tm maart 2011

15
Maart 2011 | Jaargang 40 | Nr 3 Normering van arbeid Draaiurenbewaking Robuustheid van gebouwen JAARGANG 40 NR. 3 TVVL MAGAZINE MAART 2011 Van scheepswerf naar campus

Upload: installateurszaken

Post on 31-Mar-2016

320 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

TM maart 2011

TRANSCRIPT

Page 1: TM maart 2011

Tel. 078 615 00 00 | Fax 078 641 41 02 | [email protected] | www.ecodan.nl

+ 60°C warmtapwater

+ Monovalent systeem, geen elektrische naverwarmer of CV ketel benodigd

+ Tot -15°C buitentemperaturen geen verlies in verwarmingscapaciteit

(Mitsubishi Electric Zubadan technologie)

+ Warmtapwater en vloerverwarming in één systeem

+ CO2 neutraal, dus zeer milieuvriendelijk

+ Geen gasaansluiting nodig

+ Mogelijkheid tot comfortverkoeling via radiatoren of het vloer

afgiftesysteem

+ Mogelijkheid tot zwembad- of vijververwarming

+ Energiebewuste klimaatoplossing zonder concessies te doen aan comfort

+ Forse verlaging EPC

+ Komt in aanmerking voor de subsidieregeling ‘Duurzame warmte voor

bestaande woningen’

+ Komt in aanmerking voor de EIA subsidieregeling voor bedrijven

www.ecodan.nl

douche

buitenunit

radiator

vloerverwarming

boiler

De Ecodan Combiwarmtepomp Het energiezuinige alternatief voor de traditionele CV ketel

vloerverwarming/koeling en/of radiatoren

bereiding van warmtapwater

verwarming of verkoeling

de verwarming van uw vijver of zwembadvloerverwarming/koeling en/of radiatoren

bereiding van warmtapwater

verwarming of verkoeling

de verwarming van uw vijver of zwembad

vloerverwarming/koeling en/of radiatoren

bereiding van warmtapwater

verwarming of verkoeling

de verwarming van uw vijver of zwembad

Ecodan adv A4.indd 1 11-05-2010 15:13:25

Maart 2011 | Jaargang 40 | Nr 3

Normering van arbeid

Draaiurenbewaking

Robuustheid van gebouwen

JAA

RGA

NG

40 N

R. 3 TV

VL M

AG

AZIN

E MA

ART 2011

Van scheepswerf naar campus

TM0311_cover.indd 1 1-3-2011 18:16:53

Page 2: TM maart 2011

3

Inhoudsopgave

TVVL MAGAZINE

REVIEWED: Artikelen in TVVL Magazine zijn beoordeeld ‘door gelijken’. De uniforme ‘peer review’ waarborgt de onafhankelijke en kwalitatieve positie van TVVL Magazine in het vak-gebied. Een handleiding voor auteurs en beoordelingsformulier voor de redactieraadleden (‘peer reviewers’) zijn verkrijgbaar bij het redactie-adres.

40

36

34

Project:

rDM-caMPus

IntervIew:

GerarD wortMan

w ontMoet e In

GeMeentehuIs boxMeer

norMerInG van arbeID In De InstallatIe-brancheIng. H.T.G. (Henk) Feldmann 4

‘Doet Ie ’t of Doet Ie ’t nIet?’ Ir. J. (Jan) Aufderheijde, ir. A.C. (Atze) Boerstra,

drs. C. (Carina) Mulder, ing. O.W.W. (Oscar) Nuijten en

G.W.J. (Gerard) Rooijakkers 10

taPwatercIrculatIesysteMen Moeten effIcIënterIr. M. (Michiel) van Bruggen 14

lessen van De a73 voor toekoMstIGe tunnelProjectenIr. B.A.M. (Birgitte) Keulen LLB 18

MonItorInG Door DraaIurenbewakInGIr. J.C.H. (Hans) Huiberts 22

robuustheID van Gebouwen en InstallatIes, Deel 2Drs. J.L. (Joe) Leijten en ing. S.R. (Stanley) Kurvers 26

w ontMoet e In GeMeentehuIs boxMeerA.C.M. (Ad) Smits en P. (Paul) Straver 34

Maart 2011

IntervIew 36ProjectbeschrIjvInG 40actueel 45uItGelIcht 49reGelGevInG 53InternatIonaal 55suMMary 64voorbeschouwInG 65aGenDa 66

TVVL Magazine is het officiele orgaan van TVVL Platform voor Mens en Techniek. De vereniging, opgericht op 26 mei 1959, heeft tot doel de bevordering van wetenschap en techniek op gebied van installaties in gebouwen en vergelijkbare objecten. Als lid kunnen toetreden personen, werkzaam (geweest) in dit vakgebied, van wie mag worden verwacht, dat zij op grond van kennis en kunde een bijdrage kunnen leveren aan de doelstelling van de vereniging. Het abonnement op TVVL Magazine is voor leden en begunstigers van TVVL gratis. De contributie voor leden bedraagt € 111,- per jaar. Informatie over de bijdrage van begunstigers wordt op aanvraag verstrekt.

RedactieRaad: drs.ir. P.M.d. (Martijn) Kruijsse (voorzitter)ir. J. (Jan) aufderheijdeMw. dr. L.c.M. (Laure) itardH. (Henk) LodderG.J. (Geert) LugtMw. drs. c. (carina) Muldering. O.W.W. (Oscar) NuijtenMw. drs.ir. i. (ineke) thieraufing. J. (Jaap) Veermaning. R. (Rienk) Vissering. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur)

Redactie: drs.ir. P.M.d. (Martijn) Kruijsse (voorzitter)ir. J. (Jan) aufderheijdeMw. drs. c. (carina) Muldering. F.J. (Frank) Stouthart (eindredacteur)

Redactie-adReS: tVVL: de Mulderij 12, 3831 NV LeusdenPostbus 311, 3830 aJ Leusdentelefoon redactie (033) 434 57 50Fax redactie (033) 432 15 81 email [email protected]

UitGaVe: Merlijn Media BVZuidkade 173, 2741 JJ Waddinxveen Postbus 275, 2740 aG Waddinxveentelefoon (0182) 631717 email [email protected]

SecRetaRiaat:email [email protected]

aBONNeMeNteN: Merlijn Media BVPostbus 275, 2740 aG Waddinxveentelefoon (0182) 631717email [email protected] Benelux € 105,- Buitenland € 220,- Studenten € 83,- Losse nummers € 18,- extra bewijsexemplaren € 13,-

Het abonnement wordt geacht gecon-tinueerd te zijn, tenzij 2 maanden voor het einde van de abonnementsperiode schriftelijk wordt opgezegd.

adVeRteNtie-exPLOitatie: Merlijn Media BV Ruud Struijk telefoon (0182) 631717 email [email protected]

PRePReSS: Yolanda van der Neut

dRUK: ten Brink, Meppel

iSSN 0165-5523

© tVVL, 2011

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Publicaties geschieden uitsluitend onder verantwoording van de auteurs. alle daar in vervatte informatie is zorgvuldig gecontroleerd. de auteurs kunnen echter geen verantwoordeli-jkheid aanvaarden voor de gevolgen van eventuele onjuistheden.

TM0311_inhoud.indd 3 28-2-2011 9:43:23

Page 3: TM maart 2011

4 TVVL Magazine | 03 | 2011 NORMERING

Al een groot aantal jaren wordt in de installatiebranche voor het begroten van

klimaat- en sanitaire installaties gebruik gemaakt van calculatietijdnormen van

Gustav Ende. Deze zijn sinds 2003 niet meer onderhouden en gebaseerd op in

Duitsland verzamelde ervaringscijfers. In september 2007 verscheen de eerste

uitgave van het handboek ‘Calculatie voor klimaat en sanitair’ van Uneto-VNI.

Het handboek moet ‘de standaard’ worden voor de klimaat- en sanitaire branche

en Gustav Ende volledig doen vergeten. Dit artikel gaat in op de grondslagen van

normering van arbeid in de installatiebranche, de filosofie achter het handboek van

Uneto-VNI en de verschillen met Gustav Ende.

Normering van arbeid in de installatiebranche

Ing. H.T.G. (Henk) Feldmann, voorzitter van de Begeleidings Commissie Calculatie (BCC) van Uneto-VNI

Normeren van arbeid betekent niet alleen dat de normtijd per eenheid op een arbeidskundige wijze is onderbouwd of tot stand is gekomen. Ook de omstandigheden waaronder de werk-zaamheden moeten worden verricht zijn nader gedefinieerd. Het woordenboek definieert ‘normtijd’ als: ‘De genormeerde tijdsduur van een voorgeschre-ven handeling of bewerking aan een product. Normtijden worden gebruikt bij de kostprijsbe-rekening, capaciteitsplanning en berekening van doorloop- en levertijden’.Een normtijd dient gebaseerd te zijn op een werkmethode en gebruik van middelen die integraal de beste resultaten oplevert, zowel kwalitatief als kostentechnisch. Een normtijd moet immers taakstellend zijn en niet alleen toepasbaar zijn in de voorcalculatie maar ook in de uitvoering van planning en productiebe-waking. Voor de beeldvorming zijn in tabel 1 de ele-menten weergegeven die bepalend zijn voor de normering van montagewerkzaamheden in

bouwprojecten.De optelling van de elementen A+B+C+D is de bruto tijd die bepalend is voor de montage- loonkostencomponent in de kostprijs. Dit is de totaal benodigde tijd die tevens van belang is voor de uitvoering bij het plannen van de

werkzaamheden en de inzet van montageper-soneel. Bruto betekent dat inbegrepen is: de tijdsbesteding van al het direct en indirect bij de montage betrokken personeel op de bouw-plaats (hulpmonteurs, monteurs en leiding-gevend monteurs).

