszorgen voor de bejaarde patiënten met duidelijke doelstellingen. De uitbouw van een geriatrisch dag­ziekenhuis (om waar mogelijk langere ziekenhuisopnames met verhoogd risico op ziekenhuisinfecties en delier te vermijden) en de verplichting tot het verzorgen van interne en externe liaison­geriatrie maken vandaag verplicht deel uit van dit zorgprogramma.

Toch hebben niet alle 75­plussers een geriatrisch profiel en zien wij deze medioren en senioren vaak in de andere ziekenhuisafdelingen, waar zij met de nodige aandacht en zorg omringd worden. Getracht wordt ervoor te zorgen dat eventuele leeftijdsgebonden risico’s zoals ondervoeding, osteoporose, hoger risico op delier tijdig worden vastgesteld en een aangepaste behandeling wordt voorgesteld. Na bepaalde orthopedische ingrepen kunnen oudere patiënten voor multidisciplinaire revalidatie terecht in de afdeling geriatrie.

Nieuwe afdeling geriatrieNa de zomer hopen wij u te mogen verwelkomen bij de officiële opening van onze nieuwe geriatrieafdeling op de eerste verdieping van de nieuwe vleugel, vooraan het ziekenhuis. Dit vier bouw­lagen tellend gebouw zal verder onder­dak bieden aan technische ruimten en kleedkamers in de kelder, raadplegingen en functiemetingen op het gelijkvloers en tweede verdieping, een volledig nieuw klinisch laboratorium en directieburelen op de derde verdieping. U zal zeker tijdig op de hoogte gebracht worden van deze “open deur”.

3introapril 2010

Page 4: intro n°26_v7

Ons hoofddoel en leidraad door dit ver­haal zijn het behoud en de verbetering van de levenskwaliteit van onze bejaarde patiënten, met de bedoeling om hen zo lang mogelijk in hun vertrouwd milieu te laten leven.

Eigenlijk kunnen wij onze activiteiten best illustreren aan de hand van het geriatrisch zorgprogramma, dit omvat volgende aspecten:

1) afdeling geriatrie2) raadpleging geriatrie3) interne liaison4) externe liaison 5) geriatrisch daghospitaal6) palliatieve zorg

1) Voorstelling van de afdeling geriatrie

De capaciteit zal in 2 fasen uitgebreid worden naar 60 bedden gelijk verspreid, waarbij de eerste dienst al operationeel

zal zijn vanaf 1 juli. De patiëntenproble­matiek op G1 spitst zich voornamelijk toe op CVA bij de oudere en andere acute pathologieën zoals hartfalen, pneumonie of acute gastro­intestinale pathologieën waarbij verblijf op inten­sieve zorgen initieel geen optie is. Dank zij de voorziene hartbewaking (telemetrie voor zes patiënten) kan hier ook aan accurate diagnostiek gedaan worden. Er wordt ook specifiek aan revalidatie van stroke patiënten gewerkt

Het hoeft geen verder betoog dat de vergrijzing van de maatschappij noopt tot uitbreiding van de gezondheidsvoorzieningen.

Het cijfermateriaal van het Sint-Franciskusziekenhuis laat de laatste tien jaar een gestage groei zien van het aantal opnames van bejaarde patiënten zowel op geria-trische als op chirurgische en internistische diensten, waarbij nu toch het aantal opnames plafonneert. Specifiek op de dienst geriatrie spreekt men op jaarbasis van ongeveer 1.100 patiënten met een bezetting die voor het grootste deel van het jaar gesatureerd is.

Wij zijn dan ook erg blij en trots met de geplande uitbreiding van onze dienst tot een capaciteit van 60 bedden (+ 12) in 2 fasen, waarbij één dienst verhuist naar de nieuwbouw, terwijl de andere volledig gerenoveerd wordt. Dit is dan ook de voor-naamste reden om de werking van deze specialiteit en dienst eens bijzonder toe te lichten.

Optimale zorg rond onze oudere patiënten

Dr. Michel Schellemans, Geriater

Krista Bogaerts, verpleegkundig diensthoofd G1

Page 5: intro n°26_v7

waarna de patiënten ofwel huiswaarts keren of getransfereerd worden naar een revalidatiedienst of een rustoord. G2 legt zich voornamelijk toe op de pathologie bij demente patiënten, het­geen een zeer specifieke aandacht en opleiding van het hele team vereist.

Soms worden patiënten voor verdere revalidatie overgenomen na een heel­kundige, meestal orthopedische ingreep; ze worden verder georiënteerd meestal naar de thuissituatie of verdere revalidatie in kortverblijf of revalidatie­dienst maar soms ook spijtig genoeg naar een plaatsing.

Onze ouderen worden eigenlijk zo veel mogelijk multidisciplinair benaderd gezien het meestal gaat om multipele pathologie. De geriater is internist van opleiding met tevens uitgebreide interesses in de cardiale, pulmonaire, gastro­entero­logische, endocrinologische, hematologische en neurologische (voornamelijk CVA en dementie) pathologie.

Hij coördineert de hele observatie en kan hiervoor waar nodig beroep doen op zijn collega's orgaanspecialisten of andere disciplines (neurologie, psychiatrie, orthopedie, stomatologie, heel kunde,...).

Hij wordt bijgestaan door het parame­dische geriatrische team, bestaande uit

verpleegkundigen, sociale dienst, ergo­therapeut, kinesist, logopedist, psycho­loog, diëtiste, pastorale en palliatieve medewerkers, waarmee hij minstens wekelijks communiceert. Daarnaast wordt hij vier halve dagen geassisteerd door twee algemene artsen met spoed­brevet namelijk Dr. Els Claes en Dr. Ine Liebrecht.

De hot topics in de geriatrie omvatten volgende pathologieën: dementie, CVA, vallen en osteoporose naast acute infecties, hartfalen en delier.

Als we spreken over dementie, dan zijn de cijfers toch enigszins verontrustend. 33% van de 80 jarigen en 50 % van de 85 jarigen zijn dement. Hier komt nadien ieder jaar 10% bij. Meestal gaat het om Alzheimer dementie (60%) of meng­vormen met voornamelijk vasculaire etiologie. Belangrijk hierbij is een juiste diagnose en vroegtijdige therapie, die zeker zijn nut heeft bewezen inzake tijdelijke stabilisatie en verbetering van secundaire gedragsproblemen. 80% van de opgestarte behandelingen met ace­tylcholine esterase remmers en 60 % met memantine wordt geconti nueerd na 6 maanden. De quality of life verbetert en gemiddeld blijven behandelde personen anderhalf jaar langer thuis dan de niet behandelde groep. Naast medicamenteuze therapie kan cognitieve

rehabilitatie zinvol zijn (voornamelijk bij vasculaire pathologie) hetgeen hier in het ziekenhuis zonder remgeld wordt aangeboden door onze psychologen en ergotherapeuten (cfr. Astrid project in vorige nummers). Geheugenproblemen worden steeds multidisciplinair bekeken met overleg tussen geriater, psychiater (via liaison) en neuroloog.

De kans op CVA (90 % ischemisch en 10 % hemorragisch) stijgt lineair met het ouder worden en kan resulteren in ernstige residuele invaliditeit, waar door soms plaatsing in RVT of zelfs overlijden. In 50 % van de gevallen is er een duide­lijke relatie met VKF al of niet paroxys­maal in dit ziekenhuis, waar algemeen wordt aangenomen dat dit maar in 25 tot 30 % het geval is. De onderzoeken om een etiologie in het licht te stellen (holter, telemetrie, echocardio, echo­doppler halsvaten, CT hersenen en EEG) zijn weinig invasief. TEE onder­zoek gebeurt enkel op indicatie.

Vermoedelijk ligt een accuratere diag­nostiek aan de basis van dit verschil. Iedere specifieke diagnose vraagt om een juiste therapeutische aanpak. Correcte diagnostiek leidt tot adequatere therapie om recidieven zoveel mogelijk te vermijden. Het gaat hier om keuze tussen aspirine, aggrenox, plavix, mar­coumar of een combinatietherapie.

Dr. Elke Claes Dr. Ine Libbrecht

5introapril 2010

Page 6: intro n°26_v7

Valproblematiek en osteoporose zijn met elkaar verweven. Zij zorgen soms voor blijvende invaliditeit, waardoor patiënten moeten geplaatst worden. Mortaliteit bij heupfracturen bedraagt volgens de literatuur 20% (in dit zieken­huis < 10 %). Bij vastgestelde breuken (heup, wervel, schouder, bekken en pols) vindt men quasi steeds onderlig­gende osteoporose.

Blijkbaar kan adequate therapie hiervan de incidentie na 1 tot 2 jaar al met 50 % reduceren (bv. heupfractuur 35%, wer­velfractuur 73%). Hier is dus ook een adequate diagnose en behandeling van belang. Patiënten jonger dan 80 jaar worden bij voorkeur behandeld met bifosfanaten, 80 plussers met strontium. Daarnaast dient voorzien te worden in de juiste suppletie met calcium en vit D. Opsporen van val­etiologie is zeker van belang bij recidiverend of onverklaard vallen. Een cardiaal­, cerebro­vascu­lair­ en neurologisch bilan worden opgemaakt.

Eventueel dienen ook een ORL­nazicht, een EMG en een spierkrachtonderzoek te gebeuren. De etiologie is hier ook vaak multipel. De behandeling is dan ook eerder specifiek. Ergotherapeut en kinesist maken een valrisico inschatting (Tinetti­test) en geven adviezen bij secundaire valpreventie.

Hartfalen en acute infecties sluiten het rijtje af van de meest voorkomende pathologieën. Hartfalen is meestal gerelateerd aan onderliggende aandoeningen als arteriële hypertensie, cardiale ischemie, arythmia en kleplijden. Het kan getriggerd worden vanuit een extracardiaal probleem bvb. acute infecties (pneumonie, urinair, gastro­intestinaal), anemie, endocrinologische pathologie,...

De behandeling is dus klassiek en etiologisch. Goede samenwerking met de collega orgaanspecialist is onont­beerlijk!

Het delier is een pathologie secundair aan een ander medisch probleem dat ontstaat bij oudere patiënten naar aan­leiding van een ontsporing van een of meerdere orgaansystemen bij patiënten die voorheen cognitief nog prima of defectueus waren. Tijdige herkenning en behandeling is imperatief hetgeen hier op de dienst met specifieke schalen (Dosschaal) opgevolgd wordt.

Opsporen en behandeling van de oorzaak zijn essentieel. Het delier wordt medicamenteus bestreden en geblust. Soms kan het nog enige tijd duren voor de verwardheid verdwijnt, zelfs als het primair probleem is opgelost.

In dit ziekenhuis is er een delier team, bestaande uit de geriater en een verpleegkundige, actief dat ook adviezen geeft buiten de geriatrische afdelingen. Er bestaat reeds enige tijd een delierprotocol, ontwikkeld door geriater, psychiater en neuroloog, dat zijn diensten al frequent bewezen heeft.Complicaties konden hierdoor terugge­schroefd worden.

