san francisco
DESCRIPTION
Kapitein Jacob Bouten met de "Jan van Hoorn" rond de wereld via San Francisco in 1849 en in 1852TRANSCRIPT
Around the world
in sailingsteps,
Dec 2009 – May 2010
Samengesteld door
Kees Bouten
2011
De zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten
North-America
Part IIB
Zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten (1815-1894)
with sailingsteps by Kees Bouten.
INHOUDSOPGAVE
0. Voorwoord / Preface 1
1. Jacob Bouten 1815-1849. 3
2. Rond de wereld.
A. Rond Kaap Hoorn naar Valparaiso (1849 en 1852). 59
o Valparaiso, Chiloé and Cape Horn
B. San Franciso (1850 en 1853). 105
o San Franciso.
C. Hong Kong (1853). 131
o Hong Kong.
Batavia (1850 en 1853). 147
o Jakarta.
D. Geschiedenis in perspectief 163
Nawoord “Jan van Hoorn” 165
3. De “Kosmopolieten”
A. “Kosmopoliet” (1854-1862). 173
o From Strait Sunda along Java northcoast.
B. “Kosmopoliet II” (1863-1868). 281
o Java backland.
4. Jacob Bouten 1869-1894. 355
o New York.
o De Veendammer binnen- en buitenvaarders Boiten.
Nawoord 387
Referenties
105
San Francisco (1850 en 1853)
1e Wereldreis
Over na uit S.Carlos op Chiloé vertrokken te zijn, schrijft Jacob Bouten in zijn levensverhaal:
Hoewel ik tot zover zeer tevreden over de reis kon zijn, vooral met een zoo overbeladen
schip, gevoelde ik mij toch niet prettig over hetgeen mij nu te S. Francisco wachtende
was.
Nog voor wij voor de haveningang waren, zag ik een mastbos van schepen daar
liggen, die misschien nooit daar vandaan zouden komen. Zou dat ook het lot van de
Jan van Hoorn zijn ?
Aankomst te San Francisco was op 16 februari
1850, na een reis van 50 dagen vanuit Ancud op
Chiloé [NRC 6-05-1850].
Bij aankomst in San Francisco zag Bouten maar liefst 500 á 600 schepen liggen die, door de
bemanning verlaten, lagen weg te rotten. Met extra beloning, list, geweld en diplomatie lukte het
Bouten wat niemand anders was gelukt, nl. zijn lading te lossen, af te rekenen, zijn bemanning
merendeels aan boord te houden en de vijf ergste raddraaiers bij de Revenue Service achter te
laten. Zijn levensverhaal hierover is zeer uitvoerig en luidt:
Wel had de equipage mij beloofd het schip niet te zullen verlaten, doch hoever kan men
op de beloften in deze van ondergeschikten aan; het goud heeft zo een overwegende
kracht, waar soms alles voor wijkt. Het was dus wel met een kloppend hart dat ik naar
binnen zeilde en een plaatsje zocht niet te dicht bij de landingsplaats.
Hier kon ik eerst goed de gehele baai overzien en telde tussen de 500 á 600 schepen,
die, zoals ik later hoorde, alle zonder bemanning waren of door één of twee man
bemand waren. Vele waren zwaar gehavend doordat zij van hun anker gedreven
waren, tegen andere schepen aan en dan weer gezamenlijk op andere, tot zij
uiteindelijk op het strand bleven zitten daar er geen volk te krijgen was ze eraf te
helpen.
Mijn eerste dag was naar de Hollandse Consul om mij op de hoogte van de toestand in
S.Francisco te stellen. De Heren de Fremerie en Gildemeester waren daar zeer gewillig
in en gaven mij een geheel overzicht over alles en beloofden mij alle hulp en bijstand,
waar ik die nodig mocht hebben. Zij raadden mij echter aan zo veel mogelijk in alles
zelf te handelen, daar van hulp van politie, vooral op de schepen, geen sprake was.
Daarop begaf ik mij naar de Heren Surocco, de ontvangers van de lading, waar ik zeer
nobele heren in vond, hoewel zij mij zeiden, dat ze liever gezien hadden dat ik niet
gekomen was, daar bijna de gehele lading verlies zou opleveren. Doch daar was nu
niets aan te veranderen en wij bespraken wanneer wij met de lossing konden beginnen.
We kwamen hierbij overeen dat ik de lading voor 4$ per ton aan de wal zou leveren,
waarvoor aan de wal $5 gevraagd werd. Ik deed dit om de equipage zo veel mogelijk te
laten verdienen.
Bij mijn terugkomst aan boord vond ik het schip omringd door boten met allerlei slag
van volk, die de equipage op de hoogte stelden van S.Francisco en hun aanraadden zo
gauw mogelijk het schip te verlaten en bij hun aan land te komen. Het was hier het
106
goudland waar men geen slaaf meer behoefde te zijn, zo veel geld kon verdienen als
men wilde en dat zij het maar te zeggen hadden wanneer zij afgehaald wilden worden.
Ik begreep al spoedig dat het zaak was alle mogelijk maatregelen te nemen dit te
beletten en begon met het niet toe te staan dat een dezer boten aan boord kwam,
daarbij de bewaking gedurende de nacht onder mij en de stuurlieden te verdelen, zodat
ook ’s-nachts niets gebeuren kon. Daarbij moest ik trachten hun voordelen te bezorgen
die hun een goede verdienste beloofde en hun misschien het zekere voor het onzeker zou
doen nemen. Gelukkig was november, de tijd van onze aankomst, de tijd dat alle
goudzoekers van de mijn terug kwamen, daar dan de regentijd begint en in de mijnen
niet gewerkt kan worden. In februari of maart keren zij dan eerst weer naar de mijnen
terug. Hierdoor was er op het ogenblik geen gelegenheid goud te verzamelen en
daardoor de trek niet zo bijzonder groot om aan het verlangen van de mooipraters te
voldoen.
Toch meende ik zo spoedig mogelijk hun in kennis te stellen met hetgeen ik voor hun
doen wilde en liet daartoe de gehele equipage achter in de kajuit komen. Ik zei hun dat
ik, vertrouwen stellende in hun belofte het schip niet te zullen verlaten, hun in de
gelegenheid wilde stellen een ruime som te verdienen, dat dit eerstens bestond uit het
aan land brengen van de lading, waarvoor zij 4,5$ per ton zouden ontvangen en, daar
er 910 ton in het schip is, ontvangen zij $4.095,-.
Ik zei: “Voor de lossing is de gehele equipage niet nodig, daar er maar één ligter
dagelijks met hoog water aan land gebracht kan worden. De overigen kunnen dan op
andere schepen gaan werken, waar ruim gelegenheid voor is en dat met $6 á 8 per dag
betaald wordt. Bovendien geef ik je gedurende de tijd dat wij hier liggen, dubbele gage
en is het dat je allen met het schip van hier vertrekt, dan geef ik je nog een maand gage
extra. Bij zo een verdienste zul je wel niet in twijfel staan wat te doen, vooral daar in de
eerste drie maanden geen gelegenheid is naar de mijnen te gaan. Dit moet ik je echter
zeggen: het geld dat je hier verdient wordt door mij ontvangen en zal pas aan je
worden uitbetaald, als wij deze plaats verlaten hebben. Ook moet ik dit nog zeggen, dat
in geval ik merk dat er toch pogingen gedaan worden het schip te verlaten, ik alles in
het werk zal stellen dit te beletten!”
Vrachtprijs Valparaiso n/San Francisco 89,63 Ton Meel $ 25 $ 2.061,62
71,84 Ton Gerst $ 30 $ 2.155,27
37,26 Ton Gedr.Vruchten $ 23 $ 856,98
25 Ton Gemaakt Huis $ 23 $ 575,- 442,7 Ton Chili hout $ 25 $ 11.067,50
180 Ton Holl. hout $ 22,5 $ 4.050,-
Vracht steenkolen $ 202,07
Totaal $ 20.968,44
Van nevenstaande vracht kwamen het meel,
de gerst, het Hollandse hout en de steenkolen
uit Nederland (de gedroogde vruchten neem
ik aan uit Chili?), de rest van Chili. Bij elkaar
846 Ton zonder de steenkool.
Allen beloofden aan boord te blijven en mijn aanbod aan te nemen en gingen daarop
vrolijk vooruit. Alleen de bootsman en een der matrozen vertrouwde ik niet, daar deze
ook weinig op de aanbieding gezegd hadden, doch ik liet er niets van merken en dacht
bij mijzelve: “wij zullen je in het oog houden”.