A Tijd nodig voor de vaktechnische bewerkingen en hande-lingen. Wordt bepaald door de som van alle elementaire handelingen binnen de werkmethode.Vaktechnisch

B Tijd nodig voor werkorganisatie, aanvoer van materiaal en gereedschap, persoonlijke verzorging, onvermijdbare storingen en lopen bij normale bouwplaatsomstandig-heden. Deze toeslag wordt bepaald m.b.v. Multi Moment Opname (MMO).

Toeslag op vaktechnisch voor alle bijkomende handelingen

C Tijd nodig als gevolg van afwijkende bouwplaatsomstan-digheden of projectsituaties. Ook deze toeslag wordt bepaald m.b.v. MMO.Toeslag voor afwijkende

omstandigheden

D Tijd nodig voor het geven van leiding, toezicht, admini-stratie en overleg met derden. Is afhankelijk van de loop-tijd van het werk en de ploegsamenstelling.Toeslag voor organisatie

-Tabel 1- Elementen die bepalend zijn voor de normering van montagewerkzaamheden in bouwprojecten

TM0311_feldmann_2020.indd 4 28-2-2011 9:48:21

Page 4: TM maart 2011

5TVVL Magazine | 03 | 2011 NORMERING

In het handboek Calculatie van Uneto-VNI (hoofdstuk 2) wordt onder component A ver-staan alle vaktechnische werkzaamheden en onder de componenten B+C+D alle niet-vak-technische werkzaamheden. De componenten A+B vormen de feitelijke montagewerkzaam-heden.

BESTANDDELENBestanddeel A is een redelijk ‘hard’ gegeven. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat vakbe-kwame monteurs de werkzaamheden verrich-ten volgens de meest gangbare methode en met gebruikmaking van de geëigende midde-len. Alle bewerking binnen een werkmethode zijn opgebouwd uit een aantal elementaire handelingen. De tijd die nodig is voor het verrichten van deze elementaire handelingen wordt een aantal keren gemeten bij verschil-lende monteurs. Door al deze gemeten tijden in een diagram te plaatsen, ontstaat een klok-vormige figuur. Zo’n figuur wordt ook wel de normale verdeling of Gauss-verdeling genoemd naar de Duitse wiskundige Carl Friedrich Gauss. Met behulp van statistische formules kan nu het gemiddelde van alle metingen worden bepaald. De handelingen worden gemeten (geklokt) in centiminuten (100 cmin = 1 min). Het is vrij lastig om te rekenen met minuten en seconden. Daarom worden de taaktijden uitgedrukt in minuten en centiminuten (cmin), waarbij een centiminuut gelijk is aan l/l00 minuut. Hierdoor is het mogelijk om volgens het metrische stelsel te rekenen. Dit betekent

dat de getallen eenvoudig kunnen worden opgeteld, afgetrokken, vermenigvuldigd en gedeeld.Figuur 1 is een fictief voorbeeld van 81 waarne-mingen met een spreiding van 17 tot 33 cmin (er zijn nu eenmaal snelle en langzame mon-teurs). De waarneming van 33 cmin is duidelijk een uitschieter en wordt in de berekening van het gemiddelde niet meegenomen. De tijden 22 en 23 cmin zijn het vaakst gemeten. De gemiddelde tijd in dit voorbeeld is 24 cmin.

Bestanddeel B is al minder hard omdat er sprake is van een aantal activiteiten die moeilijk in een vastomlijnde werkmethode zijn te vatten. Neem bijvoorbeeld het lopen van de keet naar de werkplek en het aanvoeren van materiaal, materieel en gereedschap. De tijd die daarvoor nodig is, zal in belangrijke mate afhangen van de loop- en klimafstand. In het handboek is een aantal van deze niet-vaktechnische werkzaamheden eenduidig gedefinieerd, zoals de gemiddelde loopafstand van ketenpark tot werkplek.

Bestanddeel C is het minst harde deel en is o.a. afhankelijk van de aard van het project. Ook zullen de omstandigheden gedurende de looptijd van het project voortdurend wijzigen. In de Gustav Ende-methode moet de calcula-tor daarvoor de correctiefactoren bepalen. Het handboek geeft tabellen met normtijden voor vier veel voorkomende projectcatego-rieën.

Bestanddeel D zijn de uren die leidinggevende monteur(s) voornamelijk besteden. De grootte van het project, de bouwtijd en de omvang van het installatiepakket bepalen het benodigde aantal monteurs en in verhouding daarmee ook het aantal leidinggevenden. Naarmate het aantal monteurs toeneemt zal de bijdrage aan de feitelijke montage (A+B) door leidinggeven-den afnemen.

MULTI MOMENT OPNAMEOm inzicht te krijgen in het aandeel van de bestanddelen B, C en D kan een Multi Moment Opname (MMO) worden verricht. Deze bestanddelen bevatten enkele subjectieve ele-menten. De waarnemer moet die tijdens het verrichten van een MMO op een juiste wijze interpreteren en eenduidig registreren. Dit vereist veel kennis van de materie en ervaring, maar ook mensenkennis. Een goede uitleg aan het montagepersoneel over het doel van het onderzoek is essentieel. Desondanks kan de waarnemer in de beginfase worden geconfron-teerd met argwaan, tegenwerking en mislei-ding. De meeste monteurs vinden het niet leuk als zij ‘in de gaten worden gehouden’. Om die reden worden de waarnemingen van de eerste dag vaak niet meegenomen in de analyse.Een MMO wordt verricht op enkele soort-gelijke projecten over een langere periode (twee à drie weken). Een waarnemer loopt op verschillende tijdstippen, verspreid over een hele werkdag, rondjes over de bouwplaats langs de locaties waar de monteurs werkzaam

-Figuur 1- Voorbeeld van een normale

verdeling of Gauss-verdeling

TM0311_feldmann_2020.indd 5 28-2-2011 9:48:22

Page 5: TM maart 2011

6 TVVL Magazine | 03 | 2011 NORMERING

zijn. In een dergelijk onderzoek worden dus alle monteurs betrokken maar niet persoonlijk (op naam) geregistreerd. De waarnemer werkt met behulp van een vooraf geprogrammeerde handheld termi-nal. Hij registreert wat hij de monteurs op dat moment ziet doen, onderverdeeld in een aantal activiteiten die deel uitmaken van de bestanddelen A, B, C en D. Hij loopt zijn rondjes steeds in een andere volgorde om een zeker verrassingseffect te bewerkstelligen. Na twee á drie weken beschikt hij over een groot aantal waarnemingen, tussen de twee- en drieduizend, die met speciaal voor dit doel ont-wikkelde software kunnen worden verwerkt en geanalyseerd. Op die wijze wordt de verhou-ding verkregen tussen de componenten A, B, C en D, die voor de onderzochte projectcategorie geldt.

PROJECTCALCULATIE Projecten hebben een uniek karakter. Hoewel er in de samenstelling van het installatiepak-ket overeenkomsten zijn, is elk project qua omvang en uitvoering weer anders. Naast de elementaire voorzieningen als verlichting, ver-warming, sanitair en ventilatie, is de bestem-ming van het gebouw of object bepalend voor de overige noodzakelijke voorzieningen. In op de bestemming georiënteerde regelgeving is vastgelegd aan welke technische eisen en capaciteiten de installaties moeten voldoen. De opdrachtgever of eindgebruiker bepaalt ten slotte hoe zijn gebouw eruit moet zien en aan welke kwaliteitseisen de installatiecomponen-ten moeten voldoen.Een uitzondering hierop vormt de woningbouw en het segment verhuurkantoren. De techni-sche specificaties, omvang en kwaliteit van het installatiepakket in deze objecten is standaard; enerzijds eenduidig bepaald door de regelge-ving (Modelbouwverordening, Bouwbesluit en Gebruiksbesluit) en anderzijds vanuit econo-mische motieven (verhuurprijzen per m² in de vrije markt). Ruimte voor comfortverhogende, innovatieve toepassingen is er nauwelijks, omdat deze meestal een prijsverhogend effect hebben waar in die markt geen ruimte voor is. De marktprijzen voor dergelijke installaties worden heel vaak vastgesteld op basis van installatiekosten per m² of per eenheid.