Hospitalisatie van geriatrische patiënten gebeurt grotendeels via spoedgevallen, hetgeen een goede zorgcontinuïteit impliceert. Het zorgtraject van de geriatrische patiënt wordt dan al ook vanuit de spoedgevallen uitgetekend.

Belangrijk hierbij is dat de afdeling geriatrie volledig geïntegreerd is in de dienst inwendige ziekten. De gemiddelde ligduur bedraagt ongeveer 14 dagen en hiermee scoren wij zeer laag vergeleken met andere ziekenhuizen.

De meeste patiënten keren terug naar de oorspronkelijke thuissituatie. De mortaliteit bedraagt ongeveer 10 % meestal gerelateerd aan palliatieve pathologie.

6 introapril 2010

Page 7: intro n°26_v7

Agenda/nieuwsInfo voor professionals via onze website www.sfz.beInformatie over preoperatieve onderzoeken en het chronisch gebruik van medicatie vóór een ingreep vindt u terug op onze vernieuwde website • De juiste preoperatieve onderzoeken volgens de richtlijnen verstrekt door het FOD-kenniscentrum, kan u via een link

consulteren• Stoppen of voortzetten van chronisch gebruikte medicatie vóór een ingreep vindt u terug in het artikel (met een

schematisch overzicht) van S. Herregods, uit het ‘Tijdschrift van Geneeskunde’ Volume 65 nr. 24

Farmadag: zaterdag 8 mei gaat door in het ERC­gebouw in Heusden­Zolder.

7introapril 2010

2) Raadpleging geriatrie Twee halve dagen per week is er moge­lijkheid tot consultatie. Meestal gaat het om patiënten die in follow­up komen na hospitalisatie tot stabilisatie van de toestand. Bij nieuwe patiënten gaat het meestal om geheugenproblemen, het­geen meestal verder wordt uitgewerkt via het geriatrisch daghospitaal.

3) Interne liaisonSinds 1 oktober 2007 werd deze functie opgestart. Deze bestaat uit het aanbie­den van complementaire geriatrische ondersteuning bij de zorg voor gehospi­taliseerde geriatrische patiënten (ouder dan 75 jaar), die niet op een geriatrische dienst gehospitaliseerd zijn. Een pluri­disciplinair team staat ter beschikking van de geriater bestaande uit een liaisonverpleegkundige (A1­opleiding) en waar nodig een ergotherapeut, een psycholoog, een logopedist, een diëtist en sociale dienst. Hiervoor werden door de overheid 4 FTE ter beschikking gesteld.

4) Externe liaisonHiermee wordt de interactie bedoeld van de geriatrische patiënten in hun thuissituatie (voornamelijk echter RVT), met de huisarts en de geriater.

Jaarlijks wordt er tweemaal een verga­dering belegd met de verwijzende rust­oorden, huisartsen en de dienst geriatrie met als doel een goed tweerichtings­verkeer te creëren. Verleden jaar werd een consensus bereikt inzake het DNR­beleid, waarbij er gestreefd werd naar maximale uniformiteit.

5) Geriatrisch daghospitaal

Sinds 2007 werd ons geriatrisch dag­ziekenhuis officieel erkend en gesubsi­dieerd. Hierdoor kon het ambulante aan­bod aan pathologie worden uitgebreid en de hospitalisatiebelasting geredu­ceerd. De aanpak blijft multidisciplinair en intercollegiaal. Belangrijke items hier zijn de cognitieve diagnostiek en revalidatie. Tevens wordt er gewerkt aan begelei­

dingssessies voor mantelzorgers van demente patiënten. Daarnaast zijn osteoporose therapie en wondzorg de belangrijke pathologieën, naast revali­datie post CVA.

6) Palliatieve zorgPijn­ en symptoomcontrole. Een van de hoofdopdrachten van een palliatief beleid bestaat erin om efficiënte pijn­ en symptoomcontrole na te streven. "Pijn is wat de betrokken persoon zegt dat het is, en optreedt wanneer hij zegt dat het optreedt" (Mc Caffery, 1979).

Uiteraard spelen collega­specialisten een grote rol bij de aanpak van de geriatrische pathologie.

Page 8: intro n°26_v7

Jaar na jaar zien we meer opnames tot aan een verdubbeling van het aantal patiënten, momenteel meer dan 1200 opnames per jaar.

Het dagziekenhuis biedt van maandag tot vrijdag een opnamemogelijkheid tussen 8u. en 17u. De diagnostiek van cognitieve stoornissen en de aanpak van osteo­porose neemt het grootste aantal patiënten voor zijn rekening.

Op het geriatrisch dagziekenhuis werkt een selectief team van bachelors in de verpleegkunde, een ergotherapeut, een kinesist, een neuropsycholoog en een sociaal verpleegkundige. Bij elke opname wordt de patiënt begeleid door éénzelfde verpleegkundige vanaf de

inschrijving aan de balie, naar elk onderzoek tot aan het afhalen bij ontslag. Dit verhoogt de service en het ver­trouwen naar patiënt en familie.

Uit recente ervaring, stellen wij vast dat het geriatrisch dagziekenhuis een bij­zondere meerwaarde creëert voor de hulpverlening aan de oudere patiënt, de benadering van de familie, de contacten met de huisarts en/of de zorgverleners van de residentiële sector.

De nieuwe infrastructuur in de nieuwe vleugel biedt ons prachtige en krachtige opportuniteiten om geriatrische patiënten afzonderlijk van de verblijfsafdelingen op te vangen.

Er is een ruime dagzaal beschikbaar met comfortabele relaxzetels en een aparte ruimte om van de maaltijden te genieten. Er is ruimte om de familieleden op te vangen.

Er kan gebruik gemaakt worden van een kinézaal waar een groot aanbod van verschillende therapiemogelijkheden kunnen doorgaan.

Door al deze mogelijkheden kunnen we meer patiëntgericht, efficiënter en adequater beantwoorden aan de noden van onze oudere patiënten, een uitdaging op zich.

Het geriatrisch dagzieken-huis in volle expansie

De introductie van het zorgprogramma heeft een flinke impuls gegeven aan de ontwikkeling van de geriatrische zorgverlening binnen het Sint-Franciskus zieken-huis. Niet alleen werd er meer personeel ingezet, ook werd er vertrouwen gegeven om een aantal zaken uit te bouwen in het kader van de totaalzorg voor de oudere patiënt. Een succesvolle realisatie is de uitbouw van het geriatrisch dagziekenhuis.

8 introapril 2010

Page 9: intro n°26_v7

Externe liaison

De diversiteit van het zorgaanbod (ver­pleging, kine, familiehulp, dagopvang, enz.) zowel in het thuismilieu als in de woon­ en zorgcentra enerzijds en de medisch­technische informatie vanuit het zieken­huisgebeuren anderzijds, vragen om een gecoördineerde aanpak en gestructureerd teamwork. Tevens moet er ruimte zijn voor de socio­cultu rele en de levens beschou­we lijke achter grond van de patiënt en zijn familie. Dit alles met het oog op optimale bege leiding, beperking van de opnames en het maximaal benutten van alle beschik­bare middelen om de levenskwaliteit van onze ouderen te verzekeren.

Huisartsen, CRA’s (coördinerend en raadgevend arts) en thuiszorgverleners vragen steeds tijdig intens betrokken te worden en zeker bij beslissingen die te maken hebben met levensbelangrijke vragen, omdat zij op een meer continue wijze betrokken zijn met het levens verhaal van deze bedoelde populatie. Proces ­ bege leiding in deze fase (o.m. via Advanced Care Planning) heeft nood aan deze informatie.

Daarom vragen zij ook een goede en ondersteunende bereik baarheid van de intramurale sector.

De CRA's West­Limburg en omstreken die regelmatig overleg plegen zijn: Dr. Nicole Olaerts; Dr. Bavo Van Damme; Dr. Eddy Van den Bossche; Dr. Lut Weytjens; Dr. Jos Weckx; Dr. Ketty Vanmele; Dr. Lieve Gerard; Dr. Michel Bottu; Dr. Patrick Boermans en Dr. Paul Beke.

Bij ontslag moet hij/zij snel geïnformeerd worden niet alleen over de medisch­technische elementen, ook over de ADL­activiteiten (algemeen dagelijkse levensverrichtingen), een kinesithera­peutisch en ergonomisch bilan en zo mogelijk en relevante en prognostische evaluatie in verband met een eventueel aanvatten van een palliatief dossier. Via goede herbronning en specifieke navorming (als aanbod en/of op vraag) dient de huisarts in zijn vele taken ondersteund te worden. De ervaring met daghospita li satie in dit kader is veel­belovend. Via consensus vergaderingen

o.m. rond MRSA­beleid en de DNR­codes, op initiatief van de dienst geriatrie en de ziekenhuishygiënisten werden reeds de eerste stappen gezet tot nauwere samenwerking.

Technologische ondersteuning van de gekozen hulpverleners, zo nodig via bij­komende opleidingssessies vanuit de tweede lijn, is een dikwijls gehoorde vraag. De inte­gratie van zoveel reeds bestaande diensten in de zorg is een bijkomende op dracht, waarbij we ons moeten hoeden voor een overaanbod aan zorg met dito administratieve work load wat verstikkend kan werken op de betrokken oudere en zijn familie.

Een respectvolle benadering van alle betrokkenen in hun specifieke functie en eigenheid met een onderlinge waarde ring bieden de beste kansen aan een veel­belovend initiatief. De finaliteit van het systeem blijft uiteindelijk toch steeds een optimale zorg voor de hulpbe hoeven de oudere met be per kingen waar de patiënt altijd in zijn totaliteit centraal zou moeten staan.

In eerste instantie lijkt de externe liaison in het kader van het geriatrisch zorgprogramma een opgelegd éénrichtingssysteem vanuit de tweede lijn. De ‘quality of life‘ van onze bejaarde patiënten is echter enkel gebaat bij een goede communicatie tussen eerste en tweede lijn, waarin de huisarts - die zich hiervoor wil inzetten - een coördinerende functie mag opeisen.

Dr. Eddy Van den Bossche CRA OCMW

Corsala - Beringen

Dr. Bavo Van Damme CRA Bloemelingen - Zolder

9introapril 2010

Page 10: intro n°26_v7

Sociale begeleiding in al haar facetten

Martine KelchtermansSociale dienst

We hanteren het principe van ‘ontslagmanagement’ in ons ziekenhuis. Concreet houdt dit in dat we iedere geriatrische patiënt, ook op andere afdelingen (interne liaison), binnen de drie dagen zien, waarbij er een sociale anamnese wordt afgenomen.