Nadat hij aldus de eerste dag geregeld had om hun vracht zelf te lossen en daarmee te trachten
zijn bemanning voor het schip te behouden, ontstonden er later toch de nodige problemen.
107
Zo verliepen er enig dagen en het werk werd geregeld verricht. Daar ik met de
stuurlieden geregeld de nachten bewaakte, liep ik gewoonlijk tot half twaalf op het dek.
Eens kwam de zeilmaker (H.Garrama) naar mij toe en zei mij, dat die nacht een boot aan
boord zou komen om de equipage te halen en dat al hun goederen gepakt waren. Ik
ging daarop onmiddelijk de stuurlieden wakker maken en wij stelden ons op om de
boot met geladen geweren te ontvangen. Deze kwam echter niet en wij verwachtten nu
dat de equipage bij het oproepen zou zeggen niet meer te willen werken, maar dit
gebeurde niet; zij gingen allen weder aan het werk. Toch merkte een stuurman dat er
iets onder hun broeide. Om meerdere zekerheid te hebben liet ik de stuurman het
volkslogies nazien, waar hij meest alle kisten en kooien gepakt zag om te vertrekken.
Daar ik niet verwachtte dat de boot gedurende de dag zou komen, riep ik aan de
stuurman, dat het volk het kon horen, de sloep gereed te maken omdat ik naar de wal
wilde om vlees te halen. Op de sloep gebruikte ik gewoonlijk de derde stuurman en de
jongen van de bootsman en deze liet ik ook nu mij aan land brengen. Daar gaf ik hun
last op mij te wachten tot ik terug kwam, ging daarop naar het hoofd, huurde daar een
boot met vier roeiers en voer naar het Amerikaanse wachtschip.
26 Febr 1850 Boothuur voor de Equipage naar het Wachtschip $ 22,-
Ik vertelde de commandant hoe het bij mij aan boord gesteld was; dat de equipage zich
voor de reis heen en terug verbonden had en ik ze in geen geval zou laten gaan. Om
ongelukken te voorkomen verzocht ik hem om de belhamels zolang onder zijn bewaring
te nemen tot ik weer gereed was te vertrekken. De commandant begon daarop te
glimlachen en zei dat hij mij daarin niet helpen kon; dat wanneer hij daaraan gevolg
ging geven, Amerika haar hele oorlogsvloot wel hierheen mocht sturen. Ik anwoorde
hem, dat in alle plaatsen waar een wachtschip is, wie hulp nodig heeft zich daartoe
moet wenden en dat ik dus van hem die hulp ook verwachtte. Na lang praten zei hij mij
na den middag bij mij aan boord te zullen komen. Ik merkte wel, dat ik van daar geen
hulp te verwachten had en mij maar zelf moest zien te helpen. Ik maakte nu maar alle
spoed om met het vlees aan boord te komen.
Bij mijn terugkomst was de equipage aan het eten. Ik hoorde van de stuurman dat zij
zeer stil waren en veel naar de landingsplaats keken alsof zij daar iets van
verwachtten.
Daar Bouten met behulp van zijn stuurmannen ontdekte dat zijn bemanning toch van plan was
zich door een boot van boord te laten halen, wendde hij zich voor tot het wachtschip dat hem
echter niet ter hulp wou komen. Aangezien het bij hem aan boord onrustig bleef, deed hij een
nieuwe poging bij de collector van de stad, met meer succes.
Daar ik nu van het wachtschip geen hulp kon verwachten, wilde ik eens proberen bij de
Collector van de stad. Ik nam spoedig mijn ontbijt en liet de derde stuurman de boot
gereed maken naar de wal te varen. Voor wij echter aan boord gingen, vertelde de
tweede stuurman mij, dat hij geloofde dat de bootsmansjongen een brief of boodschap
naar de wal medegekregen had, daar hij moeilijk bij de boot te houden was en steeds
trachtte even weg te komen.
Wij voeren van boord en toen wij halverwege waren, liet ik met roeien ophouden en
nam de jongen onder handen. Ik vroeg hem welke boodschap hij naar de wal had
medegekregen, dat ik dat weten wilde en hem zou laten verdrinken. Daar ik hem
dadelijk bij de arm genomen had en hij zag dat het ernst was, haalde hij een brief onder
de band van zijn onderbroek uit en gaf die mij over. De brief was door de bootsman
108
(Willem Maas) in het Duitsch geschreven aan de Duitsche club, dat hij zich zeer
verwonderde dat de boot ’s-nachts niet gekomen was, doch zij nu hoopten dat hij
vandaag zou komen, dat zij allen eenstemmig dachten en dat alles gepakt klaar stond.
Dat zij zich niet door kapitein of stuurman moesten laten afschrikken, want als die
geweld zouden willen gebruiken, zij geweld met geweld zouden beantwoorden, daar zij
ook goed van wapens voorzien waren.
Gelukkig vond ik gelegenheid de Collector dadelijk te spreken, vertelde ik hem hoe de
zaken stonden en vertaalde ik hem de brief die ik van de jongen had afgenomen. Hij zei
dat het zeer moeilijk voor hem was zich hiermede te bemoeien, daar ik niet de enige
was waar het volk van wegliep. Ik anwoorde hem dat ik ze niet zou laten gaan, en dat
er als ze gingen, waarschijnlijk ongelukken zouden gebeuren. Na lang praten zei hij mij
een brief te zullen medegeven voor de Commandant van de Revenu-Brik, die ’s-
middags bij mij aan boord zou komen, en zien of die mij helpen wilde.
Hiermede ging ik dadelijk daar naartoe en vond Zed. aan boord, gaf hem de brief over
en vertelde hem wat ik gaarne wilde. Ik werd door hem zeer vriendelijk ontvangen, hij
nodigde mij uit bij hem beneden te komen en vertelde mij daar, dat hij vroeger bij de
Hollandse Marine gediend had en bij de slag van Palembang in 1821 en 1822 geweest
was en zich die tijd met veel genoegen herinnerde, daar hij er prettig gediend had en
daarom ook gaarne bereid was mij te helpen. Hij kon echter niet voor twee uur van
boord, en zolang moest ik dus wachten.
Wij vertrokken vervolgens met zijn boot en zes roeiers naar de Jan van Hoorn en
waren spoedig aan boord. Gelukkig waren ze nog allen aan boord en zagen ze met de
grootste verbazing, mij met een marinesloep aan boord komen.
Zodra ik met de commandant op het
achterdek was liet ik de equipage bij
elkander komen, en zei hun dat ik te
weten gekomen was dat zij gezamenlijk
het schip wilden verlaten, en dat ik nu,
zoals hun vroeger reeds medegedeeld,
middelen had beraamd om hun dit te
beletten.
Hierop antwoordde de bootsman dadelijk
dat dit een leugen was en dat zij er niet
aan dachten het schip te verlaten, waarop ik hem de brief liet zien die ik de jongen
ontnomen had, hetgeen de jongen, uit vrees voor klappen, hun niet had verteld. De
bootsman ontkende eerst de brief geschreven te hebben en zeide van de gehele zaak
niets te weten. Ik verzocht daarop de commandant onderzoek in het volksverblijf te
doen, om zichzelf te overtuigen. Hij deed dat dadelijk en vond alles gezakt en gepakt
voor verzending.
Terugkomende vroeg hij hun waarom, als zij het schip niet wilden verlaten, alles
gepakt stond? De bootsman antwoordde dat zij dat al voor het binnenkomen van het
schip gedaan hadden omdat zij naar een vreemde haven gingen, waar geen goede
kaarten van beschikbaar waren en die aan de kapitein onbekend was, opdat zij, als het
schip eens verloren zou gaan, zij hun goed zouden kunnen redden. De commandant
lachtte om dat aardig praatje en vertelde hun toen met krasse woorden, dat men hem
niets wijs kon maken, dat hij hun handelingen zeer goed begreep en wist wat zij van
plan waren te doen.
Zich hierop tot mij wendende vroeg hij mij wat ik wenste dat met hun gedaan zou
worden. Ik verzocht hem toen een gedeelte van hun zolang in bewaring te willen
109
nemen, totdat ik weer gereed zou zijn te varen. Hierop zond hij zijn eigen boot terug en
bleef hij zelf bij mij aan boord.
Omstreeks half twee kwamen twee boten terug, bemand en met revolver gewapend,
waarop de commandant vroeg welke ik wenste over te geven. Ik wees daarop de
bootsman en negen matrozen aan, die hun kist en kooi in de boot moesten brengen,
waarna zij zelf met weinig morren in de boot gingen dankzij de duidelijke wijze
waarop de commandant hun te verstaan had gegeven geen praatjes te zullen dulden.