KOSTPRIJSCALCULATIEHet maken van een kostprijsbegroting voor een project, anders dan woningen of een verhuurkantoor, is een tijdrovende zaak, ondanks de beschikbare automatiseringsmid-delen. Door het unieke karakter moeten alle installatiedelen afzonderlijk worden begroot. Dit houdt in: het bepalen van de hoeveelheid installatiewerk en de kosten voor materiaal,

logistiek, arbeid en projectbegeleiding. Als er sprake is van een uitgewerkt bestek met installatietekeningen kan direct met het ‘uittrekken’ (handmatig tellen en lengten bepalen) begonnen worden. Is er echter alleen een richtlijnenbestek met principetekeningen, dan moeten de installaties eerst verder worden uitgewerkt. Het komt regelmatig voor dat een aanvraag niet geheel is uitgewerkt.Er zijn ook andere methoden om projecten aan te besteden. Een voorbeeld is het opgeven van eenheidsprijzen, vaak in combinatie met een lijst met normtijden voor installatiewerk en kortingen op materialen. Ook wordt er in veel gevallen een open begroting gevraagd, die wordt gebruikt ter controle en ter verreke-ning van meer- en minderwerk. Er zijn landen waarbij, bij de aanbesteding, de materiaalsta-ten worden verstrekt, zodat de hoeveelheden voor elke inschrijver gelijk zijn. Dat scheelt de installateur een hoop werk, maar de verant-woordelijkheid voor de juistheid van de hoe-veelheden ligt dan bij de opdrachtgever. Die zal daardoor tijdens de uitvoering vaak geconfron-teerd worden met claims voor meerwerk. De meeste opdrachtgevers zullen kiezen voor een aanbestedingsvorm waarbij de meeste risico’s zijn gedekt, d.w.z. voor rekening zijn van de installateur. Ook zullen zij bij voorkeur willen opdragen tegen een ‘vaste prijs’. Dit betekent dat materiaal- en loonkostenstijgingen die gedurende de bouwtijd zijn te verwachten, in de aanneemsom zijn inbegrepen.Voor een verantwoorde bedrijfsvoering, is het maken van een betrouwbare kostprijs-begroting van essentieel belang. Wanneer alle hoeveelheden zijn geteld, moeten deze worden geprijsd en moeten de uren worden bepaald die nodig zijn voor de montage van de uitgetrokken materialen. Wordt gebruik gemaakt van een automatiseringssysteem, dan zullen prijzen en normtijden beschik-baar zijn in de database van dit systeem. Alle hoeveelheden worden, na te zijn ingevoerd, automatisch voorzien van prijzen en tijden. Prijzen voor generieke materialen en artikelen kunnen vaak op eenvoudige wijze worden geactualiseerd door het inlezen van door de fabrikant ter beschikking gestelde digitale gegevens. Een groot deel van de te installeren componenten is echter projectspecifiek; deze dienen afzonderlijk bij verschillende leveran-ciers of fabrikanten te worden aangevraagd. Dit vergt beduidend meer tijd.Het bepalen van de benodigde montage-uren vereist ervaring, vakkundigheid en inzicht. Dit niet zozeer om de juiste tabellen te kunnen kiezen, maar om de volledigheid te kunnen overzien (is er niets vergeten) en omstandig-heden te kunnen inschatten die van invloed zijn op het al dan niet toepassen van correctie-

factoren. Het vervolg van dit artikel gaat hier nader op in.

MONTAGENORMTIJDENDe installatiebranche kende tot 2007 twee toonaangevende publicaties voor normtij-den van installatiewerk. Voor elektrotech-nische installaties waren dit de Uneto-VNI Calculatietijdnormen; voor warmtetechni-sche- en sanitaire installaties waren dit de Gustav Ende (GE-)normen. Beide publiceren normtijden per eenheid product voor het verrichten van installatiewerk in (nieuw-)bouwprojecten, specifiek in utiliteitsprojecten en bedrijfsgebouwen. Ze zijn dus niet geschikt voor woningbouw, weg- en waterbouw, zware industrie, petrochemie, offshore en scheeps-bouw. Wat zijn de verschillen tussen de Uneto-VNI- en de GE-tijdnormen?

GusTAV ENDE NormENHet uit Duitsland afkomstige handboek getiteld ‘Kalkulationstafeln für Heizungs-, Lüftungs- und Sanitäranlagen’ van Gustav Ende dateert uit de jaren veertig van de vorige eeuw. Het is ontleend aan een in Noordrijn-Westfalen verschenen tariefcontract en door de auteur aangevuld met ervaringsgegevens die hij bij verschillende Duitse bedrijven ver-zamelde. In het voorwoord van de eerste druk spreekt hij van een ‘door een praktijkman voor de praktijk gemaakte calculatiewijzer’. Deze ervaringstijden zijn in de loop der jaren steeds opnieuw met elkaar vergeleken en aangepast aan de installatietechnische veranderingen. Na het overlijden van Gustav Ende heeft Werner Rekittke dit werk enige tijd voortgezet, maar hij is daar al jaren geleden mee gestopt. De laatste uitgave, de twaalfde druk, dateert van 2003. Navraag bij de leverancier in Nederland leert dat er nog een zeer beperkte voorraad beschikbaar is. Het handboek van Gustav Ende bevat tabel-len met montagenormtijden gebaseerd op ervaring, die zijn uitgedrukt in ploegminuten. Deze normtijden zijn niet arbeidskundig onder-bouwd. Bovendien geeft het handboek geen duidelijkheid over de toegepaste methode en middelen. De nauwkeurigheid van deze normen is daarom niet groot en de invloed van veranderingen in de werkmethode zijn niet reconstrueerbaar.Het handboek beschrijft verder de wijze van gebruik van de tabellen in een calculatie voor een project. Het calculatieschema rekent met ploegminuten en een ploegloon per minuut. Er zijn correctiefactoren voor bepaalde bouwplaatsomstandigheden en logistieke- en montagetechnische aspecten. Als de calcu-lator met al deze factoren rekening houdt,

TM0311_feldmann_2020.indd 6 28-2-2011 9:48:22

Page 6: TM maart 2011

7TVVL Magazine | 03 | 2011 NORMERING

moet hij zijn begroting op een specifieke manier inrichten en ontstaat er een behoorlijk complex rekenschema. In de praktijk komt hier niets van terecht. Sterker nog, de betreffende hoofdstukken worden nauwelijks gelezen, mede omdat velen de Duitse taal onvoldoende beheersen. Er wordt dus ‘met de natte vinger’ een cor-rectiefactor bepaald, die vrijwel altijd kleiner is dan 1.De rechtvaardiging hiervoor vindt zijn oor-sprong in het gegeven dat Gustav Ende in zijn handboek drie bouwplaatsomstandigheden beschrijft: ‘slecht’, ‘ongunstig’ en ‘gunstig’. De normtijden in de tabellen zijn afgestemd op de situatie ‘ongunstig’; voor de situatie ‘slecht’ is de factor maximaal 1,2 en voor de factor ‘gunstig’ is de factor maximaal 0,8.

uneto-VNI CalculatietijdnormenOok Uneto, één van de rechtsvoorgangers van Uneto-VNI, kent op het gebied van normering een lange historie. Al in 1968 begon het Bedrijfs- Economisch Centrum voor de Elektrotechnische Bedrijfstak (Beceb) een studie, gericht op de ontwikkeling van montagenormtijden voor elektrotechnisch installatiewerk. In het kader hiervan heeft een onderzoek plaatsgevonden naar norme-ring van installatiewerk in enkele Europese landen en de VS. Maar de regelgeving en toegepaste materialen weken nogal af van die in Nederland, waardoor de in die landen toe-gepaste normering niet bruikbaar was. Beceb vormde daarop een studiegroep, waaraan niet alleen arbeidskundig medewerkers van dit bureau deelnamen maar ook acht gerenom-meerde installatiebedrijven. Deze studiegroep heeft in een aantal jaren tijd voor een groot deel van het installatiewerk normtijden gemaakt. Na een toetsing door ruim honderd installatiebedrijven (van klein tot groot) is in 1973 de eerste normenbundel gepubli-ceerd: ‘Richttijden voor Elektrotechnisch Installatiewerk’. Deze normenbundel is tot op de dag van vandaag onderhouden en heeft in de loop der jaren diverse metamorfoses ondergaan.Na de fusie met VNI ontstond al snel de behoefte aan een op dezelfde leest geschoeide normenbundel voor klimaat- en sanitaire installaties in de utiliteitsbouw. Er kwamen werkgroepen, bestaande uit deskundige mede-werkers van (middel)grote installatiebedrijven. Deze werkgroepen maakten tevens gebruik van externe expertise op het gebied van arbeids-kunde en automatisering en waar mogelijk van de database van elektrotechniek. Het ontwikkelingsproces heeft ongeveer vijf jaar geduurd, alvorens in 2007 de eerste publicatie van het Handboek Calculatietijdnormen voor

Klimaat en Sanitair het licht zag. Dit lijkt een lange tijd maar de werkgroepleden hebben ‘het waarheidsgehalte’ altijd hoog in het vaandel gehad; er is veel tijd besteed aan toetsing en terugkoppeling.De Uneto-VNI-tijdnormen zijn tot stand gekomen op een arbeidskundig verantwoorde wijze. Daarbij bestaat er een vrij nauwkeurig inzicht in de grootte van de bestanddelen A, B, C en D.Elementtijden en toeslagen zijn bepaald met behulp van tijdstudies, stationsklokopnamen en MMO. Ze hebben derhalve een grote nauw-keurigheid. In de eerste publicaties moesten de elementen C en D nog apart worden bepaald; in de latere publicaties zijn bruto normtijden (A+B+C+D) gepubliceerd voor vier projectca-tegorieën:-NE = Nieuwbouw met een eenmalig (uniek)

karakter;-NR = Nieuwbouw met een repeterend karak-

ter (seriematigheid);-BL = Bestaand leeg (renovatie in een ont-

ruimd gebouw);-BB = Bestaand bewoond (renovatie of uitbrei-

ding in een gebouw in bedrijf).