De centrale verzorger wordt gecontacteerd door de sociale dienst.Belangrijke maatstaven hierbij zijn de draagkracht en draaglast en de bereidheid om de zorgen na ontslag verder te zetten of te intensiveren.Bij bestaande thuiszorgsituaties wordt de formele thuiszorg gecontacteerd om gegevens i.v.m. de thuiszorg voor opname, met mogelijke aanwezige of potentiële problemen, te verzamelen.

De sociale dienst zal aan de hand van de verzamelde gegevens, in nauw overleg met geneesheer, verpleegkundigen, ergotherapeut, kinesist, logopedist, psycholoog en pastorale dienst mogelijke ontslagproblemen bepalen of hindernissen signaleren.

De praktische ontslagregeling wordt in het ziekenhuis gecoördineerd door de sociale dienst. Zij staan in nauw contact met de zorgbemiddelaar van de betrokken regio van de patiënt. Indien nodig wordt een overleg georganiseerd in het ziekenhuis tussen eerste­ en tweedelijnszorg. Het inschakelen van thuishulp gebeurt in overleg met de patiënt, centrale verzorger en professionele thuiszorg.

Omwille van de korte ligduur in het zie­kenhuis is een snelle probleemanalyse belangrijk. Binnen de ontslagbegeleiding heeft de sociaal werker een belangrijke taak te vervullen waarin men tracht de patiënt zo lang mogelijk in de thuissitua­tie te verzorgen zodat heropnames ver­meden kunnen worden.

Het geriatrisch dagziekenhuis tracht ook hierin tegemoet te komen. Knelpunten waar we mee geconfron­teerd worden zijn onder meer een onvol­doende thuiszorgaanbod, wachtlijsten bij de diensten bejaardenhulp, verwachtin­

gen van patiënt en familie met betrekking tot de verblijfsduur op geriatriediensten, te weinig RVT­bedden in Limburg, zwaardere en complexe thuiszorg,…

Om de zorg zoveel mogelijk te optimali­seren, organiseren we twee maal per jaar een begeleidings commissie op niveau van de thuiszorg diensten en rusthuizen. Thema’s die dan besproken worden zijn bijvoorbeeld het opmaken van een uniform opname dossier, bekend­maken van nieuwe projecten die opstarten vanuit de thuiszorg,...

Ieder jaar bezoeken we vanuit de sociale dienst twee rusthuizen in de buurt en wonen we de SIT­vergaderingen van de omliggende gemeenten bij.

Jaarlijks worden tijdens de week van de bejaarden een aantal activiteiten georganiseerd om de afdeling geriatrie in de kijker te zetten.Het organiseren van een jaarlijkse bijscholing voor interne (en vaak ook externe) medewerkers is een steeds terugkerend evenement.

De vergrijzing van de bevolking leidt tot een toename van het aantal (hoog)bejaarden met complexe zorgnoden. Een belangrijk gegeven hierbij is dat geriatrische patiënten niet enkel voor medische problemen, maar vaak ook voor psychosociale problematiek nood hebben aan professionele begeleiding.

10 introapril 2010

Page 11: intro n°26_v7

De geriatrische patiënt (neuro)psychologisch belicht

Astrid Herman Neuropsychologe

Geriatrische afdelingen G1 en G2De psychodiagnostische vraagstellingen betreffen persoonlijkheidsonderzoeken (voornamelijk inschatting naar aan wezig­heid van stemmingsproblemen) en uitge­breide neuropsychologische onder­zoeken (NPO).

Het diagnostisch vraagstuk omvat veelal de vraag ‘of de aanwezige cognitieve moeilijkheden verklaard kunnen worden door een dementiële regressie’, een differentieeldiagnose en/of inschatting naar een revalidatieaanbod. Op basis van uitgebreide onderzoeken wordt een totaal­bilan van de mogelijkheden en/of beperkingen van de patiënt opge maakt. De gegevens uit de hetero (anamnese), het premorbide intellectueel functio­neren en specifieke klachten binnen het alle daags functioneren van de patiënt

worden mee in beschou wing genomen. Het NPO tracht een bijdrage te leveren aan het stellen van de diagnose.

Geriatrisch dagziekenhuisDe werking van de psycholoog binnen het geriatrisch dagziekenhuis kent een gelijkaardige invulling zoals op de afdelingen Geriatrie 1 en Geriatrie 2. Aanvullend wordt vanuit de psycho­logische dienst ook een therapeutisch luik geboden. Deze contacten kunnen individueel of in kleine groepen plaats­vinden en kunnen zich richten op de cognitieve vaardigheden (cognitieve training) of op belevingsniveau van de geriatrische patiënt. Binnen deze therapeutische contacten wordt veelal gewerkt rond aanvaarding, verwerking en beleving van het leven met een dementie. De grote verscheidenheid

binnen het therapeutische aanbod komt in de topic ‘geheugenkliniek’ (p.12) uitgebreid aan bod.

Interne liaison geriatrieNa overleg tussen de liaisonverpleeg­kundige en de (behandelende) genees­heer kan binnen dit gebeuren ook de psycholoog geconsulteerd worden. De input vanuit de psychologische dienst is vergelijkbaar met de taakinvulling op de andere geriatrische afdelingen.

Het aanbod van de psychologische dienst op de geriatrische afdelingen kunnen we opsplitsen in twee grote werkvelden. Enerzijds is er het psychodiagnostisch werk, anderzijds de therapeutische interventies bij patiënten en begeleiding/ psycho-educatie bij mantelzorgers en naaste familieleden.

Mededeling Dr. Schreurs

Op vraag van Dr. Schreurs en zijn familie willen we meedelen dat hij omwille van gezondheidsredenen zijn activiteiten als gynaecoloog heeft beëindigd. Dr. Jan Schreurs wil zijn waardering betuigen voor de langdurge prettige samenwerking en wenst al zijn collega’s en medewerkers nog veel succes en arbeidsvreugde toe in de volgende periode.

We danken hem voor zijn jarenlange trouwe inzet in zijn werk en zijn enthousiaste samenwerking.

11introapril 2010

Page 12: intro n°26_v7

Overzicht van de verschillende zorg­programma’s

Individuele cognitieve trainingDit zorgprogramma is een therapeutisch aanbod dat verstrekt wordt door de neuro psycholoog en zich richt op de aanwezige cognitieve vaardigheden van de persoon met dementie. Het individuele cognitieve profiel van de patiënt wordt als leidraad gehanteerd bij het selec­teren van de aan te leren strategieën. Zo behoeft een patiënt met geheugen­klachten waarbij zijn problemen voort­komen uit ‘oproepings moeilijkheden uit het geheugen’ andere technieken dan een persoon met ge heugen problemen vanuit een ‘aandachtspro bleem’. In ideale omstandigheden wordt de huisarts min stens bij aanvang en afronding op de hoogte gesteld. Tijdens de cognitieve training kunnen een of meerdere cognitieve functies (oriëntatie­

vermogen, aandachtsfuncties, geheugenprocessen, receptieve en expressieve taalfuncties, executief functioneren,...) aan bod komen. Het trainen van de praxis komt aan bod binnen het zorgprogramma ‘individuele functionele training’ onder leiding van de ergotherapeute. De ge han teerde technieken (vanishing cues, spaced retrieval, link­methode, verbali saties, PQRST­techniek, problem solving strategy, mind mapping,...) zijn weten­schappelijk en empirisch onderbouwd.

Als neuropsychologe werkzaam in onze geheugenkliniek ben ik co­auteur van een boek dat cognitieve strategieën bespreekt en concretiseert voor andere therapeuten in het werkveld. Het werken binnen de “zone van naaste ontwikke­ling” is eveneens zeer belangrijk. Een te hoog tempo, een te hoge moeilijk heids­graad, te hoge verwachtingen, ... kunnen bijdragen tot een sterke confron tatie met het onvermogen van de patiënt. Deze kunnen sluimerende depressieve of angstklachten versterken. Een goede opbouw en dosering van de training is bijgevolg noodzakelijk en geldt tevens voor de functionele training. Wanneer het voor de patiënt niet (meer) mogelijk is zich strategieën eigen te maken of toe te passen binnen zijn dagelijks functio­neren, kan het zinvoller zijn de overstap te maken naar het gebruik van externe hulpmiddelen die de cognitieve tekorten opvangen (vb. het gebruik van een agenda, auditief waarschuwingssysteem en derge lijke). Deze vaardigheden komen aan bod binnen de individuele functionele training en het ASTRID­zorgprogramma bij de ergotherapeute.

Individuele psychologische begeleidingPersonen met een beginnende dementie zijn, zeker in het beginstadium van hun aandoening, zeer kwetsbaar voor het ontwikkelen van angst en of depressieve klachten. Door het veranderend denkver­

mogen kan een patiënt het gevoel hebben, de greep op zijn eigen leven kwijt te raken. Verder zien we dat de confrontatie met hun onvermogen (faal­ervaringen) tijdens hun dagdagelijks functioneren en het niet kunnen verwer­ken van de gestelde diagnose eveneens tot angsten en de pres si viteit kan leiden. Deze psycho logische problemen hebben tevens een verminderd cognitief functio­neren tot gevolg, wat de klachten bij de patiënt enkel nog doen toenemen. Door middel van individuele begeleiding beogen we enerzijds een beter psychoso­ciaal functioneren en herstellen van het zelfbeeld en anderzijds een beter cognitief functioneren.

Ook stellen we vast dat patiënten met een beginnende dementie neigen zich vooral te focussen op hun faalerva­ringen, wat een weerslag geeft op hun zelf vertrou wen en hun zelfwaardegevoel. Vanuit dit diep “twijfelen aan hun eigen kunnen” worden ook fouten uit onzeker­heid ge maakt. Deze “fouten” ontgaan hen niet en vormen opnieuw een bevestiging van hun onkunde. Deze vicieuze cirkel trachten we binnen de individuele begeleiding te doorbreken.

ASTRID (A Supporting Technology for Rehabilitation In Dementia)Dit zorgprogramma omvat een vrij uniek aanbod tegenover andere geheugen­klinieken. Het omvat een software­ programma (ASTRID) dat ontwikkeld werd binnen ons ziekenhuis. Het wordt in de leefruimte van de patiënt thuis geïmplementeerd en beoogt een “totaal­ondersteuning” op cognitief vlak. Veelal staan in het begin van het degeneratief proces de cognitieve gebreken op de voorgrond waarbij het geheugenverlies als meest kenmerkend wordt aangeduid. Bij personen met een beginnende dementie komen echter ook desoriëntatie in tijd en problemen met complexe en nieuwe situaties tot uiting. Naarmate de

De geheugenkliniekDoelstelling: “Door middel van een sterk geïndividualiseerde aanpak streven we bij personen met dementie naar een optimaal functioneren binnen de specifieke domeinen die door hun dementie worden aangetast. Het therapeutisch ambulant aanbod wordt gedragen door een multidisciplinair team en vertrekt steeds vanuit een grondige analyse van de patiënt zijn specifieke pathologie, een uitge breid bilan van de cognitieve vaardigheden, een analyse van de mogelijk heden en beperkingen op functioneel vlak en de specifieke verwachtingen en wensen van de patiënt en zijn familie.