Met een aanbevelingsbrief van de collector verkreeg Bouten de hulp van de commandant van de
Nederlandse Revenu-brik, die met gewapende manschappen bij hem aan boord kwam en de tien
lastigste raddraaiers in verzekerde bewaring mee terug nam.
Zo werd ik van tien der rumoerigste klanten voor eenige tijd verlost. Dit bracht nu wel
weer wijziging van het plan der werkzaamheden met zich mede, maar ik vleide mij dat
alles nu wel rustiger in zijn werk zou gaan. De ontvanger van de lading haalde nu zelf
zijn goed van boord, de equipage loste het in de lichters. Soms waren er één of twee van
de andere manschappen op andere schepen in dienst voor $8 á 9 per dag.
Ik had gedurende de reis van S.Carlos naar hier door de timmerman een houten huis
laten maken van 8 meter lang en drie meter breed, verdeeld in twee kamers en zolder,
hetgeen ik voor $200 verkocht en door de timmerman aan land in elkaar liet zetten.
Daarna kreeg de timmerman ook andere werkzaamheden aan land, waarbij hij $15
verdiende, hetgeen in de pot kwam om onder alle schepelingen te verdelen.
De timmerman bleef daardoor meestal ’s-nachts ook aan land en verzocht dan per
briefje aan een der ligtmatrozen hem het een of ander van boord te brengen, zodat dan
de eene en dan de andere ging om het hem te brengen en deze zodoende ook andere
kennis aan wal maakten. Dit werd hun toegestaan en ’s-avonds kwamen zij terug,
maar de volgende ochtend waren zij met pak en zak verdwenen, door een vreemde boot
afgehaald.
Een tijdje later moest Bouten twee deserteurs zien terug te krijgen, hetgeen hem lukte met
behulp van een politie agent.
Ik meende echter enigszins na te kunnen gaan waar zij aangeland waren, daar ik
vroeger had gehoord waar zij met de timmerman geweest waren, en dat deze
ronselaars van scheepsvolk waren. Daar ik altijd een roeiboot van land gebruikte om
naar het schip terug te varen, om mijn boot niet aan land te behoeven te laten wachten
tot ik mijn zaken had afgedaan, had ik iemand aangetroffen die vroeger, toen ik nog
stuurman was op de “Vijf Gebroeders” met mij op dit schip had gevaren en die nu
sloeproeier was met een eigen boot. Hem gebruikte ik nu altijd als ik de boot nodig had,
en hem had ik ook opdracht gegeven een oogje op de equipage te houden in zake
deserteren. Ook gaf ik hem nu opdracht ongemerkt te zien of zij ook in dat huis waren
en mij dan dadelijk kennis hiervan te geven. Dit kreeg ik reeds de volgende dag, met
tevens bericht hoe ik hun weer machtig kon worden.
De volgende morgen ging ik al vroeg naar de commisaris van politie, gaf daar kennis
van het deserteren en vroeg twee agenten om hun op te sporen. Er waren er twee
nodig, omdat het huis twee uitgangen had, achter en voor, en deze dus aan twee zijden
benaderd moesten worden. Er was echter maar één agent disponibel, daar de anderen
op verschillende posten uit waren en niet voor twaalf uur terug kwamen. Daar ik niet
zolang wilde wachten, ging ik met één agent op weg en sprak met hem af, dat wij ieder
een afzonderlijke weg moesten gaan om het huis waar zij waren van achteren en van
110
voren gelijk te naderen, om hun geen gelegenheid te geven te ontsnappen. Ik ging op
het achterhuis af en de agent op het voorhuis.
Toen ik bij het huis kwam, dat van allerlei planken was gebouwd, vond ik daar een
hoop manschappen staan. Ik ging er door de achterdeur in en kwam daar in een soort
keuken, waar tee mannen voor het eten stonden te zorgen. In de hoek zag ik een leer die
naar de zoldering leidde en die vloog ik meteen op, menende ze daar te zullen vinden
Het was daar ingericht met 12 á 14 slaapplaatsen, zocht deze alle vlug, doch vond ze
niet. Ging daarop dadelijk weer terug de leer af en vond nu het achterhuis vol volk, die
dreigden mij een pak te zullen geven, zodat ik mijn revolver trok om de eerste voor zijn
kop te schieten, die mij te na kwam. Onder die bedreiging kwam de politie agent in de
keuken, die hun alle terug drong en mij ontzette. Toen hij hoorde dat ik niets gevonden
had, gingen wij samen door de gang naar het voorhuis. In deze gang lag op zij een
hoop van allerlei goederen, en toen wij daar achter elkaar doorliepen, had de politie
agent daar beweging gezien. Hij haalde ze uit elkaar en jawel, daar lagen zij beiden
onder.
Spoedig hadden zij een paar handboeien aan en marcheerden zij met ons mede naar de
waterkant, waar ik een boot aannam die ons aan boord moest brengen.
Er werd nu beter wacht gehouden, dat zoiets niet weer gebeuren zou, en zij gingen
weer als voorheen aan het werk. Als reden van hun weglopen gaven zij uitsluitend op,
hun vrees voor de manschappen die op het wachtschip waren. Als die weer aan boord
zouden komen, zou er zeker moord en doodslag van komen. Ik vertelde hun met de
commandant van de Revenu-Brik te zijn overeengekomen, dat ik slechts de helft van
deze manschappen terug zou nemen en de rest maar zou laten lopen, en dat ik zo de vijf
ergste achter kon laten. Zij zeiden echter liever te zien dat ik deze vijf allen achter zou
laten en dat zij bereid waren dubbel werk te doen, liever dan enigen van hen terug te
zien komen. Ik zeide hun dat ik dat niet kon, omdat het noch tegenover de patroon,
noch tegenover assuradeuren verantwoord zou zijn met zo weinig manschappen naar
zee te gaan, doch dat ik wel zou zorgen dat hun geen leed zou geschieden.
Na de twee deserteurs terug aan boord te hebben en de volledig lading gelost te hebben, zagen
beide deserteurs opnieuw een kans om te ontsnappen tijdens het in gereedheid brengen van het
schip voor de verdere reis. Bouten wilde ze echter kost wat kost weer te pakken krijgen hetgeen
deze keer meer moeite kostte.
Na de lading gelost te hebben, liet ik de balast aan boord brengen en verder het schip in
gereedheid brengen om zo spoedig mogelijk te vertrekken. Twee dagen voor vertrek
was ik ’s-ochtends naar de wal gegaan om scheepszaken af te doen, terwijl ze aan
boord bezig waren om het tussendek schoon te maken. Hierbij had de stuurman de
onvoorzichtigheid de twee vroeger gedeserteerden op het dek te stellen om het water
aan te dragen, dat voor het schoonmaken nodig was. Deze zagen daarmede de
gelegenheid schoon om met de boot, waarmede ik ’s-morgens aan de wal gebracht was,
nog eens te proberen te deserteren.
Zij vulden de kuip goed vol water en sprongen daarop in de boot zonder door iemand
gezien te zijn. Toen later naar hun gekeken werd, waren zij zo ver verwijderd, dat de
stuurman met de kijker kon zien hoe zij landden en de boot aan de wal haalden en hun
weg namen naar de ingang van de baai. Daar zij nu aan boord geen boot tot hun
gebruik hadden, konden zij mij geen bericht zenden, en kwam ik dit eerst te weten, toen
ik on drie uur aan boord kwam, zodat zij, om twaalf uur van boord gegaan zijnde,
reeds een grote afstand afgelegd konden hebben en moeilijk te vinden zouden zijn. Toch
111
wilde ik dat proberen, keerde dadelijk terug naar de wal, huurde een rijpaard en zette
ze in galop na op de weg die zij genomen hadden. Ik bedacht mij echter later, dat dit
mij niet veel zou helpen, daar zij mij in de verte zouden kunnen zien aankomen, zodat
zij zich schuil konden houden totdat ik voorbij zou zijn, en ging daarom terug naar het
politiebureau om van hun deserteren kennis te geven en om te bespreken, op welke
manier ik hun wederom machtig zou kunnen worden.
Wij wisten dat zij alleen in hun vroeger logement bekend waren en dus dat zodra het
donker was daar zeker terug zouden komen, zodat het zaak was ze daar in de buurt
ongezien op te wachten. Daar de politie agenten niet voor tien uur ’s-Avonds
beschikbaar waren, sprak ik met hun af, dat ik mij zo lang daar op de post zou stellen
en dat wanneer zij daar bij mij kwamen, wij het huis zouden doorzoeken. Ik beloofde
hun $25 wanneer wij ze te pakken kregen en $10 als alles vergeefs zou zijn.