Een belangrijk verschil met Gustav Ende is de grote differentiatie van de tijdnormen in het handboek. Het streven was om normtijden te publiceren voor de hele range van gangbare componenten voor klimaat- en sanitaire installaties. Een aansprekend voorbeeld zijn de paneelradiatoren; Gustav Ende geeft voor vier radiatorlengten het aantal ploegminuten per eenheid, inclusief appendages en aansluiting op het leidingsysteem, maar maakt geen onderscheid in radiatorhoogte. In het hand-boek zijn alleen al voor paneelradiatoren 34 tabellen gepubliceerd en voor appendages en hulpstukken nog eens 24 tabellen. Dit vraagt in beginsel meer tijd om de tijdnormen aan de juiste radiatoren en componenten toe te kennen, maar een geautomatiseerde software-

koppeling met artikelbestanden is hierdoor beter mogelijk. Bovendien zijn er voor enkele radiatoren samengestelde tabellen voor vaak voorkomende situaties.Een ander voorbeeld is de aanleg van de buis-leiding. Gustav Ende geeft het aantal ploegmi-nuten per meter buis, waarbij de tijd voor alle bijkomende handelingen inbegrepen is; dus ook die voor het monteren van hulpstukken waarbij niet duidelijk is met hoeveel hulpstuk-ken is gerekend. Het handboek publiceert voor de aanleg van buisleidingen niet alleen de afzonderlijke tijdnormen voor zowel de buis als de hulpstukken. Ook samengestelde tijdnormen voor een buisleidingtracé van 100 meter met een bepaald aantal hulpstukken zijn in het boek opgenomen. Deze samenstellingen maken het mogelijk toch snel te calculeren met een grote mate van nauwkeurigheid. Het voorbeeld in tabel 2 laat zien op welke wijze de samengestelde normtijd van koperen buis DN12 met 60 stuks persfittings per 100 meter is opgebouwd.

Calculatieschema’sInstallateurs maar ook opdrachtgevers gebrui-ken de normtijden van Uneto-VNI en Gustav Ende voor de budgetbepaling van hun project. Zij verstrekken daartoe meestal opdracht aan een technisch adviesbureau. Dit bureau maakt niet alleen het installatieontwerp en bepaalt het budget, maar regelt ook de aanbesteding van het project. Van de laagste aanbieder wordt een open begroting gevraagd op basis van een vooraf ingediend calculatieschema. Dit om een goede controle te kunnen uitoefe-nen op eventueel later te verrekenen meer- en minderwerk. In dit calculatieschema zijn onder andere vastgelegd: kortingen en toeslagen op de materialen, uurtarieven en winstmarge maar ook een correctiefactor op Gustav Ende respectievelijk Uneto-VNI. Deze correctiefac-tor kan gunstige of ongunstige invloeden op het montagewerk in rekening brengen, veroor-

Koperen buis, persverbinding, 60 hulpstukken per 100 meter

Matrix 1802 / 9364

Buisdiameter DN 12 Norm Aantal Normtijd/eenh. Totaal

Koperen buis; halfhard 12 mm 100 0,22 22,00

Persfitting, bocht; koper 12 mm 25 0,15 3,75

Persfitting sok; koper 12 mm 20 0,11 2,20

Persfitting, T-stuk; koper 12 mm 15 0,18 2,70

Ophangstrop; staal; met rubberinlage 12-35 mm 155 0,14 21,70

Totaal (per 100 m) 52,35

Totaal (per 1 m) 0,52

-Tabel 2- Voorbeeld van een opgebouwde samengestelde normtijd

TM0311_feldmann_2020.indd 7 28-2-2011 9:48:22

Page 7: TM maart 2011

8 TVVL Magazine | 03 | 2011 NORMERING

zaakt door de bouwplaatsomstandigheden en de aard van het project. Het toepassen van een reductiefactor op de GE-normen is te verklaren; op de Uneto-VNI-normen echter niet. Zoals aangege-ven, zijn er wezenlijke verschillen tussen de Uneto-VNI- en de GE-normen. Adviseurs en opdrachtgevers onderkennen deze verschillen nog onvoldoende, erkennen ze niet of scheren beide normen over één kam. Bovendien worden uit commerciële overwegingen vaak vrij hoge reductiefactoren afgegeven. Met een ‘normaal’ calculatieschema komt men al snel te hoog uit en dus niet in aanmerking voor een aanvraag. Dit alles heeft geleid tot een oneigenlijk en ondeskundig toepassen van kortingen op de Uneto-VNI- en GE-normen. Nu het economisch wat minder goed gaat en de honger naar projecten toeneemt, neemt ook de druk op de normtijden toe en gebeurt het calculeren steeds scherper.

DOELSTELLINGUneto-VNI streeft al jaren naar een goede basis voor het maken van de kostprijsbegro-ting van installatiewerk in utiliteitsprojec-ten. De verschillende hoofdstukken in het handboek geven de middelen en informatie om te komen tot een verantwoorde prijsvor-ming en een doelmatige bedrijfsvoering en projectorganisatie. Het handboek is bedoeld als een methode waarvan het gebruik van de calculatietijdnormen (hoofdstuk 10) maar ook van het calculatie-eindblad (hoofdstuk 4) van essentieel belang is. Er is een uitgebreide en een beknopte versie. De uitgebreide is vooral bedoeld voor intern gebruik; de beknopte voor extern gebruik, bijvoorbeeld voor het indienen van een open begroting of calculatieschema. Verder biedt het handboek veel aanvullende informatie over bijvoorbeeld risicoverrekenin-gen, salarisopbouw en modellen. Uneto-VNI wil van het handboek ‘Calculatie voor klimaat en sanitair’ dé standaard maken voor de branche, zoals dit al jaren het geval is voor het identieke handboek voor de elek-trotechnische branche. Een recent gehouden grootschalig onderzoek naar klanttevreden-heid in de branche heeft aangetoond dat het bestaan van het handboek wel bekend is. Maar men is nog erg terughoudend om het daadwerkelijk te gaan gebruiken. Tabel 3 toont gegevens uit dit onderzoek over de bekendheid en het gebruik van de calculatietijdnormen, waarbij 340 installateurs en 108 adviseurs werden bevraagd.

De terughoudendheid heeft enkele oorzaken:- de branche is nog te veel ingesteld op Gustav

Ende, niet alleen gevoelsmatig maar ook omdat de GE-normen vaak standaard deel

uitmaken van de beschikbare calculatiesoft-ware;

- installateurs nemen een afwachtende houding aan omdat de opdrachtgever of het technisch adviesbureau (nog) niet expliciet vragen om Uneto-VNI-tijdnormen toe te passen;

- gebruikers moeten investeren in opleiding en automatisering.

VERDERE ONTWIKKELINGENOm het draagvlak voor de nieuwe Uneto-VNI-tijdnormen zo groot mogelijk te maken zijn diverse activiteiten opgestart.- verstrekken gratis introductie-exemplaren

van het handboek onder de leden van Uneto-VNI (installatiebedrijven) en een groot aantal adviesbureaus;

- ontwikkelen van digitale bestanden van de calculatietijdnormen. Deze kunnen in de meeste softwarepakketten worden ingele-zen en er is een helpdesk voor ingericht;

- stimuleren om een abonnement af te sluiten voor het actualiseren van het handboek en de software. Het streven is jaarlijks een pakket wijzigingen en aanvullingen uit te brengen;

- beschikbaar stellen van cursussen voor beginnende en gevorderde calculatoren;

- aanbieden van beknopte uitgaven voor het vaktechnisch onderwijs tegen de ledenprijs;

- voortdurend overleg voeren met marktpar-tijen (fabrikanten, leveranciers en software-ontwikkelaars) om te komen tot koppeling van de tijdnormen aan artikelbestanden. Om die reden is gekozen voor een indeling conform de NlSfb-elementenmethode;

- streven naar integratie van de tijdnormen en het 2BA-artikelbestand met de nieuw

ontwikkelde webapplicatie www.installatie-portal.nl. Hierin is een eenvoudige offerte- en calculatiemodule opgenomen onder de naam ‘Online Kantoor’.

De werkgroepen (zowel Klimaattechniek, Sanitair als Elektrotechniek) komen vier tot zes keer per jaar bijeen om gewenste of noodzake-lijke wijzigingen en aanvullingen vast te stellen en uit te werken. Daarnaast komen de voorzit-ters van de werkgroepen tenminste vier keer per jaar bijeen om beleidsmatige en gemeen-schappelijke onderwerpen te bespreken of af te stemmen. Uneto-VNI is zich ervan bewust dat het continu inspanningen en investeringen vraagt om haar methode binnen de branche op de eerste plaats te krijgen en te houden. Bij de meerjarenplanning van activiteiten is hiermee rekening gehouden.