12 introapril 2010

Page 13: intro n°26_v7

dementie evolueert verliest de persoon steeds meer van zijn mogelijkheden. Het software pakket ASTRID is zo ontwikkeld dat zij mee kan evolueren met de cogni­tieve mogelijkheden van de patiënt (van dag tot dag). Met het introduceren van deze technologie in hun thuissituatie (opdoen van succeservaringen, ver­hoogd controle­ en veiligheidsgevoel, uitbreiding van hun sociaal netwerk) beogen we een verhoging van hun ‘kwaliteit van leven’. Er wordt door middel van de applicatie de mogelijkheid geboden om te allen tijde aan cognitieve rehabilitatie te doen, door middel van een uitgebreid oefeningenaanbod. De oefeningen zijn opgemaakt in 5 niveaus (van zeer gemakkelijk tot moeilijk) en behelzen de volgende cognitieve domeinen: oriëntatie, aandacht, geheugen, taal en redeneren.

De oefeningen worden door een adap­tieve (automa tische) technologie steeds aangepast aan het functioneringsniveau van de persoon. Zo wordt na bvb. vijf opeen volgende goede antwoorden een oefening uit een hoger niveau aangebo­den en na drie opeenvolgende foute ant­woorden een niveau gezakt. Deze instel­lingen zijn tevens aanpasbaar aan het frustratie­intolerantie niveau van elke patiënt. Het opdoen van succeservaringen, het gevoel nog iets te kunnen, wordt hiermee sterk gestimuleerd. Door middel van auditieve geluiden worden de personen be krachtigd. Er wordt ook een alternatief geboden voor zinvolle tijdsbesteding door de aanwezigheid van het patience en andere spelletjes.

Het therapeutische luik dat zich verder zet in de thuisomgeving, situeert zich binnen de opvolging en training door middel van “huiswerkopdrachten”. Via het dagschema (zeer visueel) kunnen zij op een eenvoudige wijze hun oefenreeks opstarten.

Uitbreiding van hun sociaal netwerk (onder andere lotgenotencontact) en verhogen van gevoel van veiligheid bij mantelzorgers wordt gerealiseerd door de aanwezigheid van een foto­telefoon­boek. Studies over het toepassen van

ICT ter bestrijding van eenzaamheid door middel van video­telefonie tonen een duidelijke verhoging van hun kwali­teit van leven aan en een daling van eenzaamheid en depressie. Door op de foto van bijvoorbeeld een van de kinderen te tikken kan eenvoudig video­telefonie worden opgestart. Ten slotte bevat de applicatie ook een luik die het verhogen van de communicatie tussen zorgverstrekkers en de familieleden beoogt door het aanbieden van een logboek waarop zij boodschappen voor elkaar kunnen nalaten en waardoor de zorg nog beter op elkaar afgestemd kan worden.

Cognitief trainingsprogramma in kleine groepen.De kracht van lotgenotencontact ervaren we ook bij deze bijzondere patiënten populatie als zeer waardevol, vandaar de keuze om ook cognitieve rehabilitatie in groep aan te bieden. Binnen dit cognitief zorgprogramma worden er tegenoverstaand de reeds voorgestelde zorg programma’s meerde­re therapeutische contacten binnen één dag voorzien. Het steunt op een ruime bijdrage vanuit het multidisciplinair team waarbij zowel de ergotherapeute, de kinesist als de neuropsychologe een therapeutische bijdrage leveren. Bij het samenstellen van groepen wordt in de mate van het mogelijke rekening gehou­den met het type van dementie, de individuele cognitieve mogelijkheden en interesses. Doorheen de verschillende contacten trachten de therapeuten ook in te spelen op de individuele noden.

Familie/ gezinsbegeleiding Naast de behandeling van de patiënt kan ook therapeutische begeleiding van een (of meer) familieleden (van hetzelfde gezin) gebeuren. Verwerkingsmoeilijk­heden, vermoeidheid, tijdstekort zeker tegenover het eigen gezin, het niet om kunnen gaan met gedragsveranderingen van de patiënt, conflicten met de patiënt of binnen het eigen gezin over hoe het verder moet,... kunnen allen bijdragen tot een te zware draaglast. Dit heeft directe of indirecte gevolgen voor de zorg voor de persoon met dementie. Hierover vindt

u meer in het artikel 'begeleidings­programma voor mantelzorgers van dementerende bejaarden' (Pag. 14).

Astridproject

13introapril 2010

Page 14: intro n°26_v7

De totale duur van het programma bedraagt 5 weken. Hierbij komen de gezinnen wekelijks samen voor een sessie van ongeveer 2 uur.

Om het vertrouwen en overzicht te behouden, beperken we de deelname tot maximaal 6 gezinnen (tot 3 personen per gezin indien gewenst). De 5 sessies worden geleid door een psycholoog. Bij elke sessie is ook steeds een andere deskundige aanwezig die vanuit zijn vak­gebied een specifieke inbreng zal bieden.

De sessie is steeds opgedeeld in een informatief luik (± 30­45 min) en in een open groepsgesprek (± 75­90 min).

1ste sessie: verpleegkundigen. Hier richt men zich op de verschillende stadia van dementie (hoe uit het zich). We overlopen het kenmerkend gedrag en proberen tips aan te reiken hoe hier mee om te gaan.

2de sessie: ergotherapie en kinesi­therapie. De focus ligt hier op de leef­situatie van de dementerende per soon (het aanbieden van structuur en regel­maat, hoe hen activeren en stimuleren).

3de sessie: logopediste en diëtiste. Deze sessie richt zich op informatie en tips

rond het eetgebeuren, bvb de aanpak van weigering van voedsel.

4de sessie: sociale dienst brengt een overzicht van alle thuiszorgdiensten, beschikbare tegemoetkomingen en hoe hier een beroep op doen. Er wordt ook stilgestaan bij ‘toekomstige’ zorgvragen

Na de 4de sessie geven deelnemers te kennen welke discipline(s) ze op de 5de sessie willen terug zien.

5de sessie: De vijfde sessie heeft een open kader waarin elk thema aan bod kan komen afhankelijk van de noden en vragen van de leden van de groep.

Continue inbreng en ondersteuning van de psychologe gedurende de vijf sessies en aanreiken van topics.

De instroom van mantelzorgers gebeurt door:• Informatiefolder en aankondigingaffiche

waarbij geïnteresseerden zichzelf aan­melden.

• Bij een diagnose van dementie infor­meert de geneesheer de mantelzorger kort over het programma en geeft na toestemming de contactgegevens door aan de psycholoog. De psycholoog komt zelf in contact met familieleden tijdens

afname van de NPI­Q ter terugbetaling van medicatie.

• Indien de draaglast hoog is zal hij zelf ook een aanbod doen richting de man­telzorggroep vanuit de verschillende dis­ciplines die hoge draaglast detecteren. Zij kunnen de mantelzorger informeren en na toestemming de contactgegevens aan de psycholoog doorgeven.

In eerste instantie beperken we ons tot mensen die nog niet of pas recent zijn opgenomen in een rusthuis bij familie waarvan de groep kan bijdragen tot verwerking en aanvaarding.

Dementie heeft niet alleen voor de patiënt zelf, maar ook voor mensen in de directe omgeving ingrijpende gevolgen. Het zorgen voor een dementerende is dikwijls een grote belasting en kan aanzienlijke gevolgen hebben voor een mantelzorger, zoals het ontwikkelen van stress, depressie, angststoornis,... Verder blijkt dat het verlagen van de draaglast bij mantelzorgers een fors uitstel van rusthuisopnames van perso-nen met dementie oplevert. Speciaal voor de mantelzorgers van deze dementerende patiënten zijn we gestart met een specifiek begeleidingsprogramma met als centrale focus “de draagkracht van de mantelzorger”.

Het doel is mantelzorgers te helpen, praktische en emotionele steun te geven en inzicht te geven in de ziekte en zorgsituatie.

Begeleidingsprogramma voor mantelzorgers van dementerende patiënten

Kim Pauwels, Verpleegkundig diensthoofd geriatrie 2

14 introapril 2010

Page 15: intro n°26_v7

Kim Pauwels, Verpleegkundig diensthoofd geriatrie 2

Dr. André Bellens geeft als psychiater-emeritus een kritische kijk op de hedendaagse maatschappij met haar actuele thematiek.

Goed nieuws

Goed nieuws voor vriendelijke mensen. Onderzoek zou uitgewezen hebben dat vriendelijk zijn, goed is voor de gezondheid (1). Nogal dikwijls wordt vriendelijkheid beschouwd als een zwakheid van mensen die zich niet kunnen waarmaken. Assertiviteit, zelfbevestiging en zelfrealisatie zijn lange tijd de modewoorden geweest.

Maar het tij is gekeerd. Een Zweedse cardioloog, Stefan Einhorn (2), is tot de vaststelling gekomen dat er heel wat voordelen verbonden zijn aan vriendelijk zijn. Wanneer men een goede daad stelt, wordt dezelfde hersenzone geactiveerd als wanneer je lekker eet, seks hebt of drugs gebruikt...

Hoe meer goede daden je zelf stelt voor anderen, hoe groter je kansen worden dat ook de anderen iets voor jou zullen doen. Vrijgevigheid, wat een concrete vorm van vriendelijkheid is, zou ook rendabel zijn. Volgens een studie uitgevoerd aan de Universiteit van Brits Colombia en de Harvard Business School, die gepubliceerd werd in het

prestigieuze tijdschrift Science van maart 2008, zouden degenen die schenkingen doen aan verenigingen of aan hun vrienden, veel gelukkiger zijn dan hun gelijken die met hetzelfde inkomen al hun geld voor zichzelf houden (3).

Studies zouden aantonen dat vriendelijkheid goed is voor de gezondheid en “vergeven” zou goed zijn voor het hart.

Volgens Einhorn moet de vriendelijkheid wel aan enkele criteria beantwoorden. Ze moet genereus zijn en ze mag niet beletten om positieve kritiek te formuleren. Om positief beschouwd te worden, moet kritiek gegeven worden binnen de privésfeer met de hoop dat verandering bij de ontvanger mogelijk is en ze moet met medeleven en sympathie gebracht worden. Men moet geen vriendelijkheid veinzen om zijn ongenoegen, zijn onvrede of zelfs zijn woede te verbergen. De vriendelijkheid moet “echt” zijn en kan geen hypocrisie zijn. Ze steunt integendeel op empathie,

op luisterbereidheid en op aandacht voor de andere. Een hele kunst dus. Maar wanneer ze enigszins bijdraagt tot onze lichamelijke en geestelijke gezondheid, kunnen wij er enkel maar wel bij varen.

Misschien is deze wetenschap een aanleiding voor de lezer om eens een milde gift te doen aan één of ander goed doel, zoals Memisa bijvoorbeeld.