Om mij onkenbaar te maken kreeg ik van de Hollandse consul een Spaanse mantel en
een blauwe bril en van een ander een Spaanse hoed. Hiermede gekleed en goed
gewapend ging ik zodra het donker begon te worden op post. Het was een lange tijd,
van zes tot tien uur dat ik te schilderen had, doch er was mij te veel aan gelegen hen
terug te krijgen. Hoe scherp ik echter uitkeek, niets kreeg ik te zien, zodat toen om
kwart over tien de agenten kwamen, ik hun geen enkele aanwijzing kon geven. Zij
vonden het toch goed de beide huizen te doorzoeken, terwijl een derde op het andere
zou toezien. Ik ging toen met de twee agenten naar binnen en vroeg aan de chef van het
huis of die twee jongelui weer bij hem binnengekomen waren, hetgeen hij met een
knorrig neen beantwoordde en zei ze ook niet gezien te hebben. De agenten verkozen
echter het huis na te zien en gingen naar boven, terwijl ik beneden bleef.
Terwijl de agenten boven waren moest ik vrij wat horen over de behandeling die ik
mijn manschappen deed ondergaan. Hun als moordenaars op het wachtschip deed
zetten, de anderen hun vrijheid benam en door de politie begoeid als gauwdieven deed
opbrengen. Spoedig kwamen de agenten weer terug, zonder iets gevonden te hebben.
We gingen toen naar het tweede huis, waar wij beter slaagden en de jongelui vonden in
diepe rust in de keuken. Zij werden door de politie gewekt, geboeid en opgemarcheerd.
Gaarne had ik ze voor die nacht onder het gezag van de politie willen laten, doch dat
kon niet zonder voorkennis van de Hoofdcommisaris, die reeds in diepe rust lag. Het
was intussen over twaalf uur geworden, zodat het moeilijk was aan de landingsplaats
een boor te vinden die ons aan boord wilde brengen.
11 April 1850 Opsporen Ligtmatroos Groeneveld en van Beers $ 88,- 13 April dito dito dito dito $ 134,-
Eindelijk kregen wij er een voor $10 en voeren daarmede op. Gaarne had ik een van de
politie agenten mede gehad en bood hen daarvoor $5, doch dit bleek hij niet te mogen
doen. Ongelukkig was de wind sterk tegen en de afstand tot het schip groot, zodat de
roeier een der jongelui vroeg mee te willen helpen roeien, waarop zij zeiden geboeid te
zijn en het daarom niet te kunnen. De roeier, die dit nog niet gezien had, begon daarop
zware vloeken tegen mij uit te varen, dreigde dadelijk weer terug te keren en ze weer
aan land te zullen afzetten. Het was alleen onder dreigement dat ik hem voor de kop
zou schieten dat hij doorroeide en dat wij om twee uur ’s-nachts aan boord kwamen.
De jongelui werden behoorlijk opgesloten en de bootsman kon terug gaan.
Nadat hij de twee deserteurs opnieuw en nu opgesloten aan boord had, ware zij zover om uit San
Francisco te vertrekken. Eerst moest hij echter nog vijf van zijn tien manschappen op het
wachtschip terughalen, om voldoende bemanning te hebben voor zijn verdere reis.
112
Wij waren met de scheepswerkzaamheden zover gevorderd, dat wij de volgende dag
van S.Francisco zouden vertrekken. Ik ging naar de commandant van de Revenu-Brik
om hem te bedanken voor de hulp die hij verleend had en vroeg nog zijn hulp om de
manschappen, die ik kon kiezen, van het wachtschip bij mij aan boord te brengen,
waarop hij mij zeide, de volgende morgen maar bij hem te komen. Toen ik mij de
volgende morgen bij hem had laten brengen, werd direct een boot met zes roeiers,
kwartiermeester en tweede luitenant in orde gebracht om de manschappen van het
wachtschip op te halen. Mijn verzoek om slechts vijf van de tien op te halen en de
anderen achter te laten, werd dadelijk met harde woorden geweigerd; of allemaal
meenemen of allemaal achterlaten. Daar ik in het laatste geval te weinig manschappen
zou hebben om de reis te maken, zei ik ze dan maar allen te zullen nemen, waarop zij
hun kist en kooi in de boot deden en zij er in gingen. Hierdoor was de boot meer dan
overladen en kwam half vol water bij ons aan boord. Eerst weigerden onze
manschappen hun goed aan boord te halen of zelf over te gaan, doch de luitenant en de
roeiers, die allen gewapend waren, gaven hun de keus aan boord of in het water te
gaan, waarvan zij de eerste mogelijkheid liever bleken te kiezen.
Toen zij over waren, verklaarden zij mij, dat zij besloten hadden niet de minste
werkzaamheden aan boord te zullen verrichten en dat ik ze eerder op kon hangen dan
dat zij daarvan afgingen. Ik verklaarde hun, dat als zij daarbij bleven, zij mij
noodzaakten hen allen in de boeien te sluiten en in Batavia aan het wachtschip over te
geven, doch wanneer zij weder aan het werk wilden als vroeger, ik het gebeurde als
niet gedaan zou beschouwen en hun gage als gewoon zou laten doorlopen. Neen,
nergens van wilden zij weten, vrij wilden zij zijn, en anders sprongen zij liever over
boord! Daar er ongelukkig geen boeien genoeg aan boord waren om alle tien de
manschappen op te sluiten, besprak ik met de luitenant om ze maar allen aan land te
zetten en hun op het prisonier te brengen, waar zij door het Amerikaanse
gouvernement met een 8 ponds kogel aan het been als straatwerkers gebruikt zouden
worden. Toen ik hun daarmede bekend maakte, vonden zij het allen goed, liever aan
boord te blijven.
Daar de wind intussen toegenomen en het water onstuimiger was, stelde ik de
luitenant voor hun in twee gedeelten weg te brengen, hetgeen hij ook beter vond. Toen
zocht ik de vijf ergste uit voor het eerste transport. Toen deze ongeveer halverwege de
wal waren, stelde ik mij met geladen revolver bij de vijf anderen en gelaste de
stuurman het anker te lichten en onder zeil te gaan. Dit ging vlug in zijn werk,
geholpen door kapitein de Paauw en zijn stuurman, die mij uitgeleide deden. Wind en
stroom waren ons gunstig, zodat wij spoedig van de reede waren en het voor de vijf
man onmogelijk gemaakt werd van het schip te komen. Nog bleven zij onwillig om aan
het werk te gaan, waarop ik hun zeide, dat wie niet werkt ook niet te eten krijgt en dat
ik zou zien, wie het het langst zou uithouden.
20 Maart 1850 Revenu Brik; afhalen & kostgeld Equipage $ 60,- 20 April Wachtschip; Kostgeld 8 man der Equipage 53 dagen á 20Ct per man per dag $ 84,80 den Doctor van het Wachtschip voor dito $ 21,-
De volgende dag scheen hun maag hun aan te zetten het hoofd te buigen en kwamen zij
achter om mij te spreken. Zij wilden weer aan het werk gaan, wanneer ik hun in het
volle genot van hun gage stelde, ook gedurende de tijd, dat zij op het wachtschip waren
geweest. Ik vertelde hun, dat ik dat hun wel in S.Francisco beloofd had, doch dat onze
toestand nu geheel anders was, en ik het wel zonder hun hulp kon stellen, maar dat ik
113
om de andere manschappen in hun taak te verlichten, bereid was hun weer aan het
werk te laten gaan, en dat van hun gedrag zou afhangen, hoe ik later met hun
handelen zou.
Nadat Bouten het op deze manier toch voor elkaar had gekregen de bootsman Willem Maas en
vier matrozen achter te laten, was hij zeer opgelucht San Francisco levend te kunnen verlaten en
zijn reis verder te kunnen zetten naar Batavia.
Dit was het einde van alle moeilijkheden
die ik S.Francisco ondervonden had,
hetgeen mij een ongekende vreugde
verschafte uit een plaats verlost te zijn,
waar ik dikwijls gedacht heb er niet
levend uit te zullen komen. Ik had dus alle
reden mij gelukkig te voelen, te meer daar
ik ook de enige was die met zijn eigen
equipage dat nest verliet.
Mijn plan was nu de Sandwich eilanden
aan te doen om verversingen in te slaan,
daar de equipage sinds Valparaiso steeds gezouten kost heeft moeten eten en er dus, nu
wij naar een warm klimaat gingen, vrees voor het ontstaan van scheurbuik bestond. Te
S.Francisco was het bijna niet mogelijk verse groente te krijgen, dan tegen fabelachtige
prijzen als $1 voor drie of vier aardappelen, drie uien, dito een kooltje ter grootte van
een vuist, en zo was het met alles. Alleen het vlees noemde men redelijk; vijf ons voor
$0,50. Groente en aardappelen werden er van de Sandwich eilanden aangevoerd.