TOT BESLUITNatuurlijk is er altijd het marktmechanisme en worden de prijzen voor installatiewerk enerzijds bepaald door vraag en aanbod en anderzijds door efficiëntie en inventiviteit die installateurs aan de dag leggen bij de uitvoe-ring van projecten. Installateurs zijn tenslotte vrije ondernemers en bij het aannemen van werk moet elk bedrijf rekening houden met de eigen bedrijfsvoering en de daarmee gepaard gaande kosten. Ook het waarborgen van de continuïteit en het nemen van risico’s behoort bij ondernemingsschap. Het maken van een kostprijsbegroting is dus geen ‘eenheidsworst’, die de verschillen in afgegeven calculatieschema’s kan verkla-ren. Een structureel verkeerd gebruik van de beschikbare middelen kan echter leiden tot prijsbederf. Daar is niemand in de bedrijfsko-lom mee gebaat.

Bekendheid met calculatietijdnormen

Installateurs Adviseurs

Gustav Ende 87% 78%

Uneto-VNI 63% 46%

Gebruik van calculatietijdnormen

Installateurs Adviseurs

Gustav Ende 52% 65%

Uneto-VNI 28% 29% -Tabel 3-

INFORMATIEBRONNEN1. Kalkulationstafeln für Heizungs-, Lüftungs- und Sanitäranlagen; Ende/Rekittke; 12e druk

20032. Handboek Calculatie voor Klimaat en Sanitair; Uneto-VNI; 2e uitgave september 20103. Informatieve website over systematiek calculatietijdnormen; http://www.calculatietijdnor-

men.nl4. Informatieve website over de elementenmethode; http://nl-sfb.bk.tudelft.nl/ 5. InstallatiePortal van UNETO-VNI; http://www.installatieportal.nl/

TM0311_feldmann_2020.indd 8 28-2-2011 9:48:23

Page 8: TM maart 2011

Meer bijdragevan dit,

dus mindervan dit

A.O. Smith hoog rendement zonnesystemen: SGE & SGS

Dankzij de intelligente besturingssystemen van onze SGE & SGS garanderen wij

tot 40% meer zonnebijdrage dan een standaard zonnesysteem. Dit realiseren

wij door naverwarming alleen te laten plaatsvinden wanneer dit hoogst nood zakelijk

is en zoveel mogelijk zonne-energie op te slaan in de beschikbare voorraad.

Uitgebreide informatie over deze intelligente systemen is terug te vinden op de

producten pagina van onze website onder ‘ReNEWables.’ Voor al uw vragen over

duurzame warm water projecten, neem vrijblijvend contact op met A.O. Smith

(0800-AOSMITH of www.aosmith.nl). Wij adviseren graag de perfecte oplossing!

Innovation has a name.

SGS + IT

SGE

Opm Adv 40reductie NL A4.indd 1 5/12/2010 3:14:27 PMTM0311_09.indd 9 28-2-2011 13:08:50

Page 9: TM maart 2011

10 TVVL Magazine | 03 | 2011 EVENEMENTEN

De vierde ‘Dé TVVL Techniekdag’ was getiteld ‘Doet ie ’t of doet ie ’t niet?’ en

had als centraal thema kwaliteitsborging van gebouwinstallaties. Er was gekozen

voor een interactieve opzet met onder andere een superbrainstormsessie

en acht interactieve workshops. De workshops behandelden het thema

vanuit de afdelingen Sanitaire Technieken, Gebouwautomatisering & Beheer,

Klimaattechniek en Elektrotechniek. Na de inleiding van de workshopmoderators

discussieerden de aanwezigen over stellingen. Een verslag.

‘Doet ie ’t of doet ie ’t niet?’

Ir. J. ( Jan) Aufderheijde, ir. A.C. (Atze) Boerstra, drs. C. (Carina) Mulder, ing. O.W.W. (Oscar) Nuijten en G.W.J. (Gerard) Rooijakkers

DUURZAAM BEHEER En OnDERHOUD

Ing. A.H.P. (André) Derksen van stichting ISSO en ing. P.A. (Bert) Elkhuizen van Cofely behan-delden in hun workshop het thema comfort-verhoging en energiebesparing door duurzaam beheer en onderhoud (DB&O). In de zaal zaten vooral veel opdrachtgevers en adviseurs en in mindere mate installateurs. Met trots maakten de moderators melding van een recent ,dankzij financiële ondersteuning van TVVL, verschenen overzichtsbrochure. Deze brochure licht toe wat DB&O inhoudt en is bestemd voor beheerders, gebruikers en vooral facilitair managers van bestaande gebouwen. De inleiders benadrukten het belang van de drie pijlers van DB&O: techniek, beheer en perceptie. De samenhang hiertussen moet meer aandacht krijgen. Klachten van medewerkers in diverse onder-zochte gebouwen daalden significant ná het doorvoeren van inspecties en het uitvoeren van aanpassingen. Er zijn drie oorzaken aan te wijzen voor het niet goed functioneren van klimaatinstallaties: - ontwerpfouten, met name bij toepassing van innovatieve technieken (15%);

- niet opgeloste restpunten na oplevering (25%);

- onjuist gebruik (60%).

Vermeldenswaard is verder dat een investering van €3 een opbrengst oplevert van €20, door minder ziekteverzuim en een hogere ‘output’ van de medewerkers.

StellingenStelling 1: Sinds twee jaar is NEN 2767 op de markt: ‘Technische conditiemeting gebouw en installatiedelen’. Dat is toch al voldoende voor optimale prestaties. NEN 2767 behandelt technische conditie-meting van gebouw- en installatiedelen. Het betreft vooral visuele inspecties. Levert dit een betrouwbare diagnose op voor een goede werking?, zo was de vraag. Gelukkig, de zaal was het erover eens: dit is een foute veronder-stelling van opdrachtgevers!

Stelling 2: DB&O is bedoeld voor opdracht-gevers en opdrachtnemers. Partijen gaan dit zonder verdere ‘incentives’ oppakken. DB&O gaat over levering van prestaties en niet over het leveren van een inspanningsver-plichting. Gaan opdrachtgevers werkelijk meer

selecteren op kwaliteit dan op prijs? Wordt ‘prijs’ ingeruild voor ‘waardecreatie’ bij gun-ningbeslissingen door opdrachtgevers? De zaal was een stuk voorzichtiger. Velen beaamden dat een opdrachtgever weliswaar betaalt voor een prestatie (staat helder in het contract), maar slechts een inspanning ontvangt. De eindgebruiker begrijpt de werking van zijn installaties onvoldoende. Een betere com-municatie tussen eindgebruiker en installateur is een absolute must.

Stelling 3: Is de kreet ‘duurzaamheid’ een hype? Nee, de zaal was overtuigd van duurzaamheid en gelooft erin. De 3 P’s werken: de medewer-kers (‘people’) werken beter, de opbrengst (‘profit’) is hoger en duurzaam handelen is beter voor onze aarde (‘planet’). Steeds meer bedrijven handelen volgens ethische waarden, zo blijkt, en hebben protocollen om maatschappelijk verantwoord te ondernemen (MVO). Het is de nieuwe manier van geld verdienen.

PRESTATIEMOnITORInGIr. J.J. (Hans) Buitenhuis (DWA) besprak het onderwerp ‘Prestatiemonitoring van klimaa-tinstallaties’. Hij introduceerde naast ‘het

Interactieve sessies tijdens Dé TVVL Techniekdag

TM0311_aufderheijde_2028a.indd 10 28-2-2011 10:12:11

Page 10: TM maart 2011

11TVVL Magazine | 03 | 2010 EVENEMENTEN

nieuwe werken’ de term ‘het nieuwe instal-leren’, of te wel van ‘kijken’ naar ‘monitoring’. Bewerking van data is nodig. Wat wordt gemeten, moet worden afgezet tegen een norm. Prestaties moeten worden waarge-maakt en kunnen niet langer vrijblijvende afspraken zijn tussen partijen.

StellingenStelling 1: In 2020 is prestatiemonitoring van klimaatinstallaties standaard aanwezig.De zaal beaamde deze stelling volledig. In 2020 is prestatiemonitoring de gewoonste zaak van de wereld!!

Stelling 2: Monitoring van prestaties van kli-maatinstallaties leidt alleen maar tot eindeloze discussies over gebruikersgedrag. Niet doen dus. Eindeloze discussies over ‘gebruikersgedrag’

moeten worden vermeden. De gebruiker kan niet beschouwd worden als zondebok. Maak duidelijk aan de gebruiker wát de installatie kan presteren. Een ruime meerderheid in de zaal vond overigens dat monitoring niet alleen voorbehouden zou moeten zijn aan klimaatin-stallaties maar aan alle apparatuur, waaronder bijvoorbeeld lichtarmaturen.