Column

(1) La gentillesse, c’est bon pour le moral. Le Monde, 27­28 décembre 2009(2)”L’Art d’être bon”, Stefan Einhorn. Belfond 2008. (3) Dunn et al: Spending Money on Others Promotes Happiness. Science, 21 March 2008, pp 1687­1688.

15introapril 2010

Page 16: intro n°26_v7

Acute verwardheid of delier manifes teert zich als een toenemend probleem in alle ziekenhuizen. De forse toename de laatste jaren van het aantal opge nomen bejaarde patiënten is hier helemaal niet vreemd aan.

Acute verwardheid is een psycho­organische stoornis die ontstaat door het falen van het cerebrale metabolisme door een lichamelijke aandoening of het gebruik van genees middelen.

De belangrijkste kenmerken zijn: • een verandering in de mentale status: ­ door een schommelend bewustzijn ­ door stoornis van de aandacht ­ door stoornis van de cognitieve

functies. Deze stoornis uit zich vaak in desoriëntatie, geheugenproblemen, denkstoornissen, motorische onrust, slaapproblemen, angst, agitatie, hallucinaties, waandenkbeelden

• slaap-waakritme is verstoord• ontstaat acuut en fluctueert door de dag• is reversibel

• het is een direct fysiologisch gevolg van een somatische aandoening

Er bestaan 2 varianten: een hyperactief delier en een hypoactief of stil delier.Dit gaat gepaard met een verhoogde morbiditeit en mortaliteit en verhoogde kans op cognitief verval. De symptomen nemen meestal toe in de late namiddag om ‘s avonds of 's nachts te ontsporen.

Recente onderzoeken beschrijven een voorkomen van delier bij 10 tot 60 % van de oudere gehospitaliseerde patiënten en tot zelfs 80 % bij kritisch zieke patiënten. Toch wordt het vaak niet herkend door artsen en verpleging.De zorg voor delirante patiënten wordt door de verpleegkundigen als zeer stresserend ervaren. Door een syste­matische screening, preventieve acties en een tijdige accurate behandeling kan echter de incidentie, duur en ernst van acute verwardheid sterk teruggedrongen worden. In ons geriatrisch zorg pro­gramma ontbraken helaas richtlijnen hieromtrent.

Begin 2008 startten wij onze zoektocht naar het ontwikkelen van een stappen­plan met medicamenteus schema. Er werd reeds behoorlijk wat expertise opgedaan tijdens onze jarenlange ervaring op de dienst Intensieve Zorgen. Bovendien konden wij rekenen op de medische kennis van de geriater en de psychiater.

De implementatie begin 2009 kende, na het overwinnen van enkele kinder­ziekten, in de tweede jaarhelft een vrij vlot verloop.

Hoe gaan we nu te werk?Bij iedere op onze geriatrische afdeling opgenomen patiënt gebeurt een syste­matische screening voor hoog risico delier. Tevens wordt er gedurende 24u een referentie Delirium Observatie Schaal (DOS) ingevuld. Bij een positief resultaat wordt de familie ingelicht over de mogelijkheid op het ontwikkelen van een delier en gestart met algemene preventieve maatregelen (eventueel preventieve medicatie). Bij deze patiënten

Bejaarden die beestjes zien op het behang of dringend naar huis willen omdat hun ouders niet weten waar ze zijn…we hebben het allemaal al meegemaakt.Het heldere, vriendelijke doch beperkt mobiele oudje dat ondanks bedsponden plots naast het bed staat, bloedend met uitgerukt infuus is agressief, lastig en onaanspreekbaar geworden…de toegediende medicatie lijkt eerder water … de nachtmerrie van menig verpleegkundige.

Acute verwardheid bij geriatrische patiënten: en wat nu?

Frans LenskensNachtverpleging geriatrie

16 introapril 2010

Page 17: intro n°26_v7

zijn we extra alert op voor tekens van delier. En bij de eerste voor tekens van delier gaan we dan ook actiever dossen. De arts stelt de diagnose en maakt qua behandeling en onderscheid tussen dervingsdelier en ieder ander delier. Hij gaat na of er een gekende contra­indicatie is voor Haldol en/of een patiënt lijdt aan de ziekte van Parkinson. Voor de symptomatische behandeling van het delier werd in samenspraak met de geriater en psychiater, op niveau van de geria trische patiënt, een medicamenteus schema samengesteld. Hierin werden de nodige standing orders opgenomen. De arts geeft het medische order tot het opstarten van de standing order. Het opsporen van de mogelijke oorzaken van het delier en de behandeling hiervan ligt in de handen van de arts. De familie wordt uitvoerig ingelicht en zij ont vangen een infobrochure.

De verpleging hanteert de richtlijnen: hoe omgaan met delirante patiënten. Indien nodig worden vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast volgens protocol.Met de familie wordt dit zo snel mogelijk besproken en dagelijks genoteerd op de hiervoor voorziene pagina in het ver­pleegdossier. De ervaring leert dat een goede combinatie van symptomatische en oorzakelijke behandeling het delier dikwijls vrij snel doet opklaren. Helaas

moeten we ook vaststellen dat na het verdwijnen van het delier regelmatig een niet gekende beginnende dementie aan het licht komt.

Wat met de geriatrische patiënten op andere afdelingen? Vanaf 1 februari 2010 wordt via de interne liaison, support en begeleiding aange boden bij (vermoeden van) delier of zelfs preventief. Op deze manier wordt de verworven kennis in verband met preventie en aanpak van delier bij geriatrische patiënten ook beschikbaar gesteld voor de geriatrische patiënten, de verpleegkundigen en de artsen op de andere afdelingen. De interne liaisonverpleegkundige zal in het bijzijn van de verantwoordelijke afdelingsverpleegkundige een delier­ assessment opmaken. Enkel voor de heelkundige afdelingen houdt dit ook een geriatrisch consult in. Op de inwen­dige diensten is dit enkel op aanvraag. De interne liaison verpleegkundigen of de geriater geven aanbevelingen en de afdelingsverpleegkundige contacteert de behandelende arts voor opstart en voorschrift van de nodige medicatie. Het opsporen en behandelen van de oorzaken behoort ook tot de taak van de behandelende arts.

De conclusie en de aanbevelingen worden via de klassieke liaisonbrief in het elektronisch medisch dossier (C2M) geplaatst. Het delier­assessment is echter ook in zijn totaliteit in C2M terug te vinden. Het is de bedoeling dat de afdeling zelf op korte

termijn vertrouwd geraakt met alle handelingen en het stappenplan kan uitvoeren.

Ook werd aan iedere betrokken afdeling een naslagwerk aangeboden. De refe­rentie verpleegkundige zou op haar afdeling de spilfiguur of stuwende kracht moeten zijn voor de realisatie van dit project. In geval van problemen kan er altijd een beroep gedaan worden op de interne liaison.

Het interne liaison team dat instaat voor de realisatie bestaat op dit ogenblik uit:

­ Liesbeth Smeets (algemene coördinatie delier),

­ Kathleen Vanhout

­ Agnes Vandeleur

­ Yves Claes

­ Krista Bogaerts (hoofdverpleegkundige interne liaison team)

­ Dr. Elke Claes (arts)

­ Dr. Michel Schellemans (internist­geriater)

Wij zijn ervan overtuigd dat het hele project een absolute meerwaarde betekent in het geriatrische zorg­programma en een win­win situatie oplevert in eerste instantie voor de patiënt en zijn familie maar ook voor de verpleegkundigen, de artsen en het ziekenhuis in het algemeen.

17introapril 2010

Page 18: intro n°26_v7

Hoewel gedragsproblemen in de loop van het ziekteproces in hoge frequentie lijken voor te komen, is nog maar weinig geweten over effectieve behandelings­mogelijkheden. In gevalsstudies of studies met kleine aantallen patiënten, al dan niet met een controlegroep, worden met wisselend succes farma­cologische en niet­farmacologische interventies onderzocht. Zowel patiënt­afhankelijke factoren als omgevings­factoren kunnen een invloed hebben en dienen in het behandelplan bekeken te worden. Best wordt daarom een syste­matische aanpak gevolgd, waarbij een voort durende evaluatie van de behan­deling en gedragssymptomen gebeurt. Eerst dienen lichamelijke en psychia­trische oorzaken opgespoord en behan­deld te worden. De overblijvende gedrags problemen worden vervolgens met niet­farmacologische interventies benaderd en pas daarna kan overge­gaan worden tot farmacologische behan­deling met ‘trial and error’. Deze systema­tische aanpak kan leiden tot een vermin­dering van medicatiedosis en van de duur dat medicatie dient gegeven te worden.

Niet­farmacologische interventies Mogelijke interventies omvatten onder andere sociaal contact, gedrags­therapie, structurele activiteiten en aanpassingen van de omgeving, of een combinatie van deze. Het is moeilijk om behandelingen te veralgemenen. Deze dienen dan ook op individueel niveau opgesteld te worden.

Houding ten opzichte van de patiënt: Bij aandachtvragend gedrag, lijkt indivi dueel contact het meest effectief. De mogelijkheden van de patiënt in over­eenstemming brengen met de eisen van de omgeving door een voorspelbare routine, met duidelijke uitleg rond de procedures die gebeuren, het vereen­voudigen van taken en het afleiden van de aandacht naar minder moeilijke taken, maken soms een groot verschil. Hierbij kan gerefereerd worden naar de drie R’s: repeat, reassure en redirect. Muziek Qua muziektherapie kan men een onderscheid maken tussen:

1) geïndividualiseerde of door de patiënt gekende muziek die gebaseerd is op de voorkeur van de persoon en die ver­ondersteld wordt een emotionele respons te geven door de persoonlijke herinneringen.2) kalmerende muziek met niet­herken­bare melodieën.

Video-opname van familie Video­opnamen van familieleden geven auditieve en visuele stimuli, alsook onrechtstreekse interactie met bekenden.

HandmassageMuziek en handmassage hebben hun nut reeds aangetoond bij pijn, relaxatie en angstreductie, mogelijks heeft het ook effect op gedragsproblemen. Gedragstherapie Aandacht zoeken wordt vaak aangehaald als oorzaak van gedragsproblemen bij de men terenden. Op korte termijn kan aandacht een gunstig resultaat geven, maar het kan ook als bekrachtiger optreden in de toekomst.

Gedragsproblemen bij dementie

Dr. Sven Estercam, Psychiater

Gedragsproblemen bij dementerenden hebben een belangrijke socio-economische impact, mede door vroegtijdige institutionalisering of frequente (her)hospitalisatie. Het gebruik van psychofarmaca kan ook leiden tot een verhoogd risico op vallen met secundaire morbiditeit als gevolg. Bij het verplegend personeel van demente patiënten treedt sneller burn-out op, is er meer absenteïsme en een hogere personeelsturnover.