Na ook zand als ballast ingenomen te hebben kon Jacob Bouten eindelijk uit San Francisco
vertrekken. Alhoewel in onderstaande NRC van 14 juli 1850 geschreven staat dat hij op 16 april uit
San Francisco vertrok,
NRC 27-05-1850 NRC 14-06-1850
blijkt uit de boekingen in het kasboek van kapitein J.Bouten van 16 tot en met 20 april dat het
logischerwijze later geweest moet zijn, ik veronderstel 21 april 1850?
Nergens blijkt iets vanwege uit San Francisco meegenomen vracht of lading, ook uit het grootboek
van de “Jan van Hoorn” niet. Behalve het uit San Francisco voor zijn reders meegenomen Goud!
Hoeveel? Ik zou het niet weten, noch uit het kasboek noch uit het grootboek!
114
Tenminste wel: 20 stuks 5$ muntstukken en 3515/20 ons stofgoud ter waarde van $ 572 (dus $ 672
totaal) voor verkoop door Kopersmit te Batavia en 133 stuks 5$ muntstukken en 3059/40 ons
stofgoud ter waarde van $ 4,883,60 voor Pieter Blussé. Het zal iets van een f.15.000,- geweest
zijn?
Uit nevenstaand tweede deel van het kasboek
van kapitein J.Bouten van in San Francisco
blijkt wel dat hij een deel van het geld voor
zilver inwisselde, dat het innemen van ballast
$ 787,50 kostte en dat hij $ 1.038,22 betaalde
als commissie voor het verkopen van zijn lading
uit Valparaiso (behalve voor de steenkool?) en
$ 250 voor de inklaring van de vracht.
In totaal waren zijn uitgaven in San Francisco
$ 4.342,38 (f.10.856,-).
2e Wereldreis.
Kapitein Jacob Bouten was op deze reis in Juli 1852 met de “Jan van Hoorn” uit Brouwershaven
vertrokken. Na 120 dagen deden zij Valparaiso aan om vers drinkwater in te nemen, waarna hij
zijn reis vervolgde naar San Francisco, waar hij 180 dagen na vertrek uit Holland op 12 januari
1853 aankwam, tegelijk met de “Willem III”, kapitein v.d.Burg vanuit Cardiff [NRC 3-03-1853].
Zijn levensverhaal gaat hierover verder met:
St Francisco was niet meer die plaats die ik eene kleine twee jaar geleden verlaten had.
Alles had een geheel ander aanzien gekregen en men zoude gedacht hebben in eene
andere plaats aangeland te zijn.
Niets vond ik van het vroegere St Francisco terug en zelfs in de omstreken van de baai
was veel veranderd. De helft van de stad was van het vlakke strand tot over een groot
gedeelte van de baai met huizen op palen gebouwd, om de schepen naast de pakhuizen
te kunnen leggen, hun te laden en te lossen. Schepen die daar voor de aanbouw van
huizen tegen het strand gedreven zijn en zijn blijven zitten, zijn nu door huizen
ombouwd en worden voor pakhuizen gebruikt. Hiervoor een opening in de zij gemaakt
en een paar deuren ingehangen. In verscheidene huizen die over het water gebouwd
waren vond ik Heeren voor de vuurhaard, waar een luik geopend was te visschen.
St Francisco dat voor twee jaar slechts 25 á 30 huizen telde, had er nu over de 4.000,
waaronder van 3 en 4 verdiepingen. Het was indertijd een geregelde Europeesche stad
geworden met goede straten en verlichting. Ook alle verordeningen en politie beter
geregeld, zoo dat de baldadigheden van vroeger niet zoo veel meer voor kwamen.
Hoewel ook nu weder enigen der Equipage wegliepen, deed ik niet de minste moeite
hen terug te krijgen, daar ik anderen genoeg voor hun in de plaats kon krijgen.
115
Nadat ik de lading gelost en verkocht had, nam ik ballast in, maakte accoord om 50
Chinezen naar Hongkong te brengen, kreeg daarbij nog als passagiers vier
mormoonsche zendelingen, en vertrok daarmede naar Hongkong.
Vanaf deze 2e-wereldreis in San Francisco, zijn de ‘Brieven van aankomst’ behouden gebleven die
kapitein Bouten schreef aan zijn reder Blussé in Dordrecht. Deze brieven zijn in het volgende
integraal opgenomen.
Sanfrancisco 13 Jan 1853
Den W Edelen Heer Mr. P.Blussé v.O.A.,
Met dezen heb ik de Eer UwEdele mijn behouden arrivement in de haven van Sanfrancisco te
berigten. Den 12 dezer kwam ik hier aan na een reize van 53 dagen van Valparaiso, en vond de plaats door verfraaying en aanbouw van huizen en werven zeer veranderd. Zoo zelfs, dat het de
zelfde stad van vroeger niet meer leek.
Ik wendde mij onmiddellijk aan de Heeren Gilden Fremery & Co waar mij de Brieven van
UwEdele overhandigd werden, en waaruit ik vernam dat het schip aan hun adres was. Het inklaren voor de gezagvoerders der schepen kan ook nu als vroeger niet meer geschieden, daar zij een ligt
verzuim aan het Costumhuis met zware boeten straffen. Het baatte mij dus niet de benodigde
gelden meede genomen te hebben. De vooruitzichten op het verkoop der Goederen schijnen niet zeer voordeelig te zijn, daar het hier
weder als vroeger de markt met alles overvoert is. Ik ben echter nog te kort hier, en kon nog weinig
aan de wal zijn (daar het schip nog een mijl van de stad verwijderd is) om mij van alles genoeg te
informeeren, hetgeen ik u in een volgend schrijven hoop mede te deelen. De steenkolen hebben wij gemeend maar ten spoedigsten te verkoopen, daar de prijs tamelijk is en
gene hoop van rijzing. Zij is verkocht á 27 Dollar per ton. De gerst zal niet uit de hand te
verkoopen zijn, daar de kwantitijd te groot, en bedorven is; wij denken bij kleine partijen op de vendutie te proberen. Gaat dit dan goed dan is het nog uit de hand te proberen. Ik heb er al het
mogelijke aan gedaan wat er aan te doen was,- zelfs op de reis van Valparaiso naar hier alle zakken
leeg gestort, de zakken schoongewasschen en weder gezakt, waardoor ze weder een schoon uiterlijk kregen. Vroeger was met een witte laag van mot overtrokken. De Haver en Suiker is
onbeschadigd en de Olie heeft ook sints het geval van Caap Hoorn niet meer gelekt.
Op het aan boord blijven der Equipage heb ik volstrekt niet te rekenen, daar het wegblijven van de
schepen nog als vroeger hier is. Zelfs zijn er nu kerels die er een goede Geldwinning van maken het volk van de ene af te ronselen en bij een ander aan boord te brengen. De mijne zullen dus geen
uitzondering willen maken. Ik hoop echter dat ik ze nog zoo lang aan boord kan behouden tot ik op
de plaats mijner bestemming ben en het schip vast. Met de meeste Hoogachting heb ik de Eer te zijn
JB
Sanfr. 31 Jan.1853 Den W Edelen Heer
Mr. P. Blussé van O.A.
Uit mijn vorig schrijven van den 13dezer zal UEdele vernomen hebben hoe de prijzen der
goederen hier staan, hetgeen doet veronderstellen dat een groot gedeelte der goederen met een
groot verlies zullen leiden, vooral de Genever. Van het articul is alleen bij de Gildemeester & Co
116
over de vijfhonderd pijpen voorhanden; behalve dat zijn er nog bij Engels & Co en een
landschhuis. Hieruit is op te maken dat er vooreerst nog aan geen rijzen der prijzen is te denken. De
vorige week zijn er twee partijen van vijf pijpen verkocht bij Engels Hooper & Co á 85 ct per
gallon hetgeen ook ons geboden werd, waarvoor ik ze echter niet wilde laten. Dachte ze beter op te slaan en een betere tijd af te wachten.
Het arriveeren van de Eduard Marie deed mij echter van gedachten veranderen. Daar deze melde
dat de Graef van Nassau op de komst was en een groot gedeelte genever in had. Dezelve is nu verkocht á 87½ ct per Gall, hetgeen wel een ieder verwonderde.