Stelling 3: Opdrachtgevers krijgen de installatie die ze verdienen. Krijgt de opdrachtgever geleverd waarvoor hij betaalt? Een nuancering bleek noodzakelijk. Ook was niet iedereen bereid (met name de adviseurs) om bijvoorbeeld 50% van het over-eengekomen honorarium variabel te maken in een soort bonus/malussysteem, gebaseerd op een vergelijking tussen ontwerpspecificaties en gerealiseerde data van monitoring.

Stelling 4: Weg met de EPC.Deze stelling kreeg de meeste vingers weer in de lucht. Koppel een label aan de werkelijke gebruikscijfers en niet aan berekende waarden. Maak van EPC een GPC, met de ‘G’ voor Gebouw- en/of Gebruikersprestatie. Zonder prestatiemonitoring zijn energiereductiedoel-stellingen en binnenmilieu-eisen onhaalbaar. Maak ze daarom wettelijk verplicht en zorg voor passende sancties als deze doelstellingen en eisen niet worden gerealiseerd. Helder en consistent overheidsbeleid over een lange periode werkt. De automobielsector heeft dit laten zien.

Buitenhuis vatte de bevindingen met de zaal kort en krachtig samen. Zo’n tweederde vindt het een goed idee dat TVVL het voortouw neemt in het ontwikkelen van spelregels voor prestatiemonitoring, het vastleggen van referentiewaarden en het ontwikkelen of verbreden van kennis. Ook bouwkundige aspecten moeten in de te ontwikkelen indi-catoren worden betrokken. De discussie dient internationaal te worden gevoerd en er moet een onafhankelijk ‘auditing’-lichaam komen. De deelnemers wensen TVVL succes met de geformuleerde ambitieuze doelstellingen, die door het voortreffelijke prikkelende werk van Hans Buitenhuis zijn blootgelegd.

ZORGInSTELLInGEnDrs. C. (Conchita) Hofstede-Kleyweg van Imtech Security Solutions hield een presenta-tie over Domotica in zorginstellingen.

Stellingen Stelling 1: Domotica kost veel en levert weinig op.Uit de discussie bleek de onmogelijkheid van deze stelling. Een toelichting op de gepresen-teerde case liet zien dat er in het algemeen een gebrek is aan zorgvisie. Techniek wordt toegepast zonder dat het primaire belang

Speeddaten tijdens Dé TVVL Techniekdag

Drs. Hofstede-Kleyweg

TM0311_aufderheijde_2028a.indd 11 28-2-2011 10:12:17

Page 11: TM maart 2011

12 TVVL Magazine | 03 | 2011 EVENEMENTEN

(zorg) concreet is. Het gevolg is uiteindelijk dat toepassing van domotica als een desinveste-ring wordt gezien. De installateur zal zich meer als adviseur moeten opstellen op het gebied van zorgvisie. Zonder goede zorgvisie bestaat het gevaar dat de techniek als falend wordt gezien, waardoor de branche schade oploopt.

Stelling 2: Domotica kun je alleen toepassen in nieuwbouw.Met deze stelling waren de aanwezigen het niet eens. De huidige technieken maken het toepassen van domotica ook in renovaties goed mogelijk.

COMMISSIOnInG In DE BEHEERFASE

Ing. E. (Erik) Tromp van de Rijksgebouwen-dienst (RGD) vertelde de aanwezigen over de acties van de RGD om vorm en inhoud te geven aan kwaliteitsborging (commissioning).

StellingenStelling 1: Commissioning is een proces dat zich uitspreekt over ontwerpcondities (uitkomsten, berekeningen, akkoord etc.).Met deze stelling was de zaal het niet eens, Commissioning moet met name de kwaliteit toetsen op basis van wet- en regelgeving. Commissioning mag niet vervagen doordat de auditeur op de stoel van de ontwerper gaat zitten.

Stelling 2: Commissioning is een onmogelijke opgave want elke ‘stakeholder’ heeft z’n eigen belangen.Ook met deze stelling waren de aanwezigen het niet eens. Als voorbeeld werd Breeam genoemd, waarin getoetst wordt op basis van vooraf vastgestelde criteria. Hiervoor zou het ‘Programma van eisen’ kunnen gelden.

Stelling 3: Commissioning is een proces dat kwaliteit verzekert!Met deze stelling was de zaal het eens. Commissioning beperkt zich niet tot de ople-vering maar moet zich uitstrekken tot kwali-teitsborging gedurende de totale levenscyclus.

Stelling 4: Toetsing en bijbehorende uitvoer naar ontwerpspecificaties zijn taken van de installateur.Het is van primair belang dat wordt uitgevoerd naar ontwerpspecificaties, vond de zaal.

Niet alle negen stellingen zijn aan bod gekomen. Vaak werd in de discussie gerefe-reerd aan de industrie, waarin kwaliteitsbor-ging vanzelfsprekend is. Het grote verschil tussen industrie en utiliteit is (vooralsnog) dat commissioning in de industrie het predicaat

‘primair’ heeft, vanwege het hoge afbreukri-sico, en in de utiliteit het predicaat ‘secundair’.

SS-ROTTERDAMIng. E.C. (Ed) Vonk van Huygen Installatie-adviseurs hield een inleiding over de SS-Rotterdam, met specifieke aandacht voor de installaties op dit voormalige stoomschip. Op de inleiding volgde een discussiesessie aan de hand van vijf stellingen.

StellingenStelling 1: Gangbare rekenmethodieken binnen de sanitaire techniek zijn uitermate geschikt voor een project als de SS-Rotterdam.De meerderheid was het niet eens met deze stelling. Het hoofdargument was dat de methode ‘q-wortel-n’ voor dit soort complexe en uitgebreide netten tot veel te grote dia-meters en appendages leidt. Er is dan ook een alternatieve rekenmethodiek in de maak. Voor kleinere systemen of voor eindonderdelen is de methode wel geschikt.

Stelling 2: De legionellaregelgeving is de drager van de veiligheid voor sanitaire installaties in complexe projecten als de SS-Rotterdam’.De meerderheid was het hiermee eens. Sinds Bovenkarspel is er veel aandacht voor veilig-heid en leidingwaterinstallaties. Dit heeft geresulteerd in aanscherping van onder andere NEN 1006 op het gebied van ongewenste opwarming van koudwaterleidingen en beheer & onderhoud.

Stelling 3: Legionellaregelgeving en energiezui-nigheid bijten elkaar.Over deze stelling waren de meningen verdeeld. Sommigen stelden dat de legionella-wetgeving en -normering in bijvoorbeeld NEN 1006 (‘temperatuur warmwater moet altijd hoger dan 60 °C zijn’) weinig ruimte laat voor slimme oplossingen die zowel gezond als ener-giezuinig zijn. Anderen stelden dat een deel van de handhavers en ontwerpers de regelgeving en normering juist te ‘streng in de leer’ uitleg-gen. Tegenstanders stelden onder andere het volgende: in combinatie met bepaalde maatregelen zijn oplossingen met een lagere temperatuur mogelijk, waardoor stadsverwar-ming, warmtepompen en laagtemperatuurver-warming kunnen worden toegepast. Zo laat de TVVL-afdeling ST momenteel een voorstudie uitvoeren naar mogelijkheden om veilig laag-temperatuursystemen te combineren met de warmtapwatervoorziening.Overigens waren er ook mensen die het onder-werp (spanningsveld gezondheid-energiezui-nigheid) als een non-issue afdeden. Iemand stelde bijvoorbeeld dat “legionellapreventie ook een vorm van duurzaamheid is”.

Stelling 4: Legionellaregelgeving is funest voor collectieve warmtepompen in de woningbouw.Men was het niet eens met deze stelling. Ook hier geldt dat het onder andere een zaak is hoe je de regelgeving op legionellagebied interpre-teert (zie ook bij stelling ‘Legionellaregelgeving en energiezuinigheid bijten elkaar’). Wat opviel was overigens dat niemand zijn handen lijkt te willen branden aan een diepgaande discussie over de legionellapreventie-eisen zelf.

Stelling 5: Een douchewarmteterugwinappa-raat is een hotspot in koudwaterinstallaties.De meerderheid was het oneens met deze stelling. Diverse aanwezigen verwezen naar de opmerkingen over douchewarmteterugwin-ning in ISSO-publicatie 30.4.

COLLECTIEvE InSTALLATIESIr. M. (Michel) van Bruggen hield een presen-tatie met als titel ‘Concepten warmtapwa-terbereiding voor collectieve installaties in utiliteitsgebouwen’. Elders in deze uitgave is deze presentatie als artikel opgenomen.

StellingenStelling 1: De energie-efficiency van tapwater-systemen zal (bij bepaalde typen gebouwen) belangrijker worden dan de efficiency van ruimteverwarming.Ongeveer 95% van de aanwezigen was het eens met deze stelling.

Stelling 2: Bij het ontwerp van tapwatercircula-tiesystemen wordt te weinig rekening gehouden met energie-efficientie.Iedereen was het eens met deze stelling.

Stelling 3: De uitgangpunten voor het ontwerp van een tapwatercirculatiesysteem komen zelden overeen met de werkelijke bedrijfssitu-atie.De helft van de aanwezigen was het eens met de stelling. Enkele opmerkingen uit de zaal: “informatie structureel verzamelen” en “meer monitoren warmwatergebruik.”