18 introapril 2010

Page 19: intro n°26_v7

AromatherapieEr bestaat evidentie voor aromatherapie met essentiële oliën uit Melissa offici­nalis. Lichttherapie Er treedt een verbetering op van de voedsel­ en drankinname door een verhoogde lichtsterkte tijdens de maaltijden en er ontstaat een vermin­dering van gedragsproblemen. Dit is naar analogie met de behandeling bij seizoensgebonden depressies en kan verklaard worden door de hoge asso ciatie van depressie en gedrags­problemen. Farmacologische interventiesFarmacologische interventies kunnen gedrag beïnvloeden. Nochtans is voor­zichtigheid geboden aangezien leeftijds­gebonden veranderingen kunnen resul­teren in een langere halfwaardetijd, een hogere incidentie van neveneffecten, een paradoxale verergering van het gedrag of een verder cognitief deficit. Naast het starten van een farmaco­logische behandeling, is het belangrijk na te gaan of niet eerst (psychotrope) medicatie afgebouwd kan worden. Regelmatige pogingen tot afbouw zijn aangewezen om na te gaan of de toegediende medicatie aan de huidige dosis nog zinvol is. Bij pogingen tot afbouw dient men er rekening mee te houden dat er een belangrijke weer­stand vanuit de omgeving van de patiënt

kan bestaan. Uit onderzoek blijkt de helft van de mensen uit de omgeving van de patiënt overtuigd te zijn dat de gedrags­problemen zouden toenemen bij afbouw of dat het schade zou berokkenen aan de patiënt. Bespreking en besluitEr zijn verschillende manieren om gedrags problemen te benaderen. Ofwel moet het individu veranderen zodat hij kan inspelen op zijn omgeving, ofwel moet men de omgeving aanpassen aan de noden van de patiënt, ofwel moet men een combinatie van de twee vorige strategieën implementeren. Aangezien er bij dementie cognitieve stoornissen bestaan, lijkt vooral het tweede een haalbare optie. Een belangrijke vraag die men zich moet stellen is of de gedragsstoornis een uiting is van een innerlijke toestand of eerder doelloos en uitgelokt door bij­voorbeeld hersenschade. Het kan zinloos gedrag zijn dat niet valt te begrijpen. Moeilijkheden in de inter­pretatie kunnen aanleiding geven tot misverstanden tegenover de noden en wensen van de patiënt en een eerder tegengesteld effect geven. Om de patiënt te begrijpen moet een analyse gemaakt worden van situationele en contextuele aspecten. Daarnaast moeten ook de effecten die de hersen­schade met zich meebrengt en de levensgeschiedenis met de vroegere persoonlijkheid in acht genomen worden.

Door de grote heterogeniteit van factoren is het van cruciaal belang individuele zorg te verstrekken om iets aan het probleemgedrag te verhelpen. Wanneer een behandelplan opgesteld wordt, moet de verzorger die het dichtst bij de patiënt staat, erop toezien dat het correct wordt uitgevoerd. De nodige ruimte, supervisie en ondersteuning met positieve bekrachtiging dienen voorzien te worden om andere personeelsleden te betrekken en de continuïteit van het behandelplan te waarborgen.

Bij niet­communicatieve patiënten is het nodig te letten op gelaatsuitdrukkingen, intonaties, houdingen alsook handen­wringen en evidentie voor ontroost­baarheid tijdens activiteiten en verzor­ging om onderliggend lijden vast te kunnen stellen. De meeste bevindingen benadrukken de nood om op een emotionele, eerder dan een cognitieve wijze met de patiënt om te gaan. Een voorbeeld hiervan wordt geïllustreerd door de wijze waarop ver­zorgers omgaan tijdens het eten. Dan blijkt dat de communicatie hier niet in hoofdzaak doelgericht moet zijn, maar eerder op een empathische manier toenadering tot de patiënt moet gezocht worden om hem zijn betrokkenheid tot het gebeuren te laten aanvoelen.

19introapril 2010

Page 20: intro n°26_v7

1. Parkinson­dementie

Intro Ongeveer 30 tot 40 % van patiënten met Morbus Parkinson ontwikkelt in de loop van hun ziekte dementie. De oorzaak zijn Lewy bodies. Vooral patiënten zonder tremor en met hallucinaties hebben ver­hoogde kansen op dementie. Het verschil met Alzheimer­dementie bestaat vooral in executieve stoornissen.

Cognitieve stoornissen• Verminderde aandacht.• Afgenomen executief vermogen.• Geheugenstoornissen.• Maar intacte taalfunctie.

Hallucinaties• Vooral visuele, minder auditive

hallucinaties.• Deze kunnen ontstaan door dopamin­

erge stimulatie (L­Dopa –behandeling bij 5­10% van de patiënten) of zonder dopaminerge stimulatie.

Slaapstoornissen• Levendige, bedreigende dromen zijn

meestal voorafgaande aan het ontstaan van hallucinaties.

• Eveneens kunnen deze met of zonder dopaminerge stimulatie ontstaan.

Therapie

2. Andere Parkinson plus­syndromen

Kenmerken voor deze Parkinson plus­syndromen zijn verschijnselen van hypokinese en rigiditeit gecombineerd met andere neurologische uitvallen.

2.1. Parkinson-syndroom met oog-volg-bewegingstoornissenVooral:Multisysteematrofie (MSA)Progressieve supranuclaire parese (PSB)

Parkinson plus-syndromen

Dr. Luc TuylsNeuroloog

Dr. Marika DoberenzNeurologe

20 introapril 2010

Page 21: intro n°26_v7

OorzaakDegeneratie van neuronen in het rostraal deel van de hersenstam, eveneens deels van dopaminerge neuronen.

Kenmerken• Gangpatroon rigied, voorovergebogen,

maar meestal vlot stappend.• Houdingsinstabiliteit.• Hypomimie; het aangezicht lijkt

verbaasd – ogen ver geopend. • Blikparesen (vooral verticaal).• Bij de MSA toont de NMR scan een

“mickey­mouse­teken” (atrofie van de hersenstam en van de pedunculi met een beeld van een mickey mouse­hoofd met ronde oren).

Behandeling• Geen causale behandeling mogelijk.• L-dopa is werkzaam in 10-15% van de

gevallen.• Kinesitherapie

2.2. Lower body-parkinsonismusKenmerken: • Gangpatroon gelijkaardig met marché

à petit pas, verbreed gangspoor.• Valneiging.• Rolstoelgebonden binnen +/- 2 jaren.• Bijna geen tremor.• Weinig rigor aan de armen en geen

lateralisatietekens.• Eveneens organisch psychosyndroom

(OPS), later dementie.

Oorzaak: • Vasculaire encefalopathie (multi-

infarct­syndroom) vooral in de basale ganglia, de frontale kwabben en/of periventriculaire leucomalacie

• Risicofactor: arteriële hypertensie

Behandeling:• Acetylsalicylzuur of andere anticoagulatie• Kinesitherapie• L-dopa werkt bijna niet.

3. Diagnostiek

Differentieeldiagnostische uitsluiting van delirium, andere somatische aandoenin­gen (vooral infecties urinewegen en longen), normal pressure hydrocefa­lus, epilepsie (vooral status van kleine aanvallen), intoxicaties, deshydratie, depressie.

Technische onderzoeken• CT of zo nodig NMR• EEG• Neuro-psychiatrische diagnostiek/

psychologische geheugentesten

21introapril 2010

Page 22: intro n°26_v7

Naast de stoornissen die gepaard kunnen gaan bij het ontwikkelen van een CVA (o.a. sensorimotorische uitval, fatische stoornissen, dysarthrie, dysfa­gie, hemi­anopsie, neglect, apraxie, emo­tionele labiliteit,…) dient er ook rekening gehouden te worden met leeftijd­ en ziektegebonden aspecten:

Leeftijdgebonden:Biologisch• daling aërobe capaciteit• daling vitale capaciteit• vermindering van de spiermassa en

spierkracht• toename van orthostatische hypotensie• risico op hypertensieve episodes

Psychologisch• tragere leersnelheid• meer herhaling noodzakelijk• verminderd geloof in herstel

Sociaal• woonsituatie (alleenwonend?)• gezondheid partner

Ziektegebonden:Biologisch• multipathologie (AHT, VKF, DM, THP, …)• uitlokken van angor bij patiënten met

subklinische coronaire insufficiëntie• pulmonale insufficiëntie• polyarthrose

Psychologisch• onderliggende cognitieve en affectieve

problemen• depressie

• motivatieprobleem• vertraagd beslissingsvermogen

Sociaal• bepaalde financiële tegemoetkomingen

zijn niet van toepassing bij bejaarden (vb. Vlaams agentschap voor personen met een handicap,...)

Het doel van de revalidatie is de onaf­hankelijkheid van de patiënt te bevor­deren waarbij we dienen rekening te houden met bovengenoemde aspecten.

Patiënten op hogere leeftijd hebben een vergelijkbaar neurologisch herstel in vergelijking met jongere patiënten maar er is een duidelijk verminderde functio nele/ADL­recuperatie aanwezig.Vandaar dat de huidige revalidatie zich voornamelijk toespitst op functionele revalidatie, gerichte ADL­activiteiten en

Binnen ons ziekenhuis zijn de meerderheid van de oudere revalidanten (Geriatrie en Geriatrisch dagziekenhuis) patiënten die een CVA hebben doorgemaakt. Er bestaat geen verband tussen de leeftijd van de patiënt en het type van CVA-letsel of de infarctgrootte.

Revalidatie bij de oudere patiënt

Dr. Kathleen Vanbilsen,Fysiotherapie

22 introapril 2010

Page 23: intro n°26_v7

compensatietechnieken. Prognostisch gezien is er bij bejaarden na een CVA­letsel een duidelijk hogere mortaliteit. De prognose wordt grotendeels mede bepaald door de comorbiditeit en de frailty (uitputting, vermoeidheid, spierzwakte, tragere motoriek, geringe activiteit en ongewild gewichtsverlies).

Ons revalidatieteam is samengesteld uit volgende disciplines: kinesitherapie, ergotherapie, logopedie, verpleeg­dienst, sociale dienst, psychologische dienst, dienst fysische geneeskunde en revalidatie. Binnen een wekelijks overleg wordt de revalidatie van de patiënt opgevolgd. In functie van de evolutie kan dan ook de ontslagbestemming bepaald worden.

Deze ontslagbestemming wordt niet alleen bepaald door de functionele

status (stappen, ADL­zelfstandigheid, communicatie, …) maar ook door sociale factoren zoals de gezondheid van de partner, hulp van andere familieleden, financiële aspecten,...

Een brede benadering met een multi­disciplinaire aanpak is van belang om deze oudere patiënt, met soms toch wel een complexe problematiek, zo optimaal mogelijk te revalideren.