De Heeren Gildemeester & Fremery schijnen hier menschen te zijn die het volste vertrouwen
genieten, en waar de opkopers zich meede het eerst aanwenden. Ook vind ik dat zij zich alle moeite geven voor de aan hun vertrouwde goederen alle mogelijke zorg te dragen, hetgeen wel bij een
ieder vooral hier te Sanfr. geensints het geval is.
Van de Crushed Suiker is verkocht 13 vaten á 11.11½ en van de Melis 8 á 12½ ct p.H. hetgeen ook
een hooge prijs voor de tegenwoordige markt is. De Crushed is ook zoo mooi dat zij met de Am. 1e
soort gelijk gesteld kan worden, welke anders meest 1 á 1½ hoger staat. Ook voldoet de Melis zeer
goed aan het monster.
Het Bier en Olie is nog onverkocht, daar worden spotprijzen voor geboden. Echter is de Olie rijzende en voorzoverre wij weten geen belangrijke partij onderweg. De zomer komt aan en het op
knappen en breeuwen vereischt dog olie. Voor het bier vrees ik echter niets te zullen maken daar
hiervan een groote voorraad aan de markt is, voor eenige maanden genoeg. Geen Engels schip komt er aan zonder een groote partij van dit articul.
De Gerst is nog het ergste van allen, niet alleen dat de waarde zeer verminderd is, maar het gewigt
is ook merkelijk minder geworden door de menigte klander die erin zijn. Ook deze is verkocht voor
2 ct en de haver voor 3 ct.
Kosten van ingekochte goederen. Inkomsten voor de verkochte goederen (excl. steenkolen).
Met de lossing ben ik thans zoo vergevorderd, dat de Steenkolen & Yzer nog overig is, hebbende vandaag een begin gemaakt met de Steenkolen, die in 13 werkdagen gelost moeten zijn.
Een gedeelte der equipage heeft zich zonder afbetaling van het schip ontslagen, en wel zoodra wij op de ligplaats en vertuid waren. Wel had ik de vroegere manier weder kunnen aanwenden, doch
dat zoude mij nu nu meer gekost hebben dan zij in een jaar hadden kunnen op verdienen, en dan
ook nog gevaar gelopen hebben van een paar armen of beenen te breken, of zoo als nog voor eenige dagen hier nog gebeurd is, op klaar ligten dag verzopen te worden. Want het grootste
schuim der wereld is hier vergaderd en doen ongestraft wat hun goed dunkt. Heeft er een iets tegen
u, dan zijn ook allen uwe vijanden en het licht is uitgeblazen eer er een Politie bij is, en de dader is bezorgt.
Dus dacht ik het beste te laten lopen die willen en die blijven willen een maandgeld en voordelen
bij de lossing. Deze waren echter weinig. De blijvenden waren alleen de 3 stuurlui, Bootsman,
Timmerman, Zeilemaker matr. P. van Geijn en de 3 jongens W.Mahne, C.H.Beuke & G.D.Gerrits in alles nog 11 Hoofden. Echter vertrouw ik deze nog evenmin. De ronselaars zijn niet van boord te
slaan.
Met de meeste Achting heb ik de Eer te zijn
JB
117
Uit deze brieven blijkt dat hij er ook deze keer manschappen van de schepen geronseld werden
om in de goudmijnen te gaan werken en bovendien dat Bouten de nodige moeite heeft om
nieuwe vracht voor een volgende bestemming te vinden.
Sanfr. 15 Febr. 1853
Den W Edelen Heer Mr. P. Blussé v.O.A.
In de Hoop dat UEdele ook deze in de volmaakte welstand moge geworden. Heb ik de dezer UEdele te melden dat ik gisteren de restand aan kolen gelost heb en thans bezig ben met het ijzer
maar ik hoop deze week af te zijn. De hoeveelheid steenkolen welke ik deze week gelost heb
bedraagt 290 Ton, hetgeen 2 ton beneden het ingeladen nummer zoude zijn.
Ook de kolen leverden dus geen winst op,
waarmee alleen de vrachtprijs voor het ijzer á f. 12.107,- als winst gezien kon worden voor de
reis van Nederland naar San Francisco.
Alle articulen zijn nu verkocht uitgezonderd de Olie, waarmeede tot het laatste willen wachten. Gaarne hadde ik U de verkooprekening der verkochte goederen willen zenden doch de Heeren
Gildem.Frem. konden dezelve nog niet opmaken voor zij de rekening der Prezerstoor ontvangen hadden.
Het Remiteeren der Gelden maakt weinig
onderscheid in Goudstof of Wissel. Echter is het
nog iets voordeeliger in Goud. Evenwel is dit zeer bezwaarlijk minder te krijgen dan $ 17.50
Daar de Heeren Gildem. het voor zich behouden
de kolen Gelden te vereffenen, zal het geene wat ik aan UEdele te remiteeren heb omstreeks
bedragen $ 10.000, hetgeen geassureerd zal worden op de doorlopende Polis van de Gildem.
Voor het schip is hier niets te doen. De vrachten op de kust maken de onkosten niet goed. Te
Valparaiso liggen veele schepen en de Guana vrachten van £3.5 naar Antwerpen geven ook niets. Het voordeeligst denk ik zal zijn naar Hongkong te verzeilen, en zien wat daar te doen is. Zoo ik
hoor zijn daar ook soms goede vrachten voor Sydnij.
Met de bevrachting der Maatschappij zal ik nog wel de tijd hebben daar het no. van 126 in febr. of maart als de bevrachtingen weder beginnen door de in dien tusschentijd binnengevallen schepen
weer vergroot zijn. Wierden alle maanden 30 schepen bevracht, dan zoude ik nog niet voor Julij of
Augst. bevracht kunnen worden, hetgeen dan Oct. of Nov. op Java zou zijn. Tot kompletering
mijner Equipage zal ik nog 4 man benodigd zijn en de huren op Hongkong staan althans bij de run
$7,5 te Hongkong soms 8$ per maand, en ook meest altijd volk te bekomen.
De hofmeester H.Heynen heb ik op laten pakken, en zit thans onder goede bewaring aan boord.
JB
Zonder vracht vertrok de “Jan van Hoorn” uit
San Francisco naar Hong Kong met vier
Mormoonsche zendelingen en 50 Chinezen (52
blijkens zijn kasboek). De eerste verden (p.p.)
de meeste inkomsten op, de tweede groep het
leukste verhaal (zie deel IIC) en in absolute zin nog enige bijdrage aan de kosten van deze reis die
tot nu toe financiëel een fiasco was.
118
Niet meer of anders dan een curiositeit uit het kasboek van kapitein J.Bouten is nog de boeking á
f.80,- vanwege ‘Onkosten achtergelaten volk in 1850’. Zijn totale uitgaven in San Francisco
bestaan uit:
Vanuit San Franscisco vertrekt de “Jan van Hoorn” op 11 maart 1853 naar Hong Kong, waarna
mogelijk naar Sydney.
119
San Franciso in sailingsteps
When Jacob Bouten arrived in San Francisco in 1850 it was just one and a half year after the
Goldrush started and less than four years before it was called Yerba Buena on Mexican soil.
View of San Francisco, formerly Yerba Buena, in March 1847 [4]. In the bay: the USS “Portsmouth” (A), USS transport ships (B) and the merchant ship “Vandalia” (C). Along the shore: Montgomery St, uphill in the center Clay St and Washington St on the right. In between Kearny St. Customhouse (1) with flag and Samuel Brannan’s Residence (10) behind it. In the background: Los Pechos de la Choco (33) and Lone Mountain (34). [SFMM]
Spanish settlers first arrived in San Francisco in 1776. Soldiers established a presidio or fort at the
entrance to San Francisco Bay, and catholic padres consecrated the site of Mission San Francisco
de Assisi, now known as Mission Dolores. When Mexico gaines undependance in 1821, the new
government issued large land grants to Alta Californios. With the help of Indian labor, the land grants became vast rancheros and produced great quantities of wheat and cattle.
San Francisco: City of golden dreams May 12, 1848 is mentioned as the start of the goldrush most often, when Samuel Brannan
marched across Portsmouth Square in San Francisco waving a bottle of gold dust over his head
crying, “Gold! Gold! Gold from the A,merican River!” His words electrified the village and eventually the entire world. Within a few days San Franciscans left en masse for the foothills,
beginning the greatest migration in American history, the world famous Gold Rush.
Thousands of goldseekers and pioneers from around the world converged on the shores of Yerba
Buene Cove. At one point in 1849, the population of San Francisco was doubling every ten days. But what’s most remarkable about the Gold Rush was not the wealth it porduced; it was the
character of the city it created. The rush for gold drew more people from more different countries
120
and continents into one place at one time than ever before in the history of mankind. From the
beginning, San Francisco was truly an international city.