Stelling 4: Er moeten wettelijke eisen (NEN 1006) komen voor het energieverlies van tapwa-tercirculatiesystemen. Van de aanwezigen was 95% het niet eens met deze stelling.

vOORBEREIDEnDE FASEVolgens drs. E.G. (Ed) Rooijakkers zijn er twee stromingen bij commissioning. In het Verenigd Koninkrijk heeft commissioning de vorm van een opleveringsprotocol en in de Verenigde Staten staat commissioning meer voor een totale procesbegeleiding. TVVL sluit zich bij deze laatste stroming aan. De Engelstalige

TM0311_aufderheijde_2028a.indd 12 28-2-2011 10:12:17

Page 12: TM maart 2011

13TVVL Magazine | 03 | 2011 EVENEMENTEN

definitie van commissioning is: ‘The proces of ensuring that systems are designed, instal-led, functionaly tested and capable of being operated in conformity with the design intent’. Rooijakkers behandelde vijf procesfases: voorontwerp, ontwerp, uitwerking realisatie, in gebruik name en beheer. Ook bepleitte hij de noodzaak van commissioning. Immers, 70% van de klimaatinstallaties functioneert niet goed en 90% van de comfortproblemen kan aan deze installaties worden toegeschreven. Een rol in het commissioningproces is wegge-legd voor de Commissioning Autoriteit, CA. Dit is de persoon die samen met de opdrachtge-ver/eigenaar het programma van eisen toetst of ontwikkelt, en op basis van het Programma van eisen (PvE), een commissioningplan opstelt, het team organiseert en het proces begeleidt.

StellingenStelling 1: Commissioning is een papieren tijger!De zaal was het erover eens dat commissioning geen papieren tijger mag worden. Dit is het geval wanneer de opdrachtgever niets met de rapportages doet. Een breed erkend certificaat kan dit voorkomen.

Stelling 2: De aanwezige deskundigheid in het vakgebied installaties is onvoldoende. Vooral wat betreft het bouwfysisch gedrag en bin-nenmilieu.De meningen waren verdeeld over deze stel-ling. Voor commissioning is een persoon nodig die de totale systemen begrijpt in samenhang met het bouwfysisch gedrag . Op dit moment zijn er volgens de aanwezigen vooral deelspeci-alisten en kan iedereen zich specialist noemen. Niet iedereen in de zaal was het eens met de opmerking dat de techniek te complex is geworden en onbegrijpelijk voor de gebruiker. Professionals hebben gebrekkige proceskennis en kunnen daardoor processen onvoldoende

doorzien. De zaal was het erover eens dat com-municatie tussen de verschillende vakdiscipli-nes een belangrijke rol speelt.

Stelling 3: Prestaties als omschreven in het PvE worden gekopieerd, niet gecommuniceerd.De zaal was het grotendeels eens met deze stelling. Je ontwerpt een installatie op uiter-sten en dit zijn situaties die bijna nooit voorko-men. Een werkelijke tussensituatie kun je niet meten, omdat deze niet in het Programma van Eisen staat omschreven. Het PvE sluit niet aan bij het gedachtenpatroon van de opdracht-gever. Het moet een meetbare vertaling zijn van wat de opdrachtgever denkt te kopen. Het PvE is geschikt als ontwerpinstrument, maar minder als terugmeetinstrument. Op dit vlak is nog een stap te maken. De vertaling van de wensen van de gebruiker moet zwart op wit staan, dus meetbaar zijn.

Stelling 4: Commissioning is veel te duur voor kleinere projecten.De aanwezigen vonden dat commissioning een schaalbaar proces moet zijn, afhankelijk van de vraag. In TVVL Magazine van december 2008 staat een artikel van H.C. (Henk) Peitsman waarin dit proces van terugschaling naar kleine eenvoudige projecten wordt omschreven.

Stelling 5: Als iedereen zijn verantwoording neemt, is commissioning helemaal niet nodig. Waarom moet een opdrachtgever daar geld voor uitgeven?Het communiceren van prestaties en formule-ren van de juiste prestatiecriteria is een belang-rijk startpunt. Daarnaast moet er iemand in de gaten houden of er informatie verloren gaat en iedereen voldoende is geïnformeerd om zijn werk naar behoren te kunnen uitvoeren. Het verkopen van commissioning is gebaseerd op vertrouwen. Vertrouwen is mooi, maar controle is beter. Prestaties worden niet terug-

gemeten. Je kunt je onderscheiden op kwaliteit op het moment dat je kunt meten. Nu zijn alleen de investeringskosten te meten.

Stelling 6: Pas betalen als de installaties daad-werkelijk de prestaties waarmaken. De termijn voor 2e oplevering moet veel groter zijn dan 5%.De prestaties moeten zo gedefinieerd zijn dat op het moment dat ontwerp overgaat in uit-voering er geen discussie is over de aanwezig-heid van een fout. Eerst moet die fout worden uitgesloten, alvorens deze stelling kan worden waargemaakt, was de mening van de zaal. Voor het waarmaken van een prestatie heeft een installatie toch minimaal één of twee jaar nodig. Het presteren van installaties heeft met allerlei factoren te maken, waardoor deze stel-ling zelfs als verkeerd werd bestempeld.

Stelling 7: Installateurs/adviseurs zijn goed in techniek. Ze hebben nauwelijks kennis van de prestaties die de gebruiker verwacht van de techniek.De zaal was van mening dat het niet zozeer gebrek aan kennis is, maar gebrek aan informatie. De prestaties zijn onvoldoende gedefinieerd en dus onvoldoende bekend bij de installateurs/adviseurs. Als specificaties worden waargemaakt dan is het een presta-tie. De specificaties ontbreken echter in veel gevallen.

Stelling 8: Een begrijpelijke handleiding voor beheer wordt niet geleverd. Randvoorwaarden, uitgangspunten en prestatiecriteria zijn in de beheerfase volledig uit beeld verdwenen’.De aanwezigen waren het met deze stelling eens. Begrijpelijke handleidingen worden niet geleverd. De ontwerpers moeten de handlei-ding schrijven op basis van de revisiegegevens, zodat de gebouwbeheerder in staat is deze te gebruiken en begrijpen.

Drs. E.G. (Ed) RooijakkersIr. M. (Michel) van Bruggen Ing. E. (Erik) Tromp

TM0311_aufderheijde_2028a.indd 13 28-2-2011 10:12:25

Page 13: TM maart 2011

14 TVVL Magazine | 03 | 2011 SANITAIRTECHNIEK

Tapwatercirculatiesystemen zijn energetische ondingen. Niet zelden bedraagt

het energieverlies van deze systemen meer dan de helft van het totale

energiegebruik voor warmtapwater. Het gebruik van circulatiesystemen gaat

bovendien vaak gepaard met operationele problemen. Retourtemperaturen

zijn te laag of het tapwatersysteem verstoort het hoge rendement van de

warmte-opwekkers. Ruimteverwarming in gebouwen moet steeds efficiënter

plaatsvinden. Het energie-efficiënt ontwerpen, realiseren en beheren van grote

tapwatercirculatiesystemen verdient dus alle aandacht.

Tapwatercirculatiesystemen moeten efficiënter

Ir. M. (Michiel) van Bruggen, De Energiemanager

EISEN EN ONTWERPEr zijn eisen op het gebied van comfort, ener-gie-efficiëntie en gezondheid. Voor de meeste tappunten is een warmwatertemperatuur van 45 °C voldoende. Met die temperatuur kan bij-voorbeeld een douche of wastafel goed uit de voeten. Sommige tappunten hebben behoefte aan hogere temperaturen, zoals bijvoorbeeld een keukentappunt. Uit het oogpunt van gezondheid stelt NEN 1006 dat de tempera-tuur aan het tappunt minimaal 60 °C moet kunnen zijn. Ook de retourtemperatuur bij circulatiesystemen moet minimaal 60 °C zijn. Dit geldt tevens voor de retourwatertempera-tuur in eventueel aanwezige deelringen. De waterwerkbladen geven bovendien aan dat de temperatuur in het voorraadvat niet hoger mag zijn dan 70 °C, tenzij het water onthard is. ISSO 55.1 stelt dat de temperatuur niet lager mag zijn dan 50 °C. Er gelden geen specifieke eisen voor de isolatie of warmteverliezen van tapwatercirculatiesystemen. In de nieuwe EPG (Energieprestatie van Gebouwen, NEN 7120) worden tapwatercirculatiesystemen overigens beter en uitgebreider berekend.Overige eisen die de grondslag kunnen vormen

van een ontwerp maar geen betrekking hebben op de temperaturen, zijn:- de (leiding)wachttijd aan het tappunt mag

niet lager zijn dan 20 seconden;- de stroomsnelheid in drinkwaterleidingen

mag niet groter zijn dan 2 m/s;- de stroomsnelheid in circulatieleidingen

mag niet groter zijn dan 0,7 m/s.

De ontwerpuitgangspunten zijn weergegeven in figuur 1.