23introapril 2010

Page 24: intro n°26_v7

Momenteel zijn er verschillende behandelingsopties om deze gekende problemen te verminderen. Men kan opteren voor het maken van een nieuwe volledige prothese, al dan niet voorafgegaan aan een chirurgische ingreep waarbij getracht wordt om meer retentie te bieden aan de prothese d.m.v. een mondbodemvestibulumplastiek. Deze ingreep is vanwege anatomische redenen niet mogelijk bij alle patiënten. Sedert enige jaren wordt er meer en meer gebruik gemaakt van het plaatsen van twee of vier implantaten in de onderkaak waarop de onderkaak­prothese zich vastklikt. Bij deze behandeling zijn er geen anatomische beperkingen en kunnen de implantaten bij iedereen worden aangebracht.

Doordat er steeds meer wetenschappe­lijke studies aantonen dat het kauwver­mogen en de algemene tevredenheid bij deze implantaten hoger is dan het aan­maken van een nieuwe onderkaakspro­these, wordt deze ingreep steeds belangrijker. Sedert vorig jaar is er voor bepaalde patiënten zelfs een tussen­komst vanuit het ziekenfonds.

De overkappingsprothese ofwel klikgebit geeft opnieuw de ervaring van vaste tanden. Een klikgebit maakt het mogelijk om weer te kunnen genieten van alle voordelen van vaste tanden.

Wat zijn implantaten?Tanden en kiezen zitten vast met wortels in de kaak. Tandheelkundige implantaten zijn ‘kunstwortels’ van een lichaams­vriendelijk materiaal (titanium).

Hierboven ziet een tanddoorsnede met aan de linkerzijde een normale tandwortel en aan de rechterzijde een tandimplantaat

De implantaten worden door de kaakchirurg via een operatieve ingreep onder het tandvlees in het kaakbot aangebracht. Door de aangroei van bot

tegen de implantaten zijn deze na ruim drie maanden stevig verankerd in de onderkaak. Vervolgens worden op de implantaten verlengstukjes geschroefd, die door het tandvlees heen uitsteken in de mondholte. Op deze verlengstukjes wordt door de tandarts een bevestigingsconstructie (knop of staaf) gemaakt, waarmee de gebitsprothese houvast krijgt aan de implantaten.

Het plaatsen van implantatenHet voorste deel van de onderkaak, waar­in de implantaten worden aangebracht wordt door de kaakchirurg plaatselijk ver­doofd. Nadat de verdoving is ingewerkt, wordt in het tandvlees een snede gemaakt, waarna dit opzij kan worden geschoven. In het kaakbot worden ver­volgens enkele gaten geboord, die qua vorm en grootte precies overeenkomen met de afmetingen van de implantaten. De implantaten worden in de boorgaten aangebracht en het tandvlees wordt met enkele hechtingen over de implantaten heen gesloten (afb. 4 en 5). De behande­ling duurt in het algemeen ongeveer 45 minuten. In bepaalde gevallen kan deze ingreep ook plaatsvinden onder een alge­mene narcose. Dit moet besproken wor­den met de kaakchirurg.

Chirurgische procedure voor het plaatsen van een implantaat

Veel patiënten met een volledige onderkaakprothese ondervinden problemen. Het gebrek aan stabiliteit, retentie en een afgenomen kauwfunctie zijn de belangrijkste klachten van deze patiënten. De prothese ligt enkel op het mondslijmvlies van de onderkaak en moet zich in ideale omstandigheden hierop vastzuigen. Omdat het kaakbot slinkt als een spier wanneer de eigen tanden verwijderd zijn, wordt dit zuigeffect met de leeftijd steeds minder. Dit leidt tot verlies van houvast en de prothese begint te schuiven. De patiënt ervaart dit met een duidelijk verlies aan kauwfunctie.

Leven zonder zorgen! Implantaatoplossingen voor de tandeloze onderkaak

Dr. Gevert Gacomsmond-, kaak- en aangezichtschirurg

24 introapril 2010

Page 25: intro n°26_v7

De nazorg De implantaten mogen gedurende drie maanden na de ingreep niet worden belast! De onderprothese mag een korte periode niet worden gedragen om het wondgebied waar de implantaten zijn aangebracht te ontzien. De bovenkaaks­prothese mag wel gedragen worden. Na de wondgenezing wordt de onderkaaks­prothese aangepast zodat de prothese kan gedragen worden zonder dat de implantaten teveel worden belast.

Blootleggen van de implantatenNa drie maanden worden de implantaten onder lokale verdoving door de kaakchirurg blootgelegd. Er worden verlengstukjes opgeschroefd, die door het tandvlees heen in de mondholte uitsteken. Vanaf dit moment is het zeer belangrijk om de implantaten en het omringende tandvlees nauwkeurig schoon te houden.

De bevestigingsconstruc­tie en de protheseDe bevestigingsconstructie voor de onderkaaksprothese bestaat meestal uit een staafverbinding, die met schroefjes op de verlengstukjes van de implantaten wordt vastgezet. Op de plaats van de staafverbinding bevindt zich in de onderkaakprothese aan de onderkant een uitsparing met een klemmetje. Via dit klemmetje klikt de prothese vast op de staafverbinding. De prothese zelf blijft dus uitneembaar, terwijl de staaf­verbinding op implantaten vast blijft zitten in de mond. Soms bestaat de bevestiging voor de onderprothese uit enkelvoudige drukknoppen, die op de implantaten worden geschroefd zonder verbinding tussen de implantaten. Het vervaardigen van de bevestigings­constructie en de gebitsprothese neemt ongeveer acht weken in beslag.

Afb. 1: tandenloze onderkaakAfb. 2: klikprothese dmv twee drukknoppenAfb. 3: klikprothese dmv een staafverbinding

Staafverbinding tussen twee implantaten

Onderaanzicht van de klikprothese met de uitsparing voor de staafverbinding

Wie betaalt het?Het ziekenfonds voorziet sedert 2009 een eenmalige vergoeding voor twee implantaten in de onderkaak en voor de verankering ervan in de bestaande prothese. Deze vergoeding wordt slechts voorzien indien gelijktijdig aan alle volgende criteria voldaan is.• De patiënt is 70 jaar of ouder.• De patiënt draagt een volledige

uitneembare onderprothese die minstens 1 jaar oud is en in aanmerking kwam voor een vergoeding via de verplichte verzekering of de vrije aanvullende verzekering van zelfstandigen.

• De verankering wordt in de bestaande prothese aangebracht.

• De plaatsing van de implantaten gebeurt onder lokale verdoving.

Een casusBij deze 72­jarige vrouw bestond er een sterke behoefte aan wat meer houvast voor de onderkaaksprothese. De kaakchirurg werd gevraagd ter plaatse van de hoektanden twee implantaten te plaatsen. Dit is de situatie 3 maanden na het plaatsen van de implantaten. De implantaten zijn goed vastgegroeid en er kan gestart worden met het vervaardigen van een verankering voor de prothese.

Allereerst wor­den er verleng­stukjes vastge­schroefd op de implantaten. Hierover wordt

door de tandarts een afdruk gemaakt, zodat het laboratorium een model kan aanmaken waarop de verdere structuren kunnen worden vervaardigd.

Op de verleng­stukjes is in het laboratorium een steg gemaakt. De steg is de staaf­

vormige verbinding tussen de twee ver­lengstukjes.

In de prothese is een klemmetje vervaardigd. Dit klemmetje past precies over de steg en zorgt dat

de prothese vastklikt en op zijn plaats blijft zitten.

Vanaf nu heeft u een klikgebit of een overkappingsprothese. Het is een prothese die vastklikt op de implantaten. Dragers van een klikgebit hoeven hun prothese niet meer te plakken, ervaren minder irritatie en kunnen weer genieten van eten dat ze voordien met hun prothese niet konden nuttigen. Kortom, het genot van vaste tanden is weer aanwezig!

Mond-, Kaak- en AangezichtschirurgieStomatologie – ImplantologieDr. Anne StruelensDr. Gevert Gacoms

25introapril 2010

Page 26: intro n°26_v7

Soorten gehoorsdalingGehoorsdaling kan op verschillende manieren ingedeeld worden:• aangeboren of verworven • plots opgetreden, progressief toene­

mend• licht, matig, ernstig, zeer ernstig• laag-, midden-, hoogfrequent• Perceptief , conductief, gemengd

gehoorverlies: ­ vooral naar behandeling is dit een

belangrijk onderscheid. Ter verduide­lijking geeft onderstaande afbeelding een schematisch overzicht van de anatomie.

Het oor bestaat uit 3 onderdelen:buitenoor: oorschelp en uitwendige gehoor-gang, middenoor: trommelvlies en gehoor-beentjesketen, binnenoor: slakkenhuis en evenwichtsorgaan

Wanneer de oorzaak van een gehoor­verlies gelegen is in het buitenoor of het middenoor, ontstaat er een probleem met geleiding van geluidsgolven naar

het binnenoor toe. Men spreekt van een geleidings­ of conductief gehoorverlies. Voorbeelden hiervan zijn: een oorstop, een trommelvliesperforatie, een midden­ooreffusie (glue ear) bij dysfunctie van de tuba Eustachii, cholesteatoma, otosclerose (verkalking van gehoor­beentjesketen). Voor dit type van gehoors daling is vaak een chirurgische behandeling mogelijk, waardoor het gehoor opnieuw kan verbeterd worden.

Wanneer de oorzaak van een gehoor­verlies gelegen is ter hoogte van het binnenoor of gehoorszenuw, spreekt men van een perceptief of sensorineu­raal gehoorverlies. Voorbeelden zijn ouderdomsslecht­horendheid, gehoorsdaling door lawaai­schade, gehoorsdaling bij Ziekte van Ménière, acusticusneurinoma.

Een gemengd gehoorverlies is een com­binatie van een conductief en perceptief gehoorverlies.

Ouderdomsslechthorend­heid Ouderdomsslechthorendheid of pres­byacusis is een bilateraal symmetrisch perceptief gehoorverlies, dat voorna­melijk de hoge frequenties aantast. Over verschillende jaren is er een geleidelijke toename van de gehoorsdaling door een fysiologische veroudering van het hoorzintuig. Er ontstaat een progres­sieve degeneratie van haarcellen in het slakkenhuis, beginnend ter hoogte van de basale winding (hoge frequenties).

Vanaf de leeftijd van zestig jaar is er een zodanige schade, dat er van een zekere handicap in het dagelijkse leven kan gesproken worden. Het is opvallend hoeveel mensen binnen deze groep zich niet bewust zijn van het probleem en hun gehoorproblemen aan iets heel anders toeschrijven. Vaak zijn het familieleden of mensen uit de naaste omgeving die aangeven dat er een probleem is, eerder dan de patiënt zelf.Nochtans kan gehoorsdaling aanleiding geven tot onzekerheid, sociaal isolement en depressiviteit. Symptomen en diagnostiekPatiënten met presbyacusis klagen over moeilijkheden bij het verstaan van andere mensen, de TV moet luider staan, hoge tonen (bv de telefoon) worden niet meer goed waargenomen. Doordat de kleine haarcellen in het slak­kenhuis defect zijn, wordt het waarne­men van geluiden moeilijker, het gehoor wordt ongevoeliger voor geluiden. Bij tonale audiometrie wordt een bilate­raal symmetrisch perceptief gehoorver­lies in de hoge frequenties vastgesteld.

Afbeelding 2: toonaudiogram

Gehoorsdaling is een frequent voorkomend probleem. In België kampt ongeveer 10% van de bevolking, of 1 miljoen Belgen, in meerdere of mindere mate met gehoorver-lies. Hoewel gehoorsdaling in alle leeftijdscategorieën kan optreden, vinden we het grootste gedeelte terug in de groep ouder dan 60 jaar. Daarnaast lopen ook jongeren steeds meer risico op ernstige en blijvende gehoorschade.

Ouderdoms-slechthorendheid

Dr. Leen De CuyperNeus-, keel-, oorarts

26 introapril 2010

Page 27: intro n°26_v7

Afbeelding 3: spraakaudiogram

Tegelijkertijd wordt het moeilijker klan­ken uit elkaar te halen, vb om in lawaai en geroezemoes zich te richten op spraak en minder belangrijke geluiden te negeren. De spraakdiscriminatie vermindert. Een tweegesprek is meestal wel mogelijk, maar een gesprek in groep of bij achtergrondlawaai kan niet meer gevolgd worden, de patiënt hoort het wel, maar verstaat het niet. Deze verminderde spraakdiscriminatie wordt vastgesteld bij spraakaudiometrie. Het spraakaudiogram laat een verschuiving

van de curve zien die overeenkomt met het gemiddelde verlies in de middenfrequenties in het toonaudiogram. Meestal is de maximale discriminatie afgeno­men en is het verloop van de curve minder steil. (Afbeelding 3).

Gehoorsdaling bij jongerenEen perceptief gehoor­

verlies ontstaat niet enkel bij ouderen. Onderzoek heeft aangetoond dat jongeren steeds meer risico lopen op onomkeer­bare gehoorsschade door het luisteren naar te harde muziek. De grootste boos­doener is de draagbare muziek speler (bv iPod, MP3). De huidige jongeren lopen meer risico op gehoorschade dan vroegere generaties, omdat ze vaker en langer naar muziek luisteren via een oortelefoon en het volume harder zetten. Dit komt mede doordat de apparatuur aanzienlijk verbeterd is. De hedendaagse spelers halen hogere volumes zonder dat het geluid wordt vervormd.

Daarnaast vormt ook de harde muziek in discotheken en bij popconcerten een risico op gehoorsproblemen, gehoors­daling en tinnitus. Gehoorsdaling door lawaaischade wordt gekenmerkt door een typische perceptieve dip op 4000Hz.

Aangezien dergelijke gehoorsproblemen definitief zijn, is het noodzakelijk om zoveel mogelijk preventief te werken. Jongeren moeten gesensibiliseerd worden voor het effect van overmatig lawaai, en de noodzaak van gehoor­bescherming moet benadrukt worden.

BehandelingVoor een perceptief gehoorverlies bestaat er helaas geen medicamenteuze of chirurgische behandeling. Wel kan door middel van monaurale of binaurale aanpassing van een hoortoestel, een zo optimaal mogelijk gehoor worden bereikt. Afhankelijk van de schade in het oor, is er makkelijk of juist heel moeilijk te compenseren met een hoortoestel. Vele patiënten zijn ten onrechte nog steeds terughoudend voor het uittesten van hoortoestellen, omwille van een beperkt verwachtingspatroon of uit esthetische overwegingen. De nieuwste generaties hoortoestellen zijn echter zeer discreet en worden uitgerust met geavanceerde technieken zoals: dubbele microfoon, bluetooth, ruisonderdrukking, anti fluitsysteem. Op deze manier kan de slechthorende zo goed als mogelijk functioneren met zijn overgebleven gehoorcapaciteit en wordt ervoor gezorgd dat deze toestellen zich automatisch aanpassen aan de ons omringende, zeer onvoorspelbare, omgeving.

Nieuwe artsenGezien de blijvende stijging van het aanbod aan abdominale pathologie in ons ziekenhuis, is het noodzakelijk om ook de staf abdominale heelkunde uit te breiden.

Dr. Wim Bouckaert en Dr. Guido Vangertruyden zijn door de nabijheid van hun campus goed gekend in de streek en hebben hier ondertussen een uitstekende reputatie opgebouwd.

D. Joep Knol bleef na zijn opleiding in Leuven eerst staflid abdominale heelkunde in het universitair ziekenhuis. Nadien ging hij de uitdaging aan om de abdominale heelkunde uit te bouwen in het nieuwe ziekenhuis in Overpelt. Hij geniet, ondanks zijn jonge loopbaan, een aanzien binnen het chirurgisch korps waardoor hij geregeld gevraagd wordt als spreker en als teacher bij workshops. Hij gelooft echter dermate in de mogelijkheden van de hoger genoemde samenwerking, dat hij bereid is de overstap te maken.

Dr. Bouckaert, Dr. Knol en Dr. Vangertruyden werden vanaf 1 februari 2010 aangesteld als deeltijds staflid in ons ziekenhuis en zullen verder samenwerken met Dr. De Gols. Wij menen door onze ervaring, aanpak en kennis te bundelen, elkaar aan te vullen. Naast veel aandacht voor de basispathologie kunnen wij zo ook een optimale gespecialiseerde zorg aanbieden aan de patiënt in zijn vertrouwde omgeving. Wij werken aan de opstart van een specifieke obesitasraadpleging, waar naast een nauwkeurige selectie van de heelkundige indicaties, ook, in samenwerking, een conservatief behandelingspad zal worden aangeboden. Wij staan garant voor een permanente opvang van dringende patiënten binnen onze dienst op eenvoudige verwijzing.

27introapril 2010

Page 28: intro n°26_v7

Dr. Johan Duyck werd geboren op 08 mei 1976 in Mortsel. Na zijn middelbare studies aan het Sint­Jan Berchmanscollege in Antwerpen studeerde hij geneeskunde aan de Universiteit Antwerpen. Na een driejarige opleiding algemene inwendige geneeskunde (aan de KU Leuven) verlegde hij zijn interessegebied naar de radiologie. Hij bekwaamde zich verder in de radiologie gedurende 3 jaar in het Stedelijk ziekenhuis in Aalst en 2 jaar in het univer­sitair ziekenhuis UIA onder leiding van Prof. Parizel,

waarbij alle deelgebieden van de radiologie aan bod zijn gekomen. In de radiologie gaat zijn interesse vooral uit naar de thoracale en abdominale regio. Binnen de dienst zal hij een bijdrage leveren aan de meer interventionele procedures. Hij startte zijn radiologische activiteiten in het Sint­Francis kus­zieken huis en het Medisch Centrum Beringen op 1 januari samen met dr. Johan Augustinus, dr. An Boets, dr. Jurgen Wathiong, dr. Kathleen Weemaes en dr. Werner Wouters.

Dr. Johan Duyck, Radioloog

Dokter Nele Guion werd geboren op 24 september 1978 in Heusden­Zolder. Na haar studies wiskunde­wetenschappen te Heusden­Zolder studeerde zij geneeskunde aan het LUC en de KU Leuven, waar zij in 2003 promoveerde. Haar opleiding Inwendige Ziekten vervolgde zij in Nederland waar zij achtereenvolgens werkte in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven en

nadien op de dienst Intensieve Zorgen in het Acade­misch Ziekenhuis Maastricht. Zij zal zich toeleggen op de Intensieve Zorgen met specifieke interesse voor de infectieziekten. Vanaf 1 februari 2010 startte zij haar activiteiten als internist­intensivist in het Sint­Franciskusziekenhuis binnen de associatie Inwendige Ziekten.

Dr. Nele Guion, internist - intensivist

Dr. Hoskens Hanne werd geboren op 22 mei 1979 . Na haar middelbare studies wiskunde – wetenschap­pen in Hoogstraten studeerde zij geneeskunde in Diepenbeek en vervolgens in Leuven. Haar opleiding anesthesie kreeg zij in het Sint­Elisabethziekenhuis te Turnhout en in UZ­Leuven. Sinds 4 januari 2010

startte zij haar professionele carrière in het Sint­Franciskusziekenhuis binnen de associatie anesthesie in nauwe samenwerking met Dr. Ann Demot, Dr. Guy Hoes, Dr. Lut Jaspers, Dr. Stijn Loonbeek, Dr. Kris Nelissen en Dr. Patricia Ruts.

Dr. Hanne Hoskens, Anesthesist

Dr. Andreas Winter werd op 12 april 1963 in Duits­land geboren. Na zijn gymnasiumopleiding in 1984, studeerde hij algemene geneeskunde aan de univer­siteiten te Bochum en Essen en behaalde hij in 1991 zijn diploma algemene geneeskunde. Hij speciali­seerde zich tot kinderarts in de universitaire zieken­huizen van Giessen en Essen. Vanaf 1997 werkte hij als geneesheer­specialist in het kinder ziekenhuis in Darmstadt. In deze leidende functie was hij onder meer verantwoordelijk voor de afdelingen neonatologie en algemene pediatrie en bouwde een centrum uit

voor pediatrische endocrinologie en diabetologie. Zijn bijzondere aandacht gaat uit naar de pediatrische echografie en het beleid van kindermishandeling. Sinds 2006 was hij diensthoofd van het provinciale ministerie voor volksgezondheid van de provincie Hessen in Darmstadt. Nu kijkt hij ernaar uit terug in de directe patiëntenzorg te werken. Hij zal samen met Dr. Bettina Horlebein, Dr. Fons Henckens en Dr. Rainer Kuhlins vanaf april de dienst pediatrie van het Sint­Franciskusziekenhuis verder uitbouwen.

Dr. Andreas Winter, Kinderarts

Dr. Bettina Horlebein werd op 10 januari 1970 in Erbach (Duitsland) geboren. Ze studeerde vanaf 1990 alge mene geneeskunde in Marburg en behaalde haar diploma in 1996. Vanaf 1997 werkte zij als assistente in het kinderziekenhuis “Prinzessin Margaret” te Darmstadt, waar ze onder meer ervaring opdeed in verschillende subspecialisaties zoals neonatologie, pediatrische echografie en pediatrische endocrinolo­gie en diabetologie. Ze behaalde in 2003 haar diploma

als geneesheerspecialiste voor pediatrie. Vanaf 2006 nam ze in opvolging van Dr. Winter de leiding van de afdeling voor pediatrische endocrinologie en diabetologie over. Nu was ze op zoek naar een nieuwe uitdaging en zal ze vanaf april met veel enthousiasme samen met haar collega’s Dr. Fons Henckens, Dr. Rainer Kuhlins en Dr. Andreas Winter de dienst pediatrie in het Sint­Franciskusziekenhuis versterken.

Dr. Bettina Horlebein, Kinderarts

Nieuwe artsen