Between 1821 and 1848, in 1846 at the onset of the Mexican-American war, the USS Porstmouth
anchored in Yerba Buena Cove where seventy marines, soldiers and sailors marched up the plaza and raised the Stars and Stripes. Yerba Buene was on American soil now and the village got the
name San Francisco.
July 7, 1846. Population the pueblo of Yerba Buena estimated at about 1000 non-natives. There
were about 50 buildings in the pueblo.
1849. Fire destroyed most of the city. It broke out at Dennison’s Exchange on the east side of Kearny between Clay and Jackson sts. Fire spread to surrounding buildings before the bucket
brigade could be formed. Fifty buildings were destroyed, and the fire caused $1,500,000 damage.
This was known as the first Great Fire. Mayor-elect Geary organized the crowd which pulled
down buildings with ropes to stop the fire. Edward Edgerton was killed while fighting the conflagration.
December 31, 1849. Population of San Francisco was estimated at 100,000 including 35,000
people who came by sea, 3000 sailors who deserted ships and 42,000 who came overland. http://www.sfmuseum.org/hist/chron1.html
When Jacob Bouten came to San Francisco on his voyage of 1849, it would have looked pretty
similar to the above picture. He describes (in his lifestory about his second time in San Francisco)
S.Francisco in early 1850 as a town with only 20 to 30 houses. This is hard to combine with a
population of 100.000 (see before) even when taking into account the 50 houses destroyed by the
First Great Fire in 1849. He came into San Francisco just three years after it became American and
less than two years after the Gold Rush had started. This was a totally different and new world for
him.
I flew in from Miami, with a weekend stopover in Dallas, where I visited Evelyn Reyers, a family
of the Klinkhamer’s not related to me.
One of the grandsons of Jacob Bouten, Cornelis Jan Bouten, younger brother of my grandfather
and my god-uncle, was married to Beppie Klinkhamer. Her husband died in a mining-accident.
Before my aunt Beppie died she started the “Bouten-Klinkhamer Foundation”, and since I am one
of the board-members of this foundation, I thought “why not visit some Klinkhamers living around
the world (they went to North-America and Australia, the Boutens did not)” during my trip in
sailingsteps. It was great to meet Evelyn in her world as an architect with HKS (a company which
builds hospitals) and at her house in Dallas in Texas, quite another world again for me to
experience.
Evelyn, thanks a lot for your hospitality and showing me around in your life and
environment.
I arrived in San Francisco on May 3rd , 2010 and believe it or not, as in Valparaiso and in Ancud,
nothing remained from the 1850-1853 years, because of an earthquake in 1906, the same year as in
Valparaiso. The earthquake in San Francisco was not as strong as the one in Valparaiso, but in San
Francisco they had gas pipes that exploded and set a huge fire in the city and because the water
pipes also broke, the fire could not be extinguished before the whole central area of the city burned
down.
The oldest building that remains is the Old Mint, built in 1874, a legacy of the city’s silver age and
located at Fifth Avenue near Market Street. It is also the starting point of the Barbary Coast Trail
through the heart of the historic center of San Francisco.
121
I was lucky, coming by subway from the airport to Powell Station, to speak with some-one at the
tourist information office (first of all to find a hotel and also to get some more information about
San Francisco), who was interested in my reason for visiting SF and who advised me to walk the
Barbary Coast Trail. I bought the booklet without understanding completely what it was about.
Barbary Coast Trail downtown San Francisco 1868
In the picture to the left the original coastline is shown and you should be able to see Montgomery
St and Kearny St as it is nowadays and Clay St plus Washington St with some more effort. Between
Clay and Washington, above Kearny, you find Portsmouth Square which became the center of the
town in the mid 19th-century. Nowadays it is the meeting place in the Chinese quarter, where you
can find the spot where the American flag was raised.
In the picture to the right, the original coastline can not be recognized
anymore. Best reference between the left and the right picture is
Market St, diagonal on the picture right.
Before finding out about these details, I walked from the San Remo
hotel in Mason along Fisherman’s Wharf to the Maritime National
Historical Park, where I spent the next couple of hours in the Visitor
Center. The Maritime Museum itself is closed for a couple of years,
but in the Visitor Center [Ref 7] I immediately found some
interesting information. Not only the picture of San Francisco in 1847
and the DVD of the “Peking” which I have shown before, but also
the pictures of SF in 1849 and 1850 which show the rapid growth of
SF in those years.
San Francisco in 1850 is painted from the opposite direction as that from 1849, from a point on
Telegraph Hill, and looks through Montgomery St to the Long Wharf in front of Commercial St,
that parallels with Clay and Sacramento. The cove between Washington St and Telegraph Hill has
been filled by land.
122
San Francisco in 1849 (~June), looking north on Kearny St toward Telegraph Hill, by Henry Firks. This image is one of the earliest views of SF after the discovery of gold in California [SFMM]
San Francisco 1850, by William B. McMurtrie [SFMM]
The next morning I started to walk the Barbary Coast Trail, starting from Hyde where I took the
Cable Car, an interim technology between horse drawn omnibuses and electric trolleys, started in
SF in 1873. A highly energy inefficient system that still exists in SF (rebuilt in 1982), the first and
now only city where it is still in operation. Arriving at Powell St, I first went to the Mint, from there
on to Union Square, through Chinatown to Portsmouth Square and through Commercial St to the
north side of the former cove where I
took a break in the Old Ship Saloon.
The area of the former inlet known as
Yerba Buena Cove, is a graveyard of Gold
Rush ships. Many of the more than 600
abandoned ships where salvaged by
entrepreneurs, who erected wooden
structures on the decks and used them
for hotels, warehouses, saloons
and even a jail. One such ship, the three-
masted bark “Arkansas” blew
aground in 1849 and lies buried beneath the
site of this saloon. In 1851, Joe Anthony, an enterprising Englishman, cut a door into the side of the
Arkansas’ hull and converted it into the Old Ship Ale House. He installed a gangplank to the Pacific
St pier and posted a sign next to the entrance which read, “God, Bad, and Indifferent Spirits Sold
Here! At 25 cents each.”
This was ‘my place to be’ of course, especially because they had some pictures on the wall of San
Francisco around 1851. First I had a chat with the bartender and later on with the owner, and their
pictures helped me a lot when next day I tried to explain to the people in the Library of the
Maritime Museum what I was looking for, because they could not help me to information in
general, only when they knew exactly what to look for (they were very helpful, but very American
and a kind of government people as well) !
Anyhow, 1+1 = 1-3 (?, you don’t need to be a technician for this ☺) and thus I can show next
interesting map with nice details:
123
Map of San Francisco showing how it developed after the Gold Rush started [SFMM]
The full line on the map represents the shoreline in 1851, the thin broken line is the approximate extent of the
land fill by late 1852. As the filled shoreline advanced, wharves were constantly pushed out to deeper water
and by 1855 the reclamation of Yerba Buena Cove was almost complete.
The map shows the areas of Sydney town and Little Chile, the Long Wharf opposite Commercial St and the
wharfs in front of nearly every street to the Westside. The numbers indicate abandoned ships that were
ultimately buried by the landfill.
1. NIANTIC
2. APOLLO
27. ARKANSAS
Yerba Buena Cove was glutted with ships, brigs and barks during the early years of the Gold Rush. Their crews, and frequently officers as well, deserted and made off to the diggings. A vessel thus abandoned could
often be bought for a song from her discouraged master or owner’s agent. Beached or scuttled in the shallow
waters of the cove, the hull would then be turned into a warehouse, hotel, restaurant, tavern or store. Such a
conversion was quicker and less costly than buying a lot in the Gold Rush city, purchasing lumber imported
from around Cape Horn, and hiring carpenters at premium pay to put up a building.
John Lawson, an official ship-scuttler in the Gold Rush period, estimated, in his old age, that a hundred ships
were buried under San Francisco’s business district. Excavations dug for modern office buildings
occasionally reveal the timbers of an old “forty-niner”.
After my visit to the Old Ship Saloon I went through Columbus and along Washington Square, up
Telegraph Hill and down again along the Embarcadero, walking Pier 39 and on along Fisherman’s
Wharf back to SF Maritime Park. A beautiful day with a lot of discoveries for sailingsteps and even
more walkingsteps (I nearly did the whole Barbary Coast Rail ++ in one day). Getting back to my
hotel rather late, I ate again in their restaurant Fior d’Italia, the first established Italian restaurant in
San Francisco.
The next morning, first I rented a bike to go to what I thought to be the oldest newspaper of SF, the
San Francisco Chronicle at Fifth Av. However this newspaper started in 1865 and from there I was
directed to the San Francisco Examiner at 2nd
Av, where their building appeared to be empty. A
124
couple of hours later in the San Francisco City Library [8], I found in the Alta California from
February 18, 1850:
Alta California, February 18, 1850
The Dutch bark “Jan van Hoorn” with captain Bouten, arrived in San Francisco 17 February
1850, in 50 days from San Carlos; to Surocco
Brothers.
This means that he left San Carlos on 29 December 1849, after a stay of about one month (he left
Valparaiso on 21 November to sail to San Carlos). I did not find when he left San Francisco,
perhaps I had not been trying long enough to scroll through the prints of the newspaper, sitting
there behind a screen with a back hurting more and more.
Nevertheless, during this search I also found out about his second time to arrive in San Francisco and apparently, he was not the fastest one coming from Europe or Valparaiso. What I had not seen
before was that he had four passengers. He does not write about these at all?
Again I did not find out when he left, may be because in the meantime somebody had told me
where I could find the same information on the internet. Later on, being back home, I found the
website and the newspaper but not from the right time of the years.
Daily Alta California, January 13, 1853
The barque “Jan van Hoorn”, captain Bouten,
arrived in San Francisco on 12 January 1853, in
180 days from Rotterdam and 53 days from Valparaiso, to Gildemeester and De Fremery &Co,
with 4 passengers.
125
And again it was after my trip around the world only that I found in Dutch newspapers:
NRC 06-05-1850, Scheepstijdingen: Dordrecht, 3 Mei. Volgens brief van kapt. Bouten, voerende het schip Jan van Hoorn, in dato San Francisco 28 Februarij, was hij den 16den dito, na ene reis van 50 dagen, aldaar van Valparaiso aangekomen. Den 26 dito had hij een aanvang gemaakt met lossen, en dacht binnen vier weken daarmede gereed te zijn.
NRC 27-05-1850, Scheepstijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 1 April. Jan van Hoorn, Bouten, n.Java; om binnen 2 á 3 weken te vertrekken.
NRC 14-06-1850, Scheepstijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 16 April. Jan van Hoorn, Bouten, n.Batavia.
saying he arrived 16 february 1850 in San Francisco, expecting to be leaving before the end of
march and realy left April 16th to Batavia.
Because of his second voyage it is interesting to read with which other (5) Dutch ships he was in
San Francisco at the same time.
NRC 14-04-1853, Zeetijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 27 Febr ter reede de Hollandsche schepen Fanny, Tjebbes; ’s-Hertogenbosch, van der Braak; Edouard & Marie, Eeltjes; Jan van Hoorn, Bouten; WillemIII, van der Burg en Graaf van Nassau, Sanders.
NRC 29-04-1853, Zeetijdingen, Vreemde Havens: San Francisco 7 Maart. Zeilkl. Jan van Hoorn, Bouten, n.Hongkong.
Here it also comes clear that at both voyages he was in San Francisco during two months (One of
my questionmarks before finding this information in the newspapers).
During the afternoon I visited the Library of the Maritime Museum [SFMM], located at Fort
Mason, where I was able to order a couple of reproductions as I mentioned before. One I did not
show yet is a photograph (a very early one and oldest I found during my trip) of San Francisco in
1851 with many houses made from briks (instead of wood) and a forest of masts in the bay. This
one gives a slightly different view of San Francisco from the ones before, but is at least as valid to
show San Francisco between the two times when Jacob Bouten was there. I had also seen this
picture in the Old Ship Saloon.
San Francisco prior to April 1851, from Portsmouth Square [SFMM]
The view looks east from approximately Portsmouth Plaza, with Rincon Point at the right
andYerba Bueana Island at the left. Photo left: the backside of Delmonico Hotel (building in front)
at westside Mont’gy, Dunbar & Gibbs (you can even read the name on the picture!) behind it in the
next street Sansome, with Turner Fish &Co and S.H.Williams Co to the left (north). Photo right:
126
Harry B. Lafitte &Co bottom left in Montgomery St, Darling &Co (building in the middle) on the
corner Clay and Sansome St (both wooden pier actually) and opposite Nantic and at the very right
end the Wells Building at Montgomery St, the same location as where the Wells Fargo History
Museum is now. It’s nice to see these pictures on real large scale (as I have these from the library
of the SFMM) and many details of both houses and the forest of masts.
San Francisco early 1851, from Portmouth Square [SFMM]
Next picture of Portsmouth Square itself and also from 1851 gives a slightly different impression of
San Francisco at that time (I
found this picture on the internet
somewhere).
This was about as much as I
found of San Francisco from 160
years ago, before I got problems
with a slipped disc as Kylene
Pring of “SF Sport and Spine
Physical Therapy” called it when
I visited her the first time on May 7th
, 2010 in Commercial St. She did a great job, but it did not
help me enough to be able to explore San Francisco any further. Kylene treated me again the
following Monday and Thursday, which made me well enough to fly to New York City on May
14th (thankfuls to fly business class with flatseats), but not good enough to stroll through SF any
longer, to go to the Golden Gate Bridge or across, to find out more about SF and to meet San
Franciscans. Nevertheless I was lucky that this did not happen to me earlier (for instance when I
was in the inlands of Suriname, southern Australia or Indonesia to name just a few places), but in
San Francisco where there was appropriate help.
127
Views from Coit Tower in opposite directions.
During my first two days in SF I saw more of SF than I did show up until now. Walking the
Barbary Coast Trail I was on Telegraph Hill, not the tallest but certainly the most distinctive hill in
San Francisco. Telegraph Hill received its name in 1850 when a semaphore was placed on this hill,
a tall mast with movable arms positioned in various configurations depending on the type of ship
approaching SF. From the Coit Tower, built in 1933, you have a panoramic view of the city and the
bay. Last picture on the left is a view from the top of the Coit Tower to the Golden Gate Bridge in
the west. The bridge was completed in 1937 and connects the city on the northern tip of the San
Francisco Peninsula with Marin county. As early as 1820 there used to be a ferry, with regularly
scheduled service beginning in the 1840s for purposes of transporting water to San Francisco. The
picture on the rightside looks south through the windows of the tower to the financial district.
Alcatraz
From the Municipal Pier on the westside of Maritime Park, you have a good view into the bay and
on the island of Alcatraz, currently the most touristic attraction of SF. I preferred the view
southeast in the direction of the city and Maritime Park with the “Balclutha” moored at Hyde St
Pier in the Maritime Park.
San Francisco from Municipal Pier
128
The “Balclutha” used to be a cargo ship, built in 1886 in Glasgow, Scotland by Charles Connell &
Co. A ship of 1689 tons of iron and steel, 256 feet long, that sailed between England and Alaska
yearly between 1903 and 1930.
The clipper “Balclutha” and its voyages from 1886 to 1930
Captain (1894-99) Alfred Durkee wrote about sailing the “Horn” :
“No one who has not been there can imagine the strain on the captain
on trying to get around Cape Horn”.
In front of the ship you see Telegraph Hill with the Coit Tower, to the right the Financial District
and again right Russian Hill behind Ghirardelli Square. Between these two hills along the shore is
Fisherman’s Wharf, where it is hard to find any locals among the many tourists. Nevertheless it is a
nice area without highrisers and not crowded with traffic. Together with Alcatraz Island, Pier 39
may be as attractive for tourists, I did not like it except for seeing the hundred’s of sea-lions
hauling out on K-Dock.
All along the Embarcadero there are Pier-buildings with odd numbers (including 29,5 between 29
and 31 !) untill the Ferry Building opposite Market St and Commercial St. The Long Wharf in the
1850s’ started from Commercial St and run nearly up to the nowadays’ Ferry Building.
Sea-lions at Piet 39 Ferry Building from Ferry Pier
From what I saw during too short time in San Francisco, it is a very nice city worthwhile to go back
to. It is much bigger and modern compared to Valparaiso, both were not much more than villages
in 1847. Both were expanding rapidly during the Gold Rush and got many international inhabitants.
Valparaiso still has something of the flavour from the middle of the 19th-century, San Francisco has
not. Both harbor cities are built on many hills and both cities are colorful, each in his own way but
also alike.
129
There is only one ‘one of a kind’, but in San Francisco I found another one, I don’t know to
remember how far away from:
It was on one of the tiles, marking the Barbary Coast Trail, and this one in memory of Robert F.
Laverne, a “One-of-a Kind San Franciscan” (Who-ever it may be?) !
San Francisco,
a city of Golden Dreams to go back to (in better circumstances)