ENERGIEVERLIEZENHet water in warmtapwaterciruclatiesystemen heeft een temperatuur van circa 65 °C. Bij een omgevingstemperatuur van 20 °C betekent dit een groot temperatuurverschil van 45 °C. Gebouwen krijgen tegenwoordig een minimaal 15 cm dikke laag isolatiemateriaal terwijl dit voor leidingen die deel uitmaken van een circulatiesysteem in de praktijk circa 20 mm is. Beugels krijgen zelfs geen speciale isole-rende voorzieningen, waardoor ze een groot thermisch lek zijn. Een slechte isolatie zorgt vanzelfsprekend voor grote energieverliezen. Maar slecht geïsoleerde warmwaterleidingen

leveren ook nog andere problemen op. Dit zijn:- toename van de interne warmtelast van

het gebouw, die koelmachines moeten ‘wegkoelen’;

- ongewenste opwarming van koudwater-leidingen, en daardoor kans op uitgroei van legionella of andere bacteriologische verontreinigingen;

- grote afkoeling in het hele circulatiesysteem, waardoor de retourtemperatuur niet de vereiste 60 °C haalt;

- verstoring van het rendement van warmte-opwekkers.

Een toelichting van de laatste twee problemen volgt hierna.

GROTE TEMPERATUURVAL De retourtemperatuur van grote tapwa-tercirculatiesystemen wordt doorgaans geregistreerd. De retourtemperatuur mag niet lager zijn dan 60 °C volgens NEN 1006 of 50 °C volgens ISSO 55.1. Als er in de praktijk te lage temperaturen geregistreerd worden, dan is de voor de hand liggende oplossing om de temperatuur van het water in het voor-

TM0311_vanbruggen_2028c.indd 14 3-3-2011 13:58:48

Page 14: TM maart 2011

15TVVL Magazine |03 | 2011 SANITAIRTECHNIEK

ook de temperatuur van de retour lager zijn, zie figuur 2. In principe hoeft dit geen probleem te zijn. Als de warmtapwaterafname stopt zal de retourtemperatuur zich weer herstellen. Als bij het monitoren van de circulatietemperaturen in de praktijk een te lage temperatuur wordt gesignaleerd, zullen in veel gevallen maatre-gelen getroffen worden, zoals het verhogen van de temperatuur. Deze maatregelen zijn in dit geval niet nodig en zorgen enkel voor grotere energieverliezen en een grotere kans op verbranding door te hoge temperaturen aan het tappunt.

VERSTORING RENDEMENT Een ander probleem in de praktijk is de verstoring van het rendement van warmte-opwekkers. Dit laat zich het gemakkelijkst illustreren door een circulatiesysteem met een indirect gestookte doorstroomapparaat, zoals een warmtewisselaar (zie figuur 3). Als er niet getapt wordt (er is dus alleen circulatie), dan zal tapwaterzijdig de warmtewisselaar gevoed worden met water van circa 60 °C. De retourtemperatuur aan de primaire zijde zal dan niet lager kunnen zijn dan circa 65 °C. Dit zal ten koste gaan van het rendement van bijvoorbeeld een hr-ketel. Ook bij stadsverwar-ming is het wenselijk een zo groot mogelijke ‘uitkoeling’ te hebben. Er zijn zelfs stadsver-warmingssytemen met een retourtempera-tuurbegrenzer. Ook plotseling optredende hoge tempera-turen in de warmtewisselaar kunnen een defecte warmtewisselaar veroorzaken. Het ene moment stroomt er water van 10 °C in de warmtewisselaar, het volgende moment water van 60 °C. De thermische spanning die dit veroorzaakt, kan de lasverbindingen in de warmtewisselaar beschadigen.Ook bij systemen met een voorraadvat (oplaadsysteem) zijn hoge retourtemperatu-ren aan de primaire zijde onvermijdelijk. Door het verminderen van de warmteverliezen in het tapwaterciruclatiesysteem kunnen de genoemde problemen worden beperkt.Het verminderen van warmteverliezen is mogelijk door het verlagen van de circulatie-temperatuur, het verbeteren van de isolatie of het verkleinen van het verliesgevend oppervlak. In figuur 4 is dit weergegeven. Op basis van deze figuur is de conclusie dat het vergroten van de isolatiedikte van 20 mm naar 35 mm een besparing oplevert van 25%.

Hierna volgen enkele concepten om het energieverlies door warmtapwatercirculatie-systemen te beperken. Deze concepten zorgen dus ook voor vermindering van de problemen, zoals deze hiervoor al zijn beschreven. In een enkel geval voldoet het beschreven concept

-Figuur 1- Eisen en ontwerpuitgangspunten bij tapwatercirculatiesystemen

-Figuur 2- Retourtemperaturen kunnen lager worden door kortsluiting in de toevoer en retour van

het circulatiesysteem

-Figuur 3- Hoge temperaturen in het primaire circuit als er niet getapt wordt

-Figuur 4- Energieverliezen in circulatieleidingen, afhankelijk van circulatietemperatuur en

isolatiedikte

raadvat te verhogen. Hoge temperaturen kunnen echter schadelijk zijn vanwege de grote kalkafzetting. Door het verminderen van de energieverliezen in het circulatiesysteem zal de temperatuurval kleiner zijn. Een (tijdelijke) daling van retourtemperaturen is overigens inherent aan de werking van de meeste

warmtapwatercirculatiesystemen. Omdat de retour van de circulatieleiding altijd hoog in het vat terug moet komen om de tempe-ratuurgelaagdheid in het vat te waarborgen, kan er op deze plek kortsluiting ontstaan met de toevoer. De toevoer wordt dan gevoed met water van lagere temperatuur. Hierdoor zal

TM0311_vanbruggen_2028c.indd 15 3-3-2011 13:58:50

Page 15: TM maart 2011

16 TVVL Magazine |03 | 2011 SANITAIRTECHNIEK

niet aan de huidige eisen.

LEIDINGCONFIGURATIEEnergiebesparing begint in de ontwerpfase. Door het kiezen van een optimale combinatie van uittap- en circulatieleidingen kan de totale lengte van de leidingen die deel uitmaken van het circulatiesysteem beperkt worden. In figuur 5 zijn hiervan voorbeelden gegeven. Het eerste plaatje toont een gangbare situatie met meerdere deelringen. Daaronder staan twee alternatieven met een gehalveerde lengte van de circulatieleidingen. Het eerste alternatief voorkomt extra deelringen door het toepas-sen van langere uittapleidingen. Het tweede alternatief voorkomt extra deelringen door de retour via een volgende leidingschacht te laten lopen.

ANDERE MANIERENEnergieverlies kan beperkt worden door het toepassen van goede isolatie, geïsoleerde beugels en een nauwgezette uitvoering van de isolatiewerken. Er zijn echter ook nog andere manieren om de transmissieverliezen te beper-ken. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van een buis-in-buis-circulatiesysteem (de circulatieretour bevind zich ìn de warmtap-waterleiding) of door het plaatsen van de tapwaterleiding en circulatieleiding in één isolatieschil.

SLIM REGELENCirculatie is in feite alleen nodig als er niet getapt wordt bij het laatste tappunt. Bij voorkeur wordt een veel gebruikt tappunt daarom aan het einde van de warmtapwater-leiding geplaatst. Onnodige circulatie wordt voorkomen door vlak voor het laatste tappunt een temperatuursensor te plaatsen en alleen te circuleren als de temperatuur hier onder de 60 °C komt. De watertemperatuur in de circulatieleiding zal lager kunnen worden dan 60 °C (hetgeen dus niet voldoet aan de huidige eisen). Hierdoor zijn er geringere transmissie-verliezen en is ook het energiegebruik van de circulatiepomp te beperken (zie ook figuur 7).

DUBBEL VOEDENZoals aangegeven is circulatie alleen nood-zakelijk als er geen warmtapwaterafname plaatsvindt. Bij grote warmtapwaterbehoefte kunnen de tappunten ook gevoed worden vanuit de circulatieleiding. Hiervoor moet de circulatiepomp wel met een omloop in de warmwaterleiding geplaatst worden. De warmtapwaterleidingen die deel uitmaken van het circulatiesysteem kunnen vervolgens kleiner gedimensioneerd worden, omdat op deze wijze de piekbehoefte opgevangen kan worden. Hierdoor verminderen de warmte-

-Figuur 5- De lay-out van het

leidingsysteem, beïnvloed de

energieverliezen

-Figuur 6- Verminderen van de

transmissieverliezen door een buis-in-buis-

circulatiesysteem of door toevoer en retour in

één isolatieschil

verliezen.

END-OF-PIPEDecentraliseren betekent meerdere kleinere warmte-opwekkers dicht bij het tappunt plaatsen in plaats van een centrale warmtap-waterbereider. Wellicht kan de lengte van een circulatiesysteem beperkt worden door enkele

(afgelegen) tappunten te voorzien van een lokale warmte-opwekker. Elektrische opwek-king weegt, qua efficiëntie, al redelijk snel op tegen enkele meters extra circulatieleiding.Bij een end-of-pipe systeem wordt de warmte pas op het tappunt overgedragen op het drink-water. In dit geval kan de circulatietempera-tuur lager zijn. Het circulatiewater is dan geen

-Figuur 7- Een slimme regeling reduceert

pompenergie en transmissieverliezen

TM0311_vanbruggen_2028c.indd 16 3-3-2011 13:58